In deze samenvatting is kennistoets 1 met de toetsmatrijs en de lesdoelen volledig samengevat. Dit heb ik gedaan met behulp van de studieboeken, internet en de Powerpoints van de docenten. De samenvatting is erg overzichtelijk waardoor je jezelf goed kan overhoren (active learning). Dit is bewezen ...
AFPF
Milieu interieur/interstitiele/weefselvloeistof= om de cellen heen die het vocht om de lichaamscellen
omspoelt. Er is homeostase (samenstelling wordt gereguleerd).
Negatieve feedback= tegengestelde reactie
Positieve feedback= effect wordt versterkt
Passief transport:
- Diffusie: hoge naar lage concentratie, met concentratiegradiënt mee. Kan plaatsvinden
door semipermeabel membraam. Versneld bij temperatuurstijging en verhoging
concentratie.
- Osmose: verplaatsing van water met de concentratiegradient mee. Kracht heet osmotische
druk. Hypertoon (cellen verschrompelen, Isoteen en hypotoon (cellen barsten).
- Gefaciliteerde diffusie: voor stoffen die hulp nodig hebben om door semipermeabele
membraan te kunnen passeren (glucose en aminozuren). In membraan zijn trasporteiwitten
(carriers) met specifieke bindinstypes om de stof te vervoeren. Stof trekken ze aan, houden
vastà transporteiwit verandert van vorm en passeert het membraan. Beperkt aantal
carriers.
Actief transport: ATP nodig als energie
- Bulktransport:
o Pinocythose, vloeistof wordt opgenomen
o Fagocythose, deeltjes worden opgenomen. Lysosomen hechten zich aan
vacuolemembraan die enzymen vrijgeven om de inhoud te verteren.
o Exocytose, uitstoot van afvalstoffen
- Natrium-kaliumpomp: handhaaft ongelijke concentraties natrium en kalium. Natrium naar
buiten en kalium naar binnen. Belangrijk voor elektrochemisch gradiënt om actiepotentialen
te genereren in zenuw- en spiercellen.
ICF intracellulaire vloeistof= gereguleerd door de cel. Celmembraan heeft selectieve opname- en
uitscheidingsmechanismenà ICF en ECF hebben niet dezelfde samenstelling.
ECF extracellulaire vloeistof= bestaat uit bloed, plasma, lymfe, cerebospinale vloeistof, vloeistof in
interstitiële ruimten en smeermiddel (synoviale vloeistof voor gewrichten, pericardvloeistof en
pleuravocht). Kleine verandering in ECF zorgt voor grote problemen.
Plasmamembraan bestaat uit: twee lagen fosfolipiden met eiwitten (sommige met
koolhydraatketens), suikers en lipide cholesterol.
Organellen:
- Kern (nucleus): sommige geen (rode bloedcellen) en andere meerdere (spierweefsel).
Bevat DNA en RNA
- Mitochondriën: energiecentrale, betrokken bij aerobe respiratie waarbij ATP wordt gemaakt.
- Ribosomen: minuscule granula bestaande uit RNA en eiwit. Los in cytoplasma: maken
eiwitten in de cel.
- Ruw ER of kernmembraan: maken eiwitten voor transport buiten de cel.
- Golgiapparaat: worden ingepakt, bewaart en weer ingepakt in plasmamembraan voor
exocythose.
- Lysosomen: bevatten enzymen voor fragmenten tot kleine partikels die worden hergebruikt
of verwijderd.
- Cytoskelet: uitgebreid netwerk van minuscule eiwitvezels. Microfilamenten kleinste vezels.
Ondersteunen structuur, handhaven vorm van de cel en kunnen samentrekken.
- Microtubuli: grote contractiele eiwitvezels. Betrokken bij: organellen, chromosomen tijdens
celdeling en cel uitstulpingen.
- Centrosoom: ordening microtubuli, speelt belangrijke rol bij celdeling.
- Celuitstulpingen in plasmamembraan. Bestaan uit microtubili waardoor ze kunnen bewegen
(cilia, microvilli en flagella).
