1 Het Duitse keizerrijk
1. A) Op welke wijze bracht Bismarck het keizerrijk tot stand?
Duitsland lag al eeuwenlang versnipperd in een groot aantal staatjes.
Otto von Bismarck (rijkskanselier van koninkrijk Pruisen; leider van de
regering) brengt staten bijeen door het voeren van de Frans-Duitse Oorlog
(1870-1871) [Hiermee begint deze historische context]
B) Waarom werd het keizerrijk buiten Duitsland uitgeroepen?
Op 18 januari 1871 werd in de Spiegelzaal van het paleis in Versailles (Frankrijk;
nagenoeg verslagen) het Duitse Keizerrijk uitgeroepen.
- In het buitenland zodat niet één Duitse staat werd bevoordeeld
- Pruisische koning werd Keizer: Wilhelm I.
- Bismarck werd Rijkskanselier van het Duitse keizerrijk
2. A) Welke bevoegdheden hadden de keizer, de Rijkskanselier en de
rijksdag?
- Keizer mocht Rijkskanselier benoemen en ontslaan en en hij was militair
opperbevelhebber
- Rijkskanselier benoemde ministers
- Rijksdag (bestaat uit door volksvertegenwoordiging gekozen afgevaardigden;
algemeen kiesrecht voor mannen + kiesdistricten) mocht begrotingen,
belastingmaatregelen en wetten goed- of afkeuren. De Rijksdag mocht niet de
Rijkskanselier en zijn ministers ter verantwoording roepen of tot aftreden
dwingen
- Rijksdag mocht wel door Rijkskanselier en Bondraad ontbonden worden
B) In het keizerrijk was wel een parlement. Maar er was in het keizerrijk
geen sprake van een parlementaire democratie. Waarom niet?
Duitse rijk bestond uit 25 deelstaten elk van hen had nog enige bevoegdheden
voor zichzelf (onderwijs, invloed bestuur rijk; afgevaardigden deelstaten vormen
in Berlijn samen de Bondsraad). Had het recht de begroting, wetten en
verdragen met andere landen goed of af te keuren.
Er was een systeem van afgevaardigden.
3. Wat waren de drie belangrijkste politieke stromingen in het Duitse
keizerrijk? En onder welke laag van de bevolking vond elk vooral
aanhang?
- Conservatieven en nationaal-liberalen; hogere lagen van de bevolking
- Centrumpartij; Centrum genoemd; aanhang onder katholieke bevolking
tot 1912 grootste partij in de Rijksdag
,- Socialisten; industriearbeiders. Vielen in 1917 uiteen in socialisten en
communisten
4. Welke bevolkingsgroepen hadden het vooral voor het zeggen?
- Adel (Junkers), officieren en hoge ambtenaren; beheersten openbare mening;
grootgrondbezit en prestigieuze functies zorgden voor deze invloed
- Grote fabrikanten en bankiers; door industrialisering meer fabrikanten en
bankiers; door huwelijken met adel en officieren in hogere kringen gekomen
- Werknemers in de dienstensector, lagere ambtenaren, kleine ondernemers,
chefs van afdelingen van grote ondernemingen; weinig aanzien, zat tussen de
hoge en lage groepen in
- Boeren, arbeiders in de landbouw en de industrie, lagere ambtenaren;
onderaan in samenleving. Trouw aan overheid en religie (katholiek zuiden,
luthers noorden). Merkten weinig van toename welvaart.
Alliantiepolitiek van Bismarck
Het nieuwe Duitse Keizerrijk was een politiek en militair grootmacht. Door snelle
industrialisatie ook een economische grootmacht.
- Hoewel Bismarck tevreden was met de bestaande grenzen, zag hij dat
Duitsland omsingeld was door grote mogendheden.
