100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting CE2 AEC $10.92   Add to cart

Summary

Samenvatting CE2 AEC

1 review
 45 views  1 purchase
  • Course
  • Institution

samenvatting voor het vak algemene economie (AEC) in blok 2 van de opleiding commerciële economie. bij dit vak wordt ook COG getoetst

Preview 3 out of 16  pages

  • December 22, 2021
  • 16
  • 2020/2021
  • Summary

1  review

review-writer-avatar

By: tiemokarssen • 1 year ago

reply-writer-avatar

By: kellyschilder13 • 1 year ago

Translated by Google

Thanks for the review! Glad to see you were happy with the summary, hope it gives you a good grade!

avatar-seller
AEC samenvatting blok 2
Hoofdstuk 1: DESTEP; economische factoren

Economische ontwikkelingen leiden niet meteen tot nieuwe behoeften of doelgroepen. Ze bepalen
echter de randvoorwaarden voor het koopgedrag van consumenten, bedrijven en overheid (de
economische subjecten). In tijden met een trendmatige economische groei (2,5 procent per jaar)
kunnen consumenten steeds meer goederen en diensten kopen en kunnen zij dus in meer behoeften
voorzien. Een redelijke economische groei is dus van levensbelang voor bedrijven omdat hun afzet
daarvan afhankelijk is. Het vormt dus een randvoorwaarde.

Waarom hebben onderstaande factoren invloed op het consumptie gedrag van huishoudens?

Het nominale inkomen: het inkomen uitgedrukt in geld bijvoorbeeld: het nominale inkomen van een
werknemer bedraagt 2100 euro.
Het reële inkomen: het nominale inkomen gecorrigeerd voor inflatie. Wat kan je daadwerkelijk kopen
voor 2100.
Koopkracht: de reële waarde van het nominaal inkomen, dat wil zeggen de hoeveelheid goederen en
diensten die met dat nominale inkomen kan worden gekocht. De koopkracht is hetzelfde als het reële
inkomen en is dus het nominale inkomen gecorrigeerd voor inflatie. Dus hoe meer te besteden hoe
meer er wordt uitgegeven.
De rentestand: Bij een hogere rentestand zullen consumenten minder geneigd zijn om consumptieve
kredieten en hypotheken af te sluiten en zullen zij dus minder gaan besteden. Verder maakt een
renteverhoging het aantrekkelijker om te sparen. Dus hogere rentestand leidt tot minder leningen;
want duurder.
Consumenten vertrouwen: bij veel vertrouwen in de economie geven mensen sneller geld uit.
Marketeers kunnen inspelen op economische ontwikkelingen door de focus te leggen op prijsgedrag,
substitutiegedrag en uitstelgedrag. De invloed van economische ontwikkelingen kan echter van
branche tot branche sterk verschillen. Sommige ondernemingen hebben helemaal geen last van een
economische crisis (bijvoorbeeld prijsvechters en supermarkten) andere juist wel (bijvoorbeeld
aanbieders van luxe vakantiereizen).
De vermogenspositie: Indien iemand veel spaargeld bezit geeft dat uiteraard meer mogelijkheden tot
besteden. Als een consument aandelen of andere effecten in bezit heeft en deze verliezen waarde,
dan voelt hij zich armer en zal dit zijn bestedingen negatief beïnvloeden. Hetzelfde effect zien we als
de huizenprijzen dalen. Hierdoor worden huizenbezitters mogelijk voorzichtiger met vooral grote
aankopen. Tot slot noemen we hier de pensioenen. Onzekerheid over het pensioenbedrag dat een
consument gaat ontvangen in de toekomst zal nu al tot minder bestedingen leiden. Dus weinig
spaargeld? Niet uitgeven.
De mogelijkheid tot lenen→ als er goedkoop geld geleend kan worden kopen mensen eerder
duurdere producten zoals een huis (lage hypotheek→ men kan meer lenen)
Inflatie: een stijging van het algemene prijspeil van goederen en diensten. Door de prijsstijgingen
daalt de waarde van het geld. Voor hetzelfde bedrag kan namelijk minder worden gekocht.

1. Afzetverwachtingen→ de belangrijkste prikkel om te gaan investeren is voor een ondernemer
de verwachting dat de investering omzet en winst zal generen. Dat betekent in de eerste
plaats dat de ondernemer er vertrouwen in heeft dat zijn producten verkocht zullen worden,
met andere woorden: de afzetverwachting moet goed zijn.
2. De beschikbaarheid van het risicokapitaal→Een ondernemer kan pas investeren als er
voldoende risicokapitaal beschikbaar is. Dit kan hij genereren uit ingehouden winsten of uit
geleend geld.
3. De hogere rentestand→Een hogere rentestand maakt lenen duurder; daardoor leidt een
hogere rente tot minder leningen. Wanneer die leningen nodig zijn om te kunnen investeren,
remt een hogere rente de investeringen.

