100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting 'what is this thing called science' en artikelen $5.88
Add to cart

Summary

Samenvatting 'what is this thing called science' en artikelen

3 reviews
 379 views  10 purchases
  • Course
  • Institution

samenvatting van de verplichte literatuur en artikelen van het vak wetenschapsfilosofie

Preview 8 out of 34  pages

  • April 10, 2015
  • 34
  • 2014/2015
  • Summary

3  reviews

review-writer-avatar

By: jessieeickhoff1 • 5 year ago

review-writer-avatar

By: sopje888 • 7 year ago

review-writer-avatar

By: felixkelder • 7 year ago

avatar-seller
Samenvatting ‘what is this thing called science’
H1
2 theorieën die ervan uitgaan dat kennis wordt afgeleid uit feiten zijn die van
de empiristen en de positivisten. Ze delen het idee dat wetenschappelijke
kennis afgeleidt moet worden uit observaties
Empiristen: John Locke, George Berkeley, David Hume. Alle kennis moet
worden afgeleid uit ideeën die komen door perceptie.
Positivisme: hebben wat breder en minder psychologisch georiënteerd beeld,
maar delen het idee dat kennis moet komen uit feiten en ervaringen.
Er zijn 2 problemen met deze aanname.
Er zijn drie componenten die kunnen worden onderscheiden bij de aanname
dat feiten de basis zijn voor wetenschappelijke kennis:
 Feiten komen binnen bij observatoren zonder bias of vooroordelen via
de zintuigen
o Een menselijke observator heeft min of meer direct toegang tot
kennis over sommige feiten over de wereld, omdat ze door het
brein gezien kunnen worden
o Twee normale observatoren die naar hetzelfde object of dezelfde
scene kijken, zullen hetzelfde zien/ registreren.
o Tegen: wat je ziet is ook afhankelijk van interpretatie
(bijvoorbeeld gezichtsbedrog plaatjes, waar de één een heks ziet
en de ander een jonge vrouw of zodra je in de takken van een
boom een gezicht ziet, kun je moeilijk het niet meer zien).
Hetgeen waar je naar kijkt is onveranderd gebleven, toch zie je
iets anders. Als je er later weer naar zou kijken zou je direct het
gezicht herkennen in de takken. Het kan dus dat hetgeen wat de
observator ziet afhankelijk is van zijn of haar eerdere
ervaringen. Hetgeen wat je ziet/ interpreteert is afhankelijk van
ervaring, kennis en verwachtingen van de observator. Ervaring:
de eerste keer dat je naar een thorax foto kijkt van de longen,
zie je niks behalve ribben en een hart schaduw. Hoe meer je er
hebt gezien –hoe meer ervaring je hebt -, hoe meer details je
gaat ziet, en hoe beter je de foto kunt beoordelen.
 Feiten zijn voorafgaand aan en onafhankelijke van theorie:
o Voorbeeld: kennis over het oppervlak van de maan komt niet
van bergen en kraters, maar van statements die we maken over
bergen en kraters. Feiten komen uit kennis, en kennis komt niet
uit feiten. Je hebt pas een feit als een statement maakt over
iets. Het is niet mogelijk om feiten uit observaties af te leiden,
als we geen enkele kennis over het onderwerp hebben, of weten
waar we naar opzoek zijn. De zoektocht naar relevante feiten
moet worden geleid door onze kennis over wat nuttig is om te
weten. Feiten worden gevormd naar aanleiding van kennis, en
moeten door observatie bevestigd worden. Hierbij is het
probleem dat het lang niet altijd duidelijk is door observatie of
iets waar is. Daarnaast: als onze kennis over iets in eerste
instantie fout is (Aristoteles dacht dat vuur een element was),
dan zullen (vrijwel) alle uitspraken hierover ook fout zijn.
Hetzelfde geldt voor dat vroeger werd gedacht dat de aarde
stilstond (want je zag geen beweging, en als je sprong draaide