Celcyclus: periode tussen twee celdelingen. Bestaat uit M-fase en interfase
Interfase:
- G1 tussenfase, cel groeit qua maat en volume.
- Go rustfase, voeren desbetreffende rol uit.
- S-fase (synthese DNA) chromosemen vermenigvuldigen
- G2 tweede rustfase, cel groeit voort en bereidt voor op celdeling.
,Mitose:
- Profase: gerepliceerde chromatine wordt strak gewikkeld. Twee centriolen gescheiden door
spoeldraden (bestaan uit microtubili)
- Metafase: de chromatiden gaan parallel liggen op de evenaar van de spoelfiguur, vastgehecht
door hun centromeer.
- Anafase: de centromeren splitsen, en de chromatiden gaan naar het
Uiteinde/pool van het spoelfiguur
- Telofase: spoelfiguur verdwijnt. Chromosomen ontwinden zich en een
kernmembraan vormt zich.
- Cytokinese: het cytosol (vloeistof in de cel), intracellulaire organellen en
de plasmamembraan splitsen en vormen twee identieke dochtercellen.
Epitheelweefsel: geen matrix (ICF), meestal liggen ze op basaalmembraan gemaakt van inert (niet
ondernemend) bindweefsel.
- Eenlagig epitheelweefsel: enkele laag cellen met basaalmembraan.
o Plaveiselepitheel: enkele laag platte cellen dicht tegen elkaar aan. Maakt diffusie
mogelijk. Voering van: hart, bloed- en lymfevaten, alveoli en nefronen.
o Kubisch epitheel: cellen op basaalmembraan. Actief betrokken bij secretie
(afscheiding vocht), absorptie en excretie (afscheiding afgewerkte/overtollige
stoffen).
o Cilinderepitheel: rechthoekige cellen op basaalmembraan. Bekleedt veel organen
en in dunne darm bedekt met microvilli. Geschikt voor specifieke functies; heeft
vaak aanpassingen.
- Meerlagig epithelia: meerdere lagen cellen zonder basaalmembraan. Door continue
celdeling gaat onderste laag omhoog en bovenste laag valt eraf. Beschermd
onderliggende structuren.
o Meerlagig plaveiselepitheel: enkele lagen cellen.
- Niet-verhoornend: bovenste laag dode epitheelcellen, nuclei verloren,
bevatten kreatineà waterdicht tegen uitdroging (huid, haren, nagels).
- Verhoornend: beschermt tegen uitdroging (mond, keel, vagina).
o Overgansepitheel: meerdere lagen peervormige cellen. Bekleed urinewegen zodat
de blaas kan uitzetten.
Bindweefsel bestaat uit: cellen, vezels (ondersteunend netwerk waaraan cellen kunnen hechten)
en matrix.
Functie bindweefsel: afhankelijk van plaats en functie.
- Ondersteuning structuur
- Binden met andere weefsels
- Bescherming
- Transport
- Isolatie
Cellen in bindweefsel:
- Fibroblasten, maken callogeen/elastischevezels en matrix. Verantwoordelijk voor
weefselherstel (callogeenvezels gaan krimpen).
- Vetcellen/adipocyten, isolatie en bescherming. Grote afhankelijk van hoeveelheid bevatte
vet.
- Macrofagen: grote cellen die veel granula bevatten. Fagocyteren bacteriën, celresten en
vreemde lichamen.
- Mestcellen: hebben histamine (betrokken bij plaatselijke en algemene ontstekingsreactie),
heparine (voorkomt bloedstollingà leukocyten, glucose en zuurstof kunnen naar gebied).
Degranulatie: stoffen uit mestcellen komen vrij.
- Leukocyten, spelen rol bij afweer in weefsels. Grote aantallen in bloedvaten.
- Plasmacellen: maken antistoffen en ontstaan uit B-lymfocyten.
Soorten bindweefsel:
, - Losmazig: matrix niet stevig, bevat veel fibroblasten, vetcellen, mestcellen en macrofagen.
Cellen liggen ver uit elkaar, callogeenvezels voor elasticiteit, spankracht en verbind met
andere weefsels.
