H1 – Een eerste kennismaking
Sociologische verbeelding Specifieke wijze van kijken, wat er met de mens gebeurt in zijn
leven. Om dit te bespreken kijken we naar verschillende zaken:
1. Bibliografie
2. Sociale omgeving
3. Historische processen (ontwikkeling)
= individuele gebeurtenissen plaatsen en verklaren vanuit het
geheel van sociale relaties die zelf een specifieke historische
oorsprong hebben
Implicatie We nemen beslissingen vooraleer we er ons bewust van zijn.
Vrije wil Het vermogen om zelf, oorzaak loos, te beslissen wat en hoe je het
doet.
Gedrag Is elke actie of reactie van een individu. Gedrag bevat zowel:
Objectief waarneembaar component (extern):
waarneembaar door ego en alter.
Subjectief of intern component (ego)
Motivationeel = drijfveer van handelen.
Cognitie = beelden van de werkelijkheid
Emotionele = innerlijke gevoelens
Reflexieve = beeld van u zelf
Combinatie van interne & externe factoren, in werkelijkheid
doorkruisen ze elkaar: bv. De meeste emoties (intern) gaan
gepaard met een bepaalde gelaatsuitdrukking (extern)
Handelen Handelen heeft een doel, er is een nadrukkelijke doelgerichtheid en
dit zorgt voor een betekenis van het handelen. De betekenis van het
handelen is gelijk aan de mentale voorbreiding/ projectie van de
voltooide handeling
Sociaal handelen Gedrag met nadrukkelijke doelgerichtheid. Volgens Weber is
handelen sociaal als de actor bij het plannen van zijn handelen
rekening houdt met wat anderen deden, doen, kunnen doen. Hij
onderscheidt 5 types:
Instrumenteel rationeel handelen
(Zweckrational): de actor wil een bepaald doel bereiken
binnen een specifieke handelingssituatie. De actor gaat na
welke middelen het best geschikt zijn om zijn doel te
bereiken. Bevat zowel condities (niet te wijzigen) als
middelen (te wijzigen). Efficiëntie is de key.
Waarde rationeel (Wertrational): niet het realiseren
van een doel maar de handeling is waardevol. Kan
ethisch, esthetische, religieus of van andere aard zijn. Bv:
trouwen voor de kerk omdat ze dit de goede en juiste
manier van handelen vinden. Inherente waardevolheid is
de key.
Affectief handelen: gedreven door het navolgen van
gevoelens. Kan een ongecontroleerde reactie zijn op een
bepaalde stimulus. Kan meestal achteraf gerationaliseerd
worden/ betekenis krijgen.
Traditioneel handelen: volgt uit: de herhaling van
eenzelfde handeling, gekenmerkt door een verplicht
, karakter. Op sociaal vlak NIET individueel. Traditie stuwt
mensen in een bepaalde richting (geeft zekerheid)
Reflexief handelen: breekt met de continu lijn van
verleden en heden: gaat gepaard met ‘stoppen, denken en
kiezen’. Dit gaat gepaard met onzekerheid.
Interactie Twee of meer mensen een gedeelde betekenis aan elkaars handelen
geven. (Voorspelbaar & betekenisvol) We kunnen 2 soorten
motieven onderscheiden:
Opdat motief (doel): we proberen iets te realiseren,
een extern doel. We handelen opdat iets zou worden
gerealiseerd.
Omdat motief (rede): een handeling van een persoon
uit een opdat motief wordt een omdat motief voor die
andere.
=> een geslaagde afstemming van deze motieven zorgen voor
interactie.
Je hebt ook verschillende vormen van interactie. We maken een
onderscheid:
Conformiteit: Verloopt volgens de betekenis die beide
partners aan de interactie vastknopen. Wederzijds
akkoord over hoe en wat.
Tegenstelling van conformiteit is deviantie.
Samenwerking: samen een doel proberen te
realiseren. Voorafgaand moet er een akkoord (stilzwijgend
of afgesproken) zijn om samen een doel te
verwezenlijken. Wederzijdse bereidheid - naleven van
afspraken. Minimum aan conformiteit moet aanwezig zijn
en maakt een geordende samenleving mogelijk.
Conflict: hierbij gaan ten minste 2 partijen niet
akkoord met hoe een interactie moet lopen en doen een
poging om die te doen laten lopen op hun eigen manier.
Conflicten hebben betrekking op schaarse middelen,
waarden, aanzien en macht. Is ook positief, kan een
stimulus zijn voor ontwikkeling van nieuwe regels
of slaapende regels terug te ontwaken. De Groepscohesie
kan ook versterken bij een gemeenschappelijke vijand.
Ruil: baten of beloningen die individuen in sociaal
verband ontvangen, betekenen meestal kosten voor de
anderen (ongelijke verdeling K-B). Principe van
wederkerigheid is hier van belang. Dankbaarheid is hier
heel belangrijk. Het is een sociale norm en een erkenning
van de inspanningen.
Uit interactie groeien Cultuur: de gedeelde betekenis die mensen aan het handelen en de
cultuur en structuur objecten uit hun omgeving toekennen, en die geformaliseerd wordt
in waarden, normen, overtuigingen en wetten. (Hoofdstuk 2)
Structuur: het geheel van posities die actoren en de vorm van de
interacties en relaties tussen die actoren. (Hoofdstuk 3)
--> sociale orde & stabiliteit of sociale verandering & dynamiek
,Context waarbinnen een Demografische factoren: samenstellende delen van
interactie plaatsvindt de bevolkingsgroei met inbegrip van alle aspecten van de
bevolkingssamenstelling.
Ecologische factoren: hebben betrekking op de natuurlijke
omgeving.