, de aarde niet onder je weg). We weten nu dat het anders is. Net
als de hele aarde draait om de zon discussie, weten we nu hoe
het zit, door betere apparatuur. Dingen die we observeren
kunnen altijd fout blijken, en gecorrigeerd worden.
 Feiten zijn een sterke en betrouwbare basis voor wetenschappelijke
kennis

H2:
Er wordt gedacht dat observeren passief en privé is (want je kijkt naar iets-
passief- en dan verwerk je dat in je hoofd- privé; want anderen kunnen er niet
bij). Het is echter een heel actief proces, omdat we actiever in ons opnemen
wat we zien. Zo checken we bijvoorbeeld of iets een reflectie in het raam is
door ons hoofd te bewegen, of lopen we om een voorwerp heen. Ze zijn ook
niet privé maar juist publiek, omdat er een methode wordt gebruikt
(geïntroduceerd door Robert Hooke). Hierdoor is het experiment (bijvoorbeeld
vliegenogen onder een microscoop bekijken) voor iedereen te controleren
door het zelf na te doen. Hierdoor is het in veel mindere mate mogelijk om
verschillende meningen te hebben over observeerbare dingen (door heel
precies te beschrijven hoe het licht valt in de microscoop). Hetzelfde geldt
voor de casus van Gallileo, die met een duidelijke methode en microscoop
bewees dat de aarde om de zon draait, en de maan om de aarde. Ook als het
objectief opnieuw getest kan worden (=goede methode), kan het later; met
nieuwe technieken om beter te testen, alsnog onwaar worden bewezen.

H3
Feiten die we verzamelen voor wetenschap moeten relevant zijn. De kleur
van de auto van de buurman is makkelijk te observeren, maar niet relevant.
Wat wel relevant is wordt bepaald door de huidige staat van ontwikkeling van
wetenschap. Door alleen te observeren kom je niet bij feiten. Het vallen van
een blad wordt beïnvloed door meerdere factoren, zoals de zwaartekracht, de
weerstand en de wind. Deze effecten kun je niet specificeren door ernaar te
kijken, je moet experimenten doen. Het doen van een experiment is ook
lastig, het vergt veel kennis en er zijn vaak praktische problemen die
opgelost moeten worden. Om storende factoren te kunnen elimineren, moet
je weten wat de storende factoren zijn. Kennis uit experimenten kan foutief
zijn als de kennis die ze verkrijgen over het experiment (zoals wat storende
factoren zijn) foutief is. Experimenten kunnen verworpen worden bij
vooruitgang in de technologie of door vooruitgang in begrip, waardoor je tot
inzicht komt dat het experiment niet goed was. Experimentele resultaten
kunnen verbeterd of verworpen worden door nieuwe inzichten. Experimenten
moeten adequaat en significant zijn. Of iets significant is hangt sterk af van
hoe de situatie begrepen wordt. In het geval van Hertz’ zijn geluidsgolven
was de vraag hoe snel ze bewegen significant omdat iemand beweerde dat
geluid net zo snel beweegt als licht. Het verwerpen van de resultaten van een
experiment heeft niets te maken met verkeerde observaties, de resultaten
zijn objectief in de zin dat iedereen die het herhaalt dezelfde resultaten zal
krijgen. Het probleem zit in de experimentele set up. Experimenten zijn
theorie afhankelijk en onze beoordeling hierin veranderd als onze kennis
veranderd. Wetenschappelijke kennis wordt steeds geupdate. Oude
experimenten worden verworpen omdat ze niet adequaat bleken te zijn. Dit is

,een probleem voor de opvatting dat experimenten de basis van wetenschap
zijn, want als de experimenten fout kunnen blijken, kan hetzelfde met de
resultaten/ kennis die we eruit gekregen hebben. Theorieën worden gebruikt
om de adequaatheid van experimenten te toetsen, en experimenten toetsen
de adequaatheid van theorieën. Dit is een cirkel. De theorie die het
experiment ondersteunt mag niet de theorie zijn die getest wordt, omdat je
dan in een cirkel beland.