- Vetweefsel: vetcellen met grote vacuolen.
o Univaculair/wit vetweefsel: 20% lichaamsgewicht met normaal BMI. Adipeus
weefsel scheidt leptin uit. Oogballen en nieren worden ondersteund en dient als
energievoorraand en warmte-isolatie.
o Plurivaculair/bruin vetweefsel: aanwezig bij pasgeborenen, geeft minder energie,
wel meer warmte, meer mitochondriën en uitgebreider cappilair netwerkà hoge
stofwisseling. Zorgt voor handhaving lichaamstemperatuur.
- Reticulair weefsel: reticulinevezels, witte- en riticulaire cellen. Komt voor in lymfoïde
systeem.
- Vast bindweefsel:
o Fibreus bindweefsel: callogene vezels, weinig matrix, fibrocyten (oude, inactieve
fibroblasten). Komt voor in ligamenten (binden beenderen), periost (buitenste
beschermlaag beenderen), buitenste beschermlaag over nieren, lymfeklieren,
hersenen en als spierfascie (aanhechting pees aan bod).
o Elastisch bindweefsel: veel rek en veerkracht, weinig cellen, elastische vezels.
Komt voor in organen waar rek en vormverandering nodig is (longen, luchtpijp,
grote bloedvaten).
- Bloed: vloeibaar bindweefsel
- Bot
- Kraakbeen: stevige matrix met vezels, weinig chondrocyten (kraakbeencellen)
o Hyalien kraakbeen: glad, blauwwit weefsel, chrondocyten in lacunes (een soort
nestje), matrix glad en dicht. Geeft flexibiliteit, steun en glad bewegingsoppervlak
voor gewrichten. Komt voor op: uiteinde lange beenderen, ribkraakbeen waarmee
het vastgehecht zit aan het borstbeen, onderdeel trachea, larynx en broncie.
o Fibreus kraakbeen, callogeenvezels, matrix glad en dichttà kraakbeen sterk,
flexibel en licht. Komt voor in tussenwervelschijf, meniscus, rand benige heupkom
en schoudergewricht.
o Elastisch kraakbeen: elastische vezels, stevige matrix, biedt steun en vormbehoud
(oorschelp, strottenhoofd enz.)
Spierweefsel:
- Skeletspierweefsel: beweegt beenderen van skelet, dwarsgestreept spierweefsel,
meerdere celkernen, vezels cilindervormig, bewust aangestuurd, diafragma ook
skeletspierweefsel en kan onbewust aangestuurd worden.
- Glad spierweefsel: visceraal, niet dwarsgestreept spierweefsel, onbewust, spoelvormig
met een kern, wanden van holle organen waar diameter wordt vergroot/verkleind en
inhoud voort te stuwen.
- Hartspierweefsel: ziet dwarsgestreept uit, elke spierweefsel een kern en vertakkingen,
intercalaire schijf waardoor ze niet individueel hoeven te worden gestimuleerd.
Membranen:
- Epithelia membraan: epitheel en bindweefsel.
• Slijmvliezen/tunica mucosa: bestaat uit epitheel, vochtige bekleding van het
spijsverteringskanaal, luchtwegen, urinewegen en de geslachtsorganen. Het slijm
beschermt tegen uitdroging, mechanische en chemische schade.
• Weivliezen/serosa: scheiden vloeistof uit. Bestaat uit losmazig bindweefsel en eenlagig
plaveiselepitheel. Komt voor in: pleurae, pericardium, peritoneum). Zorgt dat organen
veilig in holte kunnen bewegen (voorkomt letsel).
- Synoviale membranen: bekleed gewrichtsholten en banden voor bescherming. Scheiden
synoviale vloeistof af die gewricht smeert en voedt.
Klieren: epitheelcellen met uitscheidingsproduct
- Exocriene klieren: uitscheidingsproduct via klierbuis naar buiten
- Endocriene klieren: uitscheidingproduct gaat via lymfe/bloed naar bestemming (hormonen).
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller kronemanemma. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $11.34. You're not tied to anything after your purchase.