Factoren die invloed hebben op de overheidsbestedingen zijn:
1. Stimuleringsbeleid
2. Begrotingstekort en staatsschuld
3. Automatische stabilisatoren.

,Waarom hebben bovenstaande factoren invloed op de overheidsbestedingen?
1. Stimuleringsbeleid: de overheid kan met name in een periode van lage economische groei
de economie stimuleren door:
• Zelf meer te besteden, door bijvoorbeeld wegen en bruggen te laten aanleggen.
• Belastingverlaging aan burgers en bedrijven, waardoor die partijen meer gaan besteden.
2. Wanneer de regering het overheidstekort en de staatsschuld te hoog vindt, kan dat tot
bezuinigen leiden waardoor de bestedingen afnemen.
3. Sommige regelingen van de overheid werken als automatische stabilisatoren. Dat wil zeggen
dat de conjunctuurbeweging wordt afgevlakt zonder dat er nieuwe maatregelen hoeven te
worden genomen.
- In een laagconjunctuur: werkloosheiduitkeringen door de overheid zorgen ervoor dat in een
laagconjunctuur de bestedingen nog een beetje op peil blijven.
- In een hoogconjunctuur: lage rente

Factoren die invloed hebben op de export van goederen/diensten van Nederland:
1. De economische groei van de handelspartners.
2. De concurrentiekracht van onze exportsector (hoe beter wij kunnen concurreren, hoe groter
onze export)
3. De wisselkoers van de euro (hoe lager die is ten opzichte van de yen en de dollar, hoe
aantrekkelijker het voor Japan en de VS wordt om goederen van Nederland af te nemen.

Hoofdstuk 2:Bruto binnenlands product en economische groei
Als bijvoorbeeld flinke economische groei plaatsvindt dan neemt de koopkracht van veel consumenten
normaal gesproken toe. Meer inzicht in de macro-economie is dus van belang bij het maken van
bestedingsbeslissingen. Daarbij zijn ook macro-economische verwachtingen van groot belang.

De macro-economie bestudeert de economische samenhangen in een heel land. In de macro-
economie bestudeert men derhalve geaggregeerde (= opgetelde) economische grootheden, zoals de
totale consumptie, de totale besparingen, de totale investeringen en de totale export en
de goederenmarkt. Verder wordt onder andere de totale werkgelegenheid en de daarmee
samenhangende werkloosheid bestudeerd, de arbeidsmarkt. Tot slot is de vermogensmarkt van
belang: het aanbod van en de vraag naar geld. De vermogensmarkt speelt indirect – vanwege de
algehele samenhang – een grote rol. Alleen de invloed van de rentestand op de economische
bedrijvigheid komt aan de orde.
Overigens bestaat er een wisselwerking tussen economische groei en de bestedingen: een lagere
economische groei leidt tot een lagere groei van het inkomen. Het omgekeerde geldt echter ook:
lagere bestedingen leiden tot een lagere economische groei.
▪ Een lagere economische groei leidt tot een lagere groei van het inkomen
▪ Het omgekeerde geldt echter ook: lagere bestedingen leiden tot een lagere economische
groei

Bruto binnenlands product en economische groei
Het reële bruto binnenlands product tegen marktprijzen (BBP) behelst de totale productie van
goederen en diensten van een land. Het gaat dan om de optelsom van de productie van bedrijven en
van de overheid. Daarbij gaan we ervan uit dat product = inkomen. Dat wil zeggen: de waarde van
de productie is precies gelijk aan het inkomen als beloning van de productiefactoren. Het reële bruto
product is dus gelijk aan het reële bruto inkomen.
De groei van het reële BBP noemen we de economische groei. Indien de economische groei
minstens twee kwartalen achter elkaar negatief is dan spreken we van een recessie. Een recessie
kan uitmonden in een economische crisis: bedrijven draaien slecht, er ontstaat veel werkloosheid, de
bestedingen vallen ver terug en het overheidstekort loopt op. Vanaf 2009 zat Nederland bijna continu
in een economische crisis. Pas sinds 2014 is er sprake van herstel. In 2020 kwam er een abrupt einde
aan jaren van economische voorspoed ten gevolge van de corona-crisis.
➔ Naast het reële BBP kennen we ook het nominale BBP. Met het nominale BBP bedoelen we –
in lijn met hoofdstuk 1, paragraaf 1.2 – het BBP in geldeenheden