H4:
Deductie: uit een algemene regel wordt een conclusie getrokken. Voorbeeld:
1) als het regent wordt alles wat buiten staat nat
2) de auto staat buiten
3) de auto wordt nat
Als de aannames (1 en 2) waar zijn, volgt daaruit logischerwijs dat 3 ook waar
is. Dit betekend niet automatisch dat de uitspraak ook waar is, alleen dat het
een logisch, geldig argument is, want:
1) alle katten hebben 5 poten
2) mijn kat heet Henk
3) Henk heeft 5 poten
Dit is een geldige redenering, maar niet waar. Dit komt omdat de ‘premises’
niet waar zijn (katten hebben niet 5 poten).
Deze manier van informatie verzamelen/ wetten formuleren is weer in strijd
met hoe het nu gebeurd. Neem bijvoorbeeld de algemene wet: metalen
zetten uit als ze verhitten. Ongeacht hoe groot het aantal losse observaties
is, de volgende uitwerking is niet logisch:
1) metaal 1 zet uit wanneer verwarmd op moment t1
2) metaal 2 zet uit waneer verwarmd op moment t2
3) metaal n zet uit waneer verwarmd op moment tn
4) alle metalen zetten uit waneer verwarmd
Dit is niet geldig, omdat we niet weten of alle metalen uitzetten bij warmte.
Er volgt niet uit de premises dat de conclusie waar moet zijn. Deze soort
argumentatie heet inductie, waarbij uit een eindig aantal losse observaties
een algemene conclusie wordt getrokken.
Als we zeggen dat wetenschappelijke kennis wordt afgeleid uit feiten, gaat
dat dus meestal over inductie. 3 condities die inductie meer betrouwbaar
maken:
1) het aantal observaties dat de basis vormt voor de generalisatie moet
groot zijn
a. 1 metaal verhitten en dan concluderen dat alle metalen zullen
uitzetten is duidelijk niet betrouwbaar
2) de observaties moeten herhaald worden onder brede variatie van
condities
a. hetzelfde metaal steeds verhitten en concluderen dat het steeds
uitzet is ook niet betrouwbaar, er moet een brede range aan
metalen worden verhit, verschillende soorten, lengtes, diktes,
hoge temperatuur, lage druk etc.
3) geen observatie mag in conflict zijn met de wet die eruit gevormd
wordt.

,Als aan al deze voorwaarde wordt voldaan, kan het volgende gesteld worden:
Als een groot aantal A’s geobserveerd is onder een brede range van
omstandigheden, en als alle A’s zonder uitzondering gedrag B vertoonde, dan
kan gesteld worden dat alle A’s de eigenschap B bezitten.