-> Daarom alliantiepolitiek (buitenlandse politiek) om machtsevenwicht te
handhaven
- Door het sluiten van allianties werd de positie van Duitsland versterkt en de
vrede gehandhaafd; - Balkan congres 1878; problemen oplossen Balkan;
Conferentie van Berlijn 1884; afspraken verdeling van Afrika
5. A) Waarop was de Weltpolitiek van Wilhelm II in eerste instantie
gericht?
1888 Wilhelm II Keizer; omdat zijn regering te autocratisch was werd hij in 1890
ontslagen
- Duitsland wilde een belangrijkere positie in het wereldtoneel
-> Duitse Weltpolitiek was in eerste instantei gericht op overzees imperialisme
(verkrijgen van koloniën); Duitsland en Engeland vooral koloniale grootmachten
- Na Duitse Vlootwet van 1898 werd een oorlogsvloot gebouwd met
slagschepen voor tegen de Britse vloot
B) Waarom kwam daarin begin 20ste eeuw verandering en in welk
opzicht?
Frankrijk en Groot-Brittannië bleken te sterk. Duitsland gaat zich meer op het
Europese continent richten.
-> Verontrusting Frankrijk en Groot-Brittannië wegens groeiende internationale
ambities en groeiende economie en toenemend militairisme van Duitsland.
-> Zowel Duitsland als Europese grootmachten zochten in bondgenootschappen
steeds meer steun.
, 2 De Eerste Wereldoorlog
6. Noem de belangrijkste landen die tegenover elkaar stonden in de
Eerste Wereldoorlog.
- Sinds 1882 bestond de Triple Alliantie; bondgenootschap tussen Duitsland,
Oostenrijk-Hongarije en Italië
- In 1907 sloten Engeland, Frankrijk en Rusland een bondgenootschap; Triple
Entente
7. Wat waren de dieper liggende oorzaken van de Eerste Wereldoorlog?
Formuleer elke oorzaak in één of twee zinnen.
- Militarisme; Oorlog had een politieke functie; middel om macht en invloed
veilig te stellen en bruikbaar middel om belangen van het vaderland te dienen.
- Imperialisme leidt tot conflict tussen Frankrijk, Engeland en Duitsland;
wedloop om zo veel mogelijk koloniaal grondgebied in Afrika te hebben.
- Nationalisme; door nationalisme streefden bevolkingsgroepen naar
onafhankelijkheid en aanspraak op gebieden in andere staten waar verwante
minderheden woonden. Elzas-Lotharingen en Balkan bijvoorbeeld
- Bewapeningswedloop; voor Militarisme, imperialisme en nationalisme een
sterk leger vereist. Als men een sterk leger had, stond men bij een vreedzame
regeling van conflicten sterk. Daarom leger versterken; er ontstaat een
wapenwedloop die de vrees voor elkaar steeds versterkte
- Bondgenootschappen vergroten kans op conflicten; bondgenootschappen
hadden het doel om oorlogen te voorkomen en kunnen rekenen op steun bij
oorlog.
-> echter zorgden bondgenootschappen voor een grotere kans op conflict;
landen gedroegen zich onvoorzichtiger, onenigheid tussen landen kon uitlopen
tot een groot conflict door betrokkenheid bondgenoten
-> politieke leiders zagen niet in dat zijn met het sluiten van
bondgenootschappen het omgekeerde bereikten
8. A) Wat was de directe oorzaak (aanleiding) van de Eerste
Wereldoorlog?
op 28 juni 1914 werd aartshertog Frans Ferdinand, troonopvolger Oostenrijk-
Hongarije door een Servische student vermoord.
- Hij was daar op bezoek wegens de inlijving van Bosnië op de Turken in 1908
waarover de Serven in Bosnië het niet mee eens waren; zij organiseren zich in
nationalistische groepen; Servië steunt onafhankelijkheid Slavische
bevolkingsgroepen die onder Oostenrijk-Hongaars bestuur leefden
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lluuk. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.26. You're not tied to anything after your purchase.