Kosten = Aanwenden of verbruiken van middelen bij productieproces
Onkosten = Kosten die konden vermeden worden
Uitgaven = Betaling van productiemiddelen (terugbetaling ontleend bedrag lening)
Kaskosten = kosten + uitgaven (rente lening)
Niet – kaskosten = kosten zonder uitgaven
Kostenobject = hetgeen waar je kosteninformatie voor verzamelt
Bepaling kostprijs: Verzameling van kostengegevens Toewijzen aan elk kostenobject
voor-en nadelen van beleidsalternatieven in geld uitdrukken
- Planning op lange termijn: kosten-baten analyse
- Planning op korte termijn: budgetteren, standaardkostprijs bepalen (winstoptimalisatie)
Standaardkostprijs = standaardprijs x standaardhoeveelheid
- Kostenbeheersing
- Budgetten
- Prijsbepaling
Kostindeling
- Kostsoorten
- Gevoeligheid voor verandering
- Toekenbaarheid tot kostenobject
, H2: KOSTENSOORTEN
= Kosten met gelijkaardige economische kenmerken
= Categorische indeling van kosten:
1. Kosten van grond –en hulpstoffen
- Grondstoffen = worden verwerkt (bv.katoen)
- Hulpstoffen = grondstoffen maar geringe hoeveelheid (bv draad)
- Afval = grondstoffen die ingekocht worden maar niet in het eindproduct verwerkt zitten
- Uitval = producten die geproduceerd zijn, maar niet door kwaliteitscontrole komen.
doorverkocht: opbrengst aftrekken van kostprijs
extra kosten om afval en/of uitval af te voeren: kosten optellen bij kostprijs
Kostprijs = % ongekeurde producten (bruto) x kosten per product
% goedgekeurde producten (netto)
Standaardprijs = gemiddelde te verwachten inkoopprijs
Standaardhoeveelheid = technische gegevens
2. Kosten van arbeid
Standaardprijs = verwachte loonpeil en toegepast loonstelsel
Tijdloonstelsel: vergoeding obv werktijd of arbeidsduur
- Omvang van prestatie werknemer moeilijk meetbaar (bv. kantoorwerk)
- Beschikbaarheid van primair belang (bv. Brandweer)
- Precisie-arbeid
3. Kosten van duurzame productiemiddelen of afschrijvingskosten
- Duurzaam productiemiddel (bv. gebouw, machine, auto) kan meermaals aangewend worden
maar heeft een beperkte economische gebruiksduur
- We verbruiken economische gebruiksduur (= slijtage) door het aanwenden van het
productiemiddel => KOST
o Technische slijtage (waardevermindering door gebruik)
o Economische veroudering (technologische evolutie)
,Standaardprijs = berekening afschrijving
- Aanschaffingswaarde (=AW) = aankoopprijs + bijkomende aankoopkosten
- Gebruiksduur (=t) bv. 5 jaar voor auto’s, 10 jaar voor machines,…
Afschrijvings%: 5 jaar = 20% per jaar, 10 jaar = 10% per jaar,…
- Restwaarde (= RW) = waarde op einde economische levensduur
=> bedrag dat in totaal wordt arfgeschreven = AW – RW
- Afschrijvingsbedrag (=D) = KOST
Lineaire afschrijvingsmethode: Formule: D = (AW – RW)/ t
- Veel gebruikte methode
- Eenvoudig
- Nadeel: jaarlijks hetzelfde bedrag, geen weerspiegeling van de realiteit => ander methode
mogelijk
- Vestigingsplaats bedrijf: Waarde daalt niet van grond door productie van bedrijf
=> GEEN afschrijving
- Investeringen op grond (=gebouw) => WEL afschrijving
- Grond gehuurd = pacht = KOST
Verkoopkost: commissielonen van eigen personeel
Distributiekost: afschrijving eigen vrachtwagen
Administratiekost: personeelskost eigen boekhoudafdeling
Standaardkostprijs = raming van diensten
6. Kosten van belastingen
- Kostprijsverhogende belastingen
= op goederen en diensten en worden meegerekend in kostprijs
(bv. Verkeersbelasting, accijnzen, invoerrechten,…)
o Belasting over de toegevoegde waarde = btw:
Geen kost voor gewone btw belastingsplichtigen want terugvorderbaar
Wel kost voor vrijgestelde btw belastingplichtigen
Wel kost indien niet terugvorderbaar — btw-aangifte
- Kostprijsneutrale belastingen = op winst van onderneming
Personenbelasting
, 7. Rentekosten
Ter financiering van investeringen,… zijn er twee financieringsbronnen:
- Vreemd vermogen => rentekosten betalen => meenemen in kostprijsberekening
- Eigen vermogen => eigen vermogen kan niet aangewend worden voor beleggingen,… => verlies
potentiële rente opbrengsten => opportuniteitskost => meenemen in kostprijsberekening
(cfr. Notionele interest aftrek = fictieve interest fiscaal aanvaard als kost op gebruik eigen
vermogen )
H3: CONSTANTE EN VARIABELE KOSTEN
= Nagaan of kosten afhankelijk zijn van de bedrijfsdrukte (=productieomvang)
TOTALE VASTE kosten (TCK) = bij toenemende bedrijfsdrukte blijven ze constant
TOTALE VARIABELE kosten (TVK) = bij toenemende bedrijfsdrukte veranderen deze kosten
TOTALE kosten = VASTE kosten + VARIABELE kosten
VARIABELE kosten
= Verloop van deze kosten kan verschillen bij wijzigende productieomvang (Q)
- DEGRESSIEVE variabele kosten: Bij stijgende Q, MINDER dan evenredige stijging in kosten
Verklaring: als productiecapaciteit verhoogt, treden er kostprijsbesparende factoren op
(Kortingen als meer inkoopt, betere samenwerking)
- PROPORTIONELE variabele kosten: Bij stijgende Q, evenredige stijging in kosten
- PROGRESSIEVE variabele kosten: Bij stijgende Q, MEER dan evenredige stijging in kosten
Verklaring: als productiecapaciteit bijna aan capaciteitsgrens zit, treden er kostprijsverhogende
factoren op (Loonkosten voor overwork, machines overbelast)
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller daphnegeysen. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.41. You're not tied to anything after your purchase.