Problemen met inductie:
1) wat is een groot aantal? Soms is een groot aantal observaties niet
mogelijk (er is geconcludeerd dat atoombommen veel schade
aanrichten op basis van 1 bom, in Hiroshima na de 2 e wereldoorlog) of
niet logisch is (het is niet logisch om vaak je hand in het vuur te steken
voordat je concludeert dat het brandt). Een vaak voorkomend
probleem in de wetenschap: publication bias (als een experiment al is
gedaan zal het niet nog een keer geproduceerd worden).
2) Wat zijn voldoende verschillende omstandigheden. In het geval van
metaal dat uitzet: de temperatuur, de druk en de tijd van de dag? De
eerste twee ja, de derde nee. Maar op basis van wat kun je dat
beslissen? Als je niet zulke inperkingen maakt, kun je oneindig veel
variaties toevoegen, zoals de grootte van het lab en de kleur van de
sokken van de onderzoeker. Op basis van wat worden variaties
uitgesloten? We elimineren de factoren waarvan we weten dat ze geen
invloed hebben op metaal. De vraag is weer hoe we aan deze
informatie komen. Als we er aankomen door inductie, dan brengt dat
een volgend probleem mee: namelijk dat bij het vergaren van die
kennis ook weer factoren moeten worden uitgesloten. Niet alle kennis
kan door inductie verkregen zijn, want er ontstaat een soort keten van
vroegere kennis die door inductie verkregen zou moeten zijn.
3) Er zijn weinig wetenschappelijke kennis waarop geen uitzonderingen
zijn.
Inductie kan niets zeggen over dingen die niet te observeren zijn, zoals DNA,
moleculen en atomen. Formules zijn exact en precies, maar bij metingen met
die formules zijn er altijd kleine afwijkingen (daarom is het ook altijd x +- dx,
waarbij dx de verwachtte afwijking is. Als wetten inductieve algemeenheden
zijn, die zijn samengesteld op basis van observeerbare feiten; is het moeilijk
hoe de niet exactheid van metingen kan goedpraten. Probleem dat Hume had
met inductie: hoe is het te goed te keuren? Theorieën moeten bewezen
worden door logica of door ervaring. Door logica wordt het niet, en ook niet
door ervaring; want het feit dat een aantal theorieën werken (en mbv
inductie zijn opgesteld), betekend niet dat ze allemaal werken (zie voorbeeld
over uitzettend metaal). Dit kan weer verdedigd worden door te stellen dat
theorieën niet bewezen worden, maar wel meer waarschijnlijk. Theorieën zijn
dan misschien waarschijnlijk waar, maar niet bewezen waar. Hier wordt
echter weer op dezelfde manier gebruik gemaakt van inductieve argumenten
om inductie te verklaren. Een 2e probleem aan de ‘de theorie is waarschijnlijk
waar- inductie’: is hoe waarschijnlijk het is dat de theorie waar is. Een eindig
getal (aantal observaties) gedeeld door een oneindig getal (aantal mogelijke
observaties), is altijd nul, dus de kans dat iets waar is, is nul. Op een andere
manier, zal er altijd een oneindig aantal hypotheses overeenkomen met een
eindig aantal observationele statements (net zoals er een oneindig aantal
lijnen getrokken kunnen worden door een eindig aantal punten).

,Een voorstel over wetenschappelijke kennis:
Feiten, verzameld door observatie*inductie*wetten en
theorieën*deductie* voorspellingen en verklaringen. Voorbeeld:
1) Bijna schoon water bevriest (als er genoeg tijd is) bij ongeveer 0
graden celcius (inductie, verkregen door observaties)
2) Mijn auto radiotor bevat bijna schoon water
3) Als de temperatuur onder 0 graden komt, zal na een tijdje het water in
mijn radiotor bevriezen (deductie)
Een ingewikkelder voorbeeld, maar meer wetenschappelijk:
1) Ingewikkelde wetten over het breken van licht, reflectie en breken van
licht, verkregen door ervaring door inductie. Een groot aantal
experimenten in een lab worden uitgevoerd, onder verschillende
omstandigheden, tot er condities kunnen worden afgeleidt (inductie),
die geschikt zijn voor de optische expirtementen
2) Stand van de zon ten opzichte van observator op aarde, regendruppels
in wolken, (‘’initiële condities”).
3) Verklaring voor het verschijnen van een regenboog, zichtbaar voor de
observator
In dit geval is de deductie (3), niet langer zelf verklarend, zoals eerder, maar
een combinatie van mathematische en verbale argumenten.
Deze vorm van wetenschappelijke verklaringen kan als volgt worden
weergegeven:
1) Wetten en theorieën
2) Initiële condities
3) Voorspellingen en verklaringen.
De vraag blijft hoe betrouwbaar de zintuigenlijken waarnemingen zijn, een
ook blijven feiten vatbaar voor verbetering/ blijken foutief.

