Dit zijn oefenvragen die ik heb gemaakt bij het boek Ontwikkelingspsychologie door Liesbeth van Beemen. Als je deze vragen kunt beantwoorden, dan ben je zeker goed voorbereid voor het tentamen. Let op: een deel van de vragen moet je wel zelf beantwoorden, maar dat is juist een goede manier om te le...
Almost half of the exercise questions were not answered.
By: zosmit • 7 year ago
Translated by Google
The (my) idea was also more that if you can answer the questions, you should certainly be able to make the exam sufficient. The answers are illustrative of how extensive they can. Questions are also about the whole book, each chapter. It helped me to find things right. They are really questions, not a summary.
By: amandahovestad • 7 year ago
By: Shuisman • 7 year ago
By: praktijkbresser • 7 year ago
By: MERI • 8 year ago
Show more reviews
Seller
Follow
zosmit
Reviews received
Content preview
Oefenvragen Ontwikkelingspsychologie
1. Hoe worden de leeftijdsfasen afgebakend en welke kenmerken
horen bij elke leeftijdsfasen?
- Babyperiode (0-1): Kan nog niet praten en niet lopen. Is geheel afhankelijk
van de verzorgers. In deze periode begint het gehechtheidsproces. Er is
een sterke toename van motorische vaardigheden.
- Peuterperiode (1-4): Toename in taalvaardigheid waardoor de peuter ook
zijn sociale en communicatieve vaardigheden ontwikkelt. De peuter denkt
heel egocentrisch. Peuter streeft naar meer autonomie en moet leren
grenzen te kennen. Peuter speelt liever naast dan met andere kinderen.
- Kleuterperiode (4-6): Uitbreiding van de sociale omgeving doordat de
kleuter naar school gaat en door spelen met buurtgenoten. De kleuter
heeft een rijke fantasie. De kleuter speelt meer met andere kinderen dan
de peuter, en heeft dus betere sociale vaardigheden.
- Schoolperiode (7-12: cognitieve ontwikkeling staat centraal. Het kind gaat
naar school. Ook krijgt het hobby’s of gaat het op sport, waar het ook meer
sociale contacten heeft.
- Adolescentie (12-19): Geslachtsrijping als gevolg van lichamelijke
ontwikkeling in de puberteit. De adolescent krijgt interesse in seksualiteit.
In deze periode is de identiteitsontwikkeling heel belangrijk.
2. Wat is het verschil tussen correlatie en causaliteit?
Bij een correlatie is er een verband tussen twee variabelen, maar kan er
nog niks worden gezegd over de oorzaak-gevolg relatie. Causaliteit zegt
juist iets over deze relatie.
3. Geef een omschrijving van de volgende begrippen:
operationaliseren, betrouwbaar en valide.
Operationaliseren: Bepaalde variabelen meetbaar maken. Dus stel dat je
de eigenschap agressie wil meten, dan operationaliseer je agressie door te
kijken naar gedragingen waaruit agressie blijkt.
Betrouwbaar: ongeacht wie het onderzoek heeft uitgevoerd, of op welk
moment het is uitgevoerd, er blijven dezelfde conclusies uitkomen.
Valide: je meet wat je wil weten. Je meetinstrumenten moeten daarom
geijkt zijn.
4. Stel dat je een kind wil ondervragen, waar moet je dan rekening
mee houden?
De vragen die je stelt moeten aansluiten bij het taalniveau van het kind.
Daarom moet je je vragen heel zorgvuldig formuleren. Ook moet je er
rekening mee houden dat er een bepaalde ongelijkheid is tussen kind en
volwassene, en dat een kind daardoor het idee kan hebben dat maar 1
antwoord goed is, of dat het sociaal wenselijke antwoorden gaat geven.
5. Wat is het gevaar van een dwarsdoorsnedeonderzoek, en welk
onderzoek kun je beter uitvoeren als je dat gevaar wil voorkomen?