Materiele en technische factoren: elementen die worden
aangewend ter beheersing van de omgeving en dienen om
de basisbehoeften van de mens zo adequaat mogelijk te
bevredigen.
Sociologie (1) 1. Sociologen geven geen enkelvoudige verklaring, maar
algemene wetmatigheden => tijd en ruimte overstijgen.
2. Het sociale wordt verklaard door het sociale
Microsociologie: kleine groepen en interactie tussen
individuen.
Macrosociologie: focus op de kenmerken van grotere
sociale eenheden. Bv organisaties
Geschiedbeschrijving (2) Historicus probeert fenomeen in het verleden te verklaren door
voornamelijk de verwijzer naar tijd en plaats specifieke (verschil
met de sociologie die tijd en ruimte overstijgt). Men gaat ook
creatief om met informatiebronnen.
Culturele antropologie (3) Beschrijven en interpreteren van culturen. Meestal toegespitst op de
studie van 1 enkele samenleving in al zijn complexiteit + veldwerk.
Het is ook comparatief, het zoekt naar de verschillen en
gelijkenissen tussen culturen.
Biologie (4) Houdt zich bezig met: hoe variaties in fysiologische eigenschappen,
hormonale processen en biogenetische factoren gepaard gaan met
variaties in het gedrag. (Sociologie: omgeving <=> biologie:
intern)
Psychologie (5) Ziet het gedrag als een soort weerspiegeling van cognitieve en
emotionele processen die van binnenuit het gedrag bepalen. Intra-
individuele benadering: houding
Sociale psychologie (6) De studie van de attitudeverandering met inbegrip van
overtuigingsprocessen. Interindividuele benadering: interactie.
Het studieobject is de wisselwerking tussen interactie
(interindividueel) en de houding (intra-individueel)
Sociale contacttheorie Interactie (interindividueel) kan een houding (intra-individueel)
veranderen bv. Een racist zal minder tegen vreemdelingen gekeerd
zijn, na ermee in contact te zijn geweest.
Socio-biologisch (7) Gedragsvormen en sommige erop voortbouwende vormen
van sociaal handelen het resultaat zijn van een duizend jaren lange
aanpassing aan een externe omgeving. Hier komen processen
van genetisch evolutie en natuurlijke selectie terug.
Biosociale verklaring (8) In deze benadering legt men de klemtoon op de wijze
waarop biologische processen aan de basis liggen van interacties en
maatschappelijke processen kunnen beïnvloeden.
Basisregels bij het Objectiviteit: verklaring en inzichten moeten geldig zijn
uitvoeren va voor meer dan 1 wetenschapper.
een sociologisch Concepten: De Sociologie heeft zuiver taalgebruik
onderzoek nodig. Het dagdagelijks taalgebruik is te vaag en te
dubbelzinnig.
, Generalisatie: komen tot een set van algemene regels
ter verklaring van het sociale leven. Generaliserende
verklaring is een verklaring die op basis van een aantal
beperkte stellingen meerdere situaties verklaart die
feitelijk van elkaar verschillen, maar een identieke
onderliggende dynamiek hebben. Theorie
of Middle Range: de maatschappelijke realiteit is te
complex om die te verklaren vanuit 1 theorie.
Empirisch materiaal. Primaire vs. secundaire gegevens
en Kwantitatief (cijfers) vs. kwalitatief.
Cumulatief: bouwt verder op resultaten van
voorgaande onderzoeken. Dit kom je te weten via
een literatuurstudie Bibliografie is hier handig!
Verifieerbare rapportering (zie pg 25 boek) +
peer review
Literatuuroverzicht en probleemstelling
Overzicht van gebruikte methoden en technieken
Bespreken van de resultaten
Conclusie en/of discussiegedeelte
Causale adequaatheid & Weber zei dat in elk goed sociologisch onderzoek deze 2 zaken
zinadequaatheid moesten voorkomen.
Causale adequaatheid: men kan een kansuitspraak
doen met betrekking tot oorzaak-gevolgrelaties.
Zinadequaatheid: de gemaakt verbanden zijn in
overeenstemming met onze gewoonlijke denk- en voel
patronen.
De kwantitatieve Er zijn hierbij 4 principes:
benadering: het Kennis kan enkel gebeuren op ervaring
positivisme Streven naar causale verklaring door generalisatie
Eenheid van wetenschappelijke methoden in de
wetenschappen.
Strenge scheiding tussen feiten en waarden.
Voornaamste gebruiksmiddelen:
Theoretisch model: een schematische voorstelling van
de wereld, waarbij verbanden worden gelegd tussen een
aantal fenomenen. Deze bestaan uit variabelen.
Operationalisering; het aanbrengen van meetbare
indicatoren voor variabelen. Omvormen van iets abstract
tot iets concreet meetbaar
Causaliteitsbepaling: er zijn onafhankelijk en
afhankelijke variabelen. De Causale volgorde is belangrijk
voor het bepalen van direct en indirecte invloeden.
Causale relaties: algemene wetmatigheden
Statistische analyse
=> causale adequaatheid – deductief
Covariantie De veronderstelde samenhang tussen kenmerken ook kunnen
worden vastgesteld in de sociale werkelijkheid.
Kwalitatieve benadering sociale werkelijkheid is te complex om samen te vatten in een
causaal verband. ‘verstehende’ sociologie: betekenis van menselijk
handelen (motieven, argumentaties) over delicate
onderwerpen/groepen (bv: vertrouwen). Dit gebeurt aan de hand
van participerende observatie/diepte interview. Bv meedraaien in
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller CrimiStudent2. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.50. You're not tied to anything after your purchase.