H5
Popper stelt de inductie buiten spel. Hij ziet dat de voorgaande benadering
tot niets leidt, omdat ze niets kunnen uitsluiten. Falsificationisten zien de
wetenschap als een verzameling hypothesen die een precieze beschrijving
van iets in de werkelijkheid moeten geven. Maar zo precies kunnen ze
natuurlijk nooit zijn.
Volgens hem moeten alle wetenschappelijke theorieën weerlegbaar zijn
(falsifiable). Dit heet het demarcatiecriterium. Ze moeten falsifieerbaar zijn,
want:
 − Aan waarneming gaat theorie vooraf
 − Theorieën kunnen nooit waar zijn door waarnemingen, hooguit beter
dan eerdere theorieën
 − Theorieën zijn speculatief
 − Theorieën moeten rigoureus worden getest met waarnemingen en
experimenten
 − Gefalsificeerde theorieën moeten we direct verwerpen.
Een hypothese is weerlegbaar als er een logisch mogelijkheid is om de
hypothese via waarnemingsuitspraken (observational statements) te
weerleggen. Zo is een premisse als 'Het regent nooit op woensdag'
falsifieerbaar. Een uitspraak als 'Het regent wel of het regent niet' is niet
falsifieerbaar.

,Popper's falsificatie benut dus de mogelijkheid om de onjuistheid van
universele statements de deduceren uit enkele premissen. Anders gezegd,
een waarneming kan een theorie falsificeren omdat die waarneming de
voorspellingen van de theorie tegenspreekt. Een theorie weerleggen kan dus
met een enkele waarnemingsuitspraak.
Een goede wetenschappelijke wet of theorie is falsifieerbaar omdat het
duidelijk, precieze uitspraken over de wereld doet. Het liefst gaan die
uitspraken over zoveel mogelijk dingen (veel potential falsifiers), zodat de
theorie zeer falsifieerbaar is. Hoe meer testen het doorstaat, des te beter die
theorie. Bijkomend voordeel is dat theorieën vanwege de falsificatie-eis
duidelijk en precies moeten worden verwoord. Want hoe preciezer en
duidelijker, des te meer falsifieerbaar.
Een goede hypothese is dus:
1. Falsifieerbaar
2. hoe meer falsifieerbaar, des te beter
3. Nog niet gefalsifieerd.
Eenmaal weerlegt, moeten we de theorie meteen geheel verwerpen. (Dit
staat natuurlijk recht tegenover de voorzichtige benadering van inductie.)
De wetenschap start niet met waarneming, maar met problemen. Maar de
wetenschap start dan weliswaar bij het formuleren van een probleem, maar
dat probleem komt niet voort uit een waarneming. Eerst komt het probleem,
dan de hypothese, dan de waarneming, dan de weerlegging, waarna we weer
een nieuw probleem hebben. Kortom, vooruitgang is een centraal begrip voor
de falsificatie.
Inductionisten denken anders. Zij zien dat een probleem begint bij observatie.
Nee, zeggen falsificationisten, want dat waargenomen probleem is alleen een
probleem in het licht van een of andere theorie.

H6
Het is erg moeilijk om vast te stellen hoe falsifieerbaar een theorie nu
werkelijk is. De generalisaties van een wetenschappelijke wet kunnen we
nooit logisch afleiden uit een beperkt aantal waargenomen feiten. Maar we
kunnen een theorie wel weerleggen (falsificeren) met een enkel
waarneembaar feit dat die theorie tegenspreekt
Daarom bekijken falsificationisten niet alleen een theorie, maar verschillende
tegelijk. In plaats van naar de mate van falsifieerbaarheid van een enkele
theorie te kijken, vergelijken ze meerdere theorieën om te zien welke het
meest falsifieerbaar is. Mooi is als een theorie dan ook nog voorspellingen
doet over nieuwe fenomenen.
Ad hoc aanpassingen zijn zinloos. Dit soort toevoegingen of andere
aanpassingen van een theorie zorgen er niet voor dat we die theorie op een
andere manier kunnen testen. Voorbeeld:
 − Voor: 'Al het brood is voedzaam'
 − Na: 'Al het brood is voedzaam, behalve een specifiek brood ergens
in een specifiek Frans dorp waar mensen niet tegen brood kunnen'
Andere aanpassingen kunnen wel zinvol zijn. Bijvoorbeeld als de toevoeging
tot nieuwe mogelijkheden om te testen leidt. Voorbeeld:
o − Voor: 'Al het brood is voedzaam'
o − Na: 'Al het brood is voedzaam, behalve brood gemaakt van
tarwe dat besmet is met een bepaalde schimmel'