, Aanbodzijde van de goederenmarkt
De aanbodkant van de economie bepaalt de productiecapaciteit oftewel de maximale productie die
kan worden bereikt, dus het maximaal te bereiken reële BBP. Goederen en diensten worden
geproduceerd met een combinatie van de productiefactoren arbeid, kapitaal, natuur en
ondernemerschap.
De personen of instellingen die de productiefactoren leveren worden daarvoor betaald
• De beloning van arbeid is loon.
• De beloning van kapitaal is intrest en van kapitaalgoederen is huur.
• De beloning van natuur (alle natuurlijke rijkdommen, grond- en delfstoffen et cetera) is pacht.
• De beloning van ondernemerschap is winst.

De aanbodkant geeft de voorwaarden weer om tot een redelijke economische groei te kunnen komen
(de vraagkant eveneens, zie de volgende paragraaf). Een van die voorwaarden is dat de
productiecapaciteit stijgt in de loop van de tijd. De productiecapaciteit en de groei daarvan wordt op
zijn beurt bepaald door de kwantiteit en de kwaliteit van de productiefactoren. Hieronder geven we
daarvan wat voorbeelden.
✓ Als de omvang van de beroepsbevolking toeneemt, dan neemt de kwantiteit van de factor
arbeid toe en kan er meer worden geproduceerd.
✓ Als er meer geld wordt besteed aan onderwijs (scholing), dan neemt de kwaliteit van de factor
arbeid toe en kan er meer worden geproduceerd.
✓ Als de netto investeringen toenemen, dan neemt de kwantiteit/kwaliteit van de productiefactor
kapitaal toe en kan er meer worden geproduceerd.
✓ Door technologische vernieuwing neemt de kwaliteit van de productie kapitaal toe en kan er
meer worden geproduceerd.

Vraagzijde van de goederenmarkt

Formule effectieve vraag (EV): C + I + O + E – M.
Interpretatie van de effectieve vraag: het totale beroep dat op de productiecapaciteit van een land
wordt uitgeoefend (zowel goederen als diensten). De totale effectieve vraag is gelijk aan het Bruto
Binnenlands Product.
- Rol van import (M): dit betreft bestedingen, maar geen bestedingen die een beroep doen op
de binnenlandse productiecapaciteit, maar op de buitenlandse productiecapaciteit.
- Grens is de productiecapaciteit; als de totale productiecapaciteit onvoldoende is om aan alle
vraag te voldoen, dan kan het reële bbp niet stijgen en stijgen slechts de prijzen; reel is er dan
geen toename van het bbp.
- Als door een hogere effectieve vraag het bbp wel reel groeit, dan spreken we van
economische groei.
➔ Als de nationale bestedingen (C + I + O) lager zijn dan het BBP dan is er automatisch een
exportoverschot (E - M > 0). Dus als een land minder besteedt dan dat het produceert, dan
wordt er meer geëxporteerd dan geïmporteerd.

Effectieve vraag beïnvloedt het BBP
Indien de som van C, I, O, E minus M stijgt dan stijgt de effectieve vraag. Aangezien EV per definitie
gelijk is aan het BBP zal dus ook het BBP stijgen. Bijvoorbeeld: hogere reële consumptie (C) zal
leiden tot een hoger reëel BBP (= economische groei).
De indruk mag echter niet ontstaan dat een hogere effectieve vraag altijd leidt tot een hoger reëel
BBP. De aanbodkant moet een hoger BBP namelijk mogelijk maken; als de productiecapaciteit bereikt
is dan kan het reële BBP niet verder stijgen.

Is dit niet in strijd met de formule BBP = EV? Nee! In het geval dat de productiecapaciteit bereikt is en
de EV stijgt dan gebeurt namelijk het volgende: door de grotere vraag neemt EV toe maar omdat het
aanbod tekort schiet kan niet aan de toegenomen vraag worden voldaan en nemen de prijzen toe.
Daardoor stijgt het BBP-bedrag (nominaal), maar na correctie voor de prijsstijging, blijft het reële BBP
gelijk.
➔ Voor de actuele situatie in Nederland geldt dat de productiecapaciteit lang niet volledig wordt
benut; extra bestedingen zullen in dat geval leiden tot een hoger reëel BBP.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller kellyschilder13. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $10.92. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

81113 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$10.92  1x  sold
  • (1)
  Add to cart