Dwarsdoorsnedeonderzoek is een onderzoek waarbij de meetresultaten
van verschillende leeftijdsgroepen op 1 bepaald moment met elkaar
worden vergeleken.
Gevaar: cohorteffect: Bepaalde maatschappelijke gebeurtenissen of
belangrijke maatschappelijke veranderingen kunnen invloed hebben op
, een bepaald cohort. Dit kan de resultaten van het onderzoek beïnvloeden.
Zo kan het gebeuren dat een cohorteffect wordt aangezien voor een
ontwikkelingseffect. Je kunt beter een longitudinaal onderzoek uitvoeren. In
dat onderzoek doe je op minimaal 2 momenten in het leven van een kind
een meting. Hierdoor kun je de ontwikkelingen zien gedurende die periode.
Je kunt hiermee ook iets zeggen over individuele ontwikkelingen.
6. Waarom kun je nurturetheorieën, zoals de sociale leertheorie of
het behaviorisme, geen ontwikkelingstheorie noemen?
Dergelijke nurturetheorieën maken geen onderscheid tussen het
leerproces van een kind of van een volwassene. Volgens deze stroming zijn
dit soort leerprocessen dus niet verschillend voor een kind of een
volwassene. Je kunt daardoor ook niet spreken van een ontwikkeling,
waarbij het gaat om een getrapt proces waarbij elke volgende, hogere
trede meer lijkt op het uiteindelijke resultaat.
7. Wat bedoelde Freud met het Es, Ich en Uber-Ich?
Es: Dat zijn de (seksuele) driften die een mens bezit. Het es wil dat deze
driften bevredigd worden en streeft daar ook naar.
Ich: is een soort realiteitsproef. Het ich kijkt welke gedragingen door de
omgeving worden goedgekeurd dan wel afgekeurd. Als de gedragingen
worden afgekeurd, dan zorgt het ervoor dat deze driften worden
gekanaliseerd, worden uitgesteld of worden omgezet in aanvaardbaar
gedrag.
Uber-Ich: kun je zien als het geweten. Het bepaalt intern wat jij goed of
slecht vindt. Het is het moraal.
8. Welke ontwikkelingsstadia kent de theorie van Freud, en geef van
elk stadium een omschrijving.
1. Orale fase (0-1): De moeder wordt gezien als liefdesobject en het kind
beleeft prettige gevoelens bij zuigen en eten. De erogene zone is de
mond.
2. Anale fase (1-3): Het kind geniet van de vrijheid over de sluitspier.
Ouders willen dat het kind zindelijk wordt. Zij hebben dus tegenstrijdige
belangen. Uiteindelijk zal het Ich ervoor zorgen dat het kind zijn ouders
gaat gehoorzamen en dus zindelijk wordt. Erogene zone is de anus.
3. Fallische fase (3-6): Erogene zone zijn de genitaliën. Het kind
masturbeert en beleeft hier prettige gevoelens bij. Het wordt als het
ware verliefd op de ouder van het andere geslacht, waarbij de ouder
van hetzelfde geslacht als een rivaal wordt gezien. Bij jongens zorgt dit
voor het oedipuscomplex. Hij heeft last van castratieangst. Bij meisjes
zorgt dit voor het elektracomplex. Zij heeft last van penisnijd. Voor
zowel jongens al meisjes geldt dat identificatie met de ouder van
hetzelfde geslacht ervoor zorgt dat deze complexen tot een eind komt.
In deze fase wordt het Uber-ich ontwikkeld: de kinderen internaliseren
de morele normen en waarden van hun ouders door het
identificatieproces.
4. Latente fase (6-12): Hier heeft Freud niet veel over gezegd. Seksuele
verlangens worden onderdrukt. Het kind richt zich op de sociale en
cognitieve ontwikkeling.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller zosmit. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.19. You're not tied to anything after your purchase.