,Falsificatie van een theorie betekent niet zonder meer wetenschappelijke
vooruitgang. Daarvoor is de bevestiging (confirmation) van nieuwe
voorspellingen zeer belangrijk. Want vooruitgang komt alleen door de
bevestiging van oude stellingen of door falsificatie van voorzichtige
stellingen. De eerste gaat namelijk over iets dat voorheen blijkbaar nog niet
bekend was. De tweede toont aan dat iets waarvan we zonder meer dachten
dat het waar was, ineens toch niet waar is.
De falsificatie van een oude theorie daarentegen, zegt weinig meer dan dat
er weer een of ander gek idee is verworpen. En de bevestiging van een
voorzichtige hypothese vertelt ons niets nieuws.
Maar wat is een 'nieuwe' voorspelling'? En wat een 'oude' uitspraak? Beide
zijn historisch relatieve begrippen. Wat nieuw of oud is, hangt af van de
context waarin de hypothese is gesteld.
Dat is totaal anders dan bij inductie, waarbij de historische context irrelevant
is. Bij inductie hangt de bevestiging van een theorie slechts af van de
logische relatie tussen waarnemingen.
Maar feiten zijn theorie afhankelijk, wat een probleem is voor inductionisten.
Zij hebben moeite met het specificeren van criteria die een inductie juist
maken. Bovendien kunnen ze moeilijk vaststellen onder welk
omstandigheden de feiten een theorie ondersteunen. Tot slot kunnen ze niets
zinnigs zeggen over dingen die niet direct waarneembaar zijn.
Falsificationisten zoeken daarentegen alleen constante vooruitgang van de
wetenschap. Voor hen zijn zowel feiten als theorieën feilbaar. Tegelijk is er wel
ruimte voor wetenschappelijke testen en de feiten die er uit voortkomen. En
ze kunnen ook stellingen toelaten over niet-waarneembare zaken.

H7
Probleem: dat een theorie gefalsifieerd is, betekent niet dat die theorie
automatisch fout is. Het kan ook zijn dat de waarneming fout is. Kortom, er is
weliswaar een tegenspraak tussen theorie en waarneming, maar we kunnen
niet met zekerheid zeggen welke van de twee fout is. We kunnen dus niet op
basis van een waarneming zonder meer de theorie verwerpen!
Nog een probleem: wetenschappelijke theorieën zijn complex, evenals de
testsituaties (die zelf geen deel van de theorie zijn). Daardoor is het moeilijk
vast te stellen of het niet de testsituatie is de theorie falsifieert. Dit heet de
Duhem/Quine-thesis.
Ook is het aannemelijk dat veel wetenschappelijke theorieën het nooit
zouden hebben gehaald onder falsificationisme. Denk aan Newton's
zwaartekrachttheorie, Bohr's atoomtheorie, Maxwell's kinetische theorie of
zelfs de Copernicaanse revolutie – allen theorieën waarvan de waarde enorm
is gebleken.
In de praktijk blijkt dat wetenschappers pas na lange tijd en veel
samenwerken een nieuwe theorie met de waarnemingen en experimenten
kunnen matchen.
Moeten we dan zomaar alle theorieën overboord gooien? Nee, zegt Popper.
Hij geeft toe dat we aan theorieën moeten vasthouden ondanks hun
tegenwerpingen. De meeste theorieën hebben last van waarnemingen die ze
tegenspreken, maar het is volgens de verfijnd falsificationisten geen
probleem om toch aan een theorie vast te houden. We mogen best een

, theorie aanpassen en zelfs af en toe dogmatisch zijn, omdat in de toekomst
wellicht een nieuwe methode nieuw bewijs levert.
Deze coulance maakt het wel ondoorzichtig wanneer we kritisch moeten zijn
en wanneer niet...

