Homogeen product = Producten die van elke aanbieder hetzelfde zijn in de ogen van de afnemer.
Heterogeen product = Producten die van elke aanbieder verschillend zijn in de ogen van de afnemer.
Toetredingsdrempels = Als een ondernemer eerst moet investeren om op een markt toe te kunnen treden.
Marktvormen = Bepaalde kenmerken waaraan een markt voldoet, zoals het soort product en het aantal vragers
en aanbieders.
Aantal aanbieders: Homogeen product: Heterogeen product:
Veel: Volkomen concurrentie Monopolistische concurrentie
Weinig: Homogeen oligopolie Heterogeen oligopolie
Eén: Monopolie
Volkomen concurrentie = Een perfect werkende markt met veel vragers en aanbieders, homogeen
product, vrije toe- en uittreding en die volledig transparant is.
Omdat er sprake is van een homogeen product, kan de prijs niet worden aangepast door een aanbieder.
Wel kan de producent de geproduceerde hoeveelheid beïnvloeden. Je spreekt dan van een
hoeveelheidsaanpasser.
Een voorbeeld van een volkomen concurrentie is de markt van appels. De appels zijn in de ogen van de
Bij het punt waar de GTK-lijn en de lijn p=MO=GO elkaar snijden is de winst van de producent gelijk aan nul. Dit
is het break-even-punt.
Wanneer er meer wordt geproduceerd, wordt er winst gemaakt en ligt de GO-lijn boven de GTK-lijn.
De aanbieder kan zijn winst maximaliseren door zijn afzet zo hoog mogelijk te maken. De afzet kan
echter niet hoger zijn als de productiecapaciteit.
De totale winst bij een volkomen concurrentie is gelijk aan de productiecapaciteit x (GO-GTK). Je kunt dit in een
figuur weergeven door een rechthoek te tekenen onder de p=MO=GO-lijn die stopt bij het punt waar de GTK
gelijk zijn aan de productiecapaciteit.
Wanneer de individuele aanbieder een hoeveelheidsaanpasser is en geen marktmacht heeft, hebben de
kostenlijnen een U-vormig verloop bij een volkomen concurrentie.
Bij MO=MK is de winst dan maximaal.
De maximale winst kun je dan tekenen in de vorm van een rechthoek door als basis q te nemen en
hoogte GO-GTK te nemen. GO-GTK geeft dan de winst per product aan.
1.2 De enige aanbieder:
Monopolie = Marktvorm met één aanbieder.
Natuurlijke monopolie. Een monopolie die ontstaat doordat de productie op zo’n schaal gebeurt dat
vanwege efficiencyredenen één producent de productie voor zijn rekening neemt; Een supermarkt in
een afgelegen dorp.
Staatsmonopolie. Een monopolie die in handen is van de staat; De uitgiften van paspoorten.
Technische monopolie. Bedrijven die door een octrooi alleenrecht hebben om een product te
produceren; I Phone.
Feitelijke monopolie. Een monopolie die is ontstaan doordat een bedrijf door economische macht de
hele macht beheerst.
Een monopolist is een prijszetter omdat hij voldoende martkmacht heeft om zijn eigen verkoopprijs te
bepalen. Hij kan hierdoor verschillende doelstellingen hebben:
o Winst maximaliseren
, o Omzet maximaliseren. Dit zal hij doen om ervoor te zorgen dat er minder ruimte is voor
bedrijven die willen toetreden tot de markt.
De MO-lijn afleiden uit de GO-lijn bij een monopolist:
o Leidt uit de GO-lijn de formule van de TO-lijn af door de GO-lijn te vermenigvuldigen met q.
o Bepaal de MO-functie door de eerste afgeleide te nemen van de TO-functie.
o Vergelijk nu de richtingscoëfficiënten van beide lijnen.
Het tekenen van de maximale winst van een monopolist:
o Neem het snijpunt MO en MK.
o Bepaal welke hoeveelheid hierbij hoort.
o Bepaal welke prijs bij GO op deze hoeveelheid zit.
o Bepaal GTK door het snijpunt te nemen van dezelfde lijn met GTK en ga van daaruit naar links.
o Teken nu de rechthoek met als basis q, als hoogte GO-GTK en bepaal de oppervlakte.
Prijsdiscriminatie = De bedrijfspraktijk waarbij een bedrijf hetzelfde product tegen verschillende prijzen aan
verschillende klanten verkoopt.
Afromen consumentensurplus = Een aanbieder die zich een deel van het consumentensurplus toe-eigent door op
gescheiden deelmarkten verschillende prijzen voor hetzelfde product te vragen.
1.3 Je onderscheiden van de concurrent:
Oligopolie = Marktvorm met enkele aanbieders.
Homogeen oligopolie; De oliemarkt.
Heterogeen oligopolie; Telefoons.
Omdat een oligopolie maar enkele aanbieders heeft, is er sprake van prijsconcurrentie.
Niet-prijsconcurrentie = Producenten concurreren met elkaar op basis van andere
producteigenschappen dan de prijs, bijvoorbeeld met kwaliteit en service.
Wanneer een oligopolist de prijs verhoogd, zal de afzet dalen. Dit is heel anders dan bij een monopolie.
Aangezien een monopolie maar een aanbieder heeft, zullen de klanten het artikel daar moeten kopen. Wanneer
de prijs van een oligopolist stijgt, zullen klanten eerder wisselen van aanbieder.
Prijsstarheid = Ondernemers (oligopolisten) veranderen de verkoopprijzen van de producten niet bij
(kleine) wijzigingen in de productiekosten.
Productdifferentiatie = Producenten onderscheiden zich van elkaar met producten die door kwaliteit en
kenmerken van producten, marketing en dienstverlening verschillen.
Door de kwaliteit en kenmerken van hun product te veranderen.
Door marketinginspanningen door middel van bijvoorbeeld spaaracties.
Door dienstverlening.
Kartel = Bedrijven maken afspraken over prijsvorming, verdelen van de markt en dergelijke. Kartels zijn wettelijk
verboden.
1.4 Veel verschillende concurrenten:
Monopolistische concurrentie = Marktvorm met veel vragers en aanbieders, maar iedere aanbieder biedt een
product aan dat een beetje afwijkt van de producten van concurrenten.
Hiermee proberen aanbieders zich te onderscheiden en zo meer klanten voor zich te winnen.
Verschuiving van de vraagcurve = Door bijvoorbeeld een verandering van voorkeur van consumenten, inkomens
van consumenten en aantal consumenten verandert het verloop van de vraaglijn.
Naar links wanneer een aanbieder bij dezelfde prijs meer vragers weet te trekken.
Naar rechts wanneer de vraag bij een bepaald product toeneemt.
Bedrijven kunnen groeien door winst te investeren in het bedrijf of door:
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller melikaseinen. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.89. You're not tied to anything after your purchase.