H8: Kuhn’s paradigma’s
Sinds de jaren 60 wordt er gedacht dat het belangrijk is om het theoretische
kader waarin wetenschappelijke activiteit plaatsvindt te bekijken. Termen
worden verschillend beschreven in verschillende kaders. In de tijd van
Newton werd het begrip massa veel preciezer omschreven dan het begrip
democratie. Dit komt door het verschil in belang van het begrip in de theorie.
Massa was veel belangrijker in de theorie van Newton dan democratie was. Er
zijn alternatieve manieren waarop concepten een betekenis kunnen krijgen.
Bijvoorbeeld dat concepten hun betekenis krijgen door hun definitie.
Definities moeten geweerd worden als fundamentele manier om betekenis te
geven aan dingen, omdat concepten gedefinieerd moeten worden in termen
van andere concepten, waarvan de betekenis al bekend is. De betekenis van
deze laatste concepten mag dan ook niet verkregen zijn van definities, en zo
verder. Een woordenboek is nutteloos tenzij we al woorden kennen. Het is
niet mogelijk om nieuwe concepten te verzinnen, en daarbij al bekende
concepten gebruiken om het te beschrijven. Newton kon massa en kracht niet
beschrijven met al bekende termen, dus moesten de grenzen van het oude
kader verlegd worden, om een nieuwe te ontwikkelen. Een tweede alternatief
is dat concepten hun betekenis krijgen door dingen aan te wijzen, zoals het
verschil tussen appel en tennisbal aan een kind (zie H1). Dit is al lastig met
basis begrippen als appel, laat staan met begrippen als massa of
elektromagnetisch veld.
Nieuwe ideeën ontstaan eerst als een soort vaag gedachte experiment.
Bijvoorbeeld een atoom, eerst is er een vaag idee, wat steeds duidelijker
wordt als de theorie waarin het zich bevindt steeds duidelijker en coherenter
wordt.
Kuhn vond dat indictionisme en falsificationisme beide geen rekening hielden
met de historische gebeurtenissen. Kuhn legde de nadruk om het
revolutionaire karakter van wetenschap, waarbij de vorige theoretische
structuur wordt verworpen, omdat die incompatibel is met de nieuwe
structuur. Er is ook een belangrijk rol voor de sociologische karakteristieken
van wetenschappelijke communities. Kuhn zag de vooruitgang van
wetenschap als volgt voor zich:
Voor wetenschap- normale wetenschap- crisis- revolutie- nieuwe normale
wetenschap- nieuwe crisis etc. Deze algemene theoretische aannames en
wetten en technieken die gebruikt worden door de leden van een bepaalde
wetenschappelijke gemeenschap heet een paradigma. Leden in een
gemeenschap beoefenen ‘normale wetenschap’, en vormen hun theorieën
binnen dit paradigma. Hierbij komen altijd moeilijkheden kijken, zoals
falsificaties. Als het te lastig wordt, ontstaat de crisis. De crisis kan worden
opgelost door een nieuw paradigma, waarbij er dus een wetenschappelijke
revolutie is. Het paradigma zet de standaard waarbinnen wetenschappers
werken. Het bestaan van een paradigma die normale wetenschappelijke
tradities kan ondersteunen is hetgeen wat wetenschap onderscheidt van niet

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller maaike26. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $5.88. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

53068 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$5.88  10x  sold
  • (3)
Add to cart
Added