Dit document bevat alle vragen en antwoorden van het eerste deel van de studievragen voor inleiding in de filosofie van jaar 1 van de opleiding Pedagogische wetenschappen. Dit deel gaat over epistemologie.
Vragen filosofie “What is this thing called knowledge”
Hoofdstuk 1.
1. Give examples of your own of the following types of knowledge:
- scientific knowledge; Water kookt bij 100 graden.
- geographical knowledge; Nederland is een land in Europa.
- historical knowledge; De tweede wereldoorlog kwam na de eerste wereldoorlog.
- religious knowledge; Jehova getuigen gaan langs de deuren om mensen te bekeren.
2. Explain, in your own words, what the difference between ability knowledge and propositional
knowledge is, and give two examples of each:
- Propositionele kennis is de kennis van een propositie. Propositie is iets waarvan het wordt
beweerd dat het zo is. Propositionele kennis bevat gedachten. Procedurele kennis is een
vaardigheid, dit gaat automatisch.
- Procedurele kennis voorbeeld: autorijden: brede auto, bij een nauw straatje raak je de auto’s
niet. Maar terwijl je erdoor heen rijd weet je de afstand tussen jouw auto en de andere
auto’s niet -> op gevoel tussen de auto’s door. -> Geautomatseerde kennis. (gaat vanzelf,
maar wel gebruik van ervaringskennis: maar je bent je er niet van bewust) ->Dit is
procedurele kennis: meer kennis die op vaardigheid lijkt. -rvaring in verwerkt, maar zonder
gedachten. Bv. Blind typen. Je hoef niet naar het toetsenbord te kijken waar de leters zijn,
maar doet dit geautomatseerd. Propositonele kennis: - Waar Nederland ligt op de kaart - Dat
een stoel er toe dient om op gezeten te worden.
3. Why is mere true belief not sufficient for knowledge? Give an example of your own of a case
in which an agent truly believes something, but does not know it
- Geluk gelijk: iemand heef weliswaar gelijk: maar dit is door toeval. -> geen goede redenen.
Wat zijn goede redenen? Vb. Oudere generate dochter: toen ze klein was wou ze kinderen.
Als eerste kind krijgt ze een dochter. -> Naald met een draadje eraan: daaraan kun je zien dat
het een dochter wordt. -n de waarzegster zegt het ook! Daarna: echo: dat is een dochter ->
ook een reden. Toen zei ze: ik wist het. Door dit geluk gelijk is de kennis niet ‘creditable’ aan
jou. Deze successen kunnen vaak niet herhaald worden als het opnieuw wordt geprobeerd.
4. Think about the ‘objective’ and ‘common-sense’ view of truth that I described at the end of
this chapter. Is this view of truth a matter of common sense to you? If so, then try to
formulate some reasons that someone might offer in order to call it into question. If, on the
other hand, it is not a matter of common sense as far as you are concerned, then try to
explain what you think is wrong with this view of truth.
- Op zijn minst voor de meeste proposites, jij denken dat ze waar zijn betekent niet dat ze
waar zijn. -> Dit is een concepte van waarheid die door veel wetenschappers gezien wordt als
‘common sense’. Bv. of de aarde rond is of niet, is niet afankelijk wat jij denkt hoe de aarde is
maar met de vorm van de aarde. ->Ik ben het hier mee eens. Maar wat hier tegen in
gebracht kan worden: - De vraag of de wereld bestaat als wij het niet observeren. - Of de
wereld zo is zoals we het observeren. - Of we niet hersenen in een kom zijn gekoppeld aan
een computer.
Hoofdstuk 2
1. What does it mean to say that something has instrumental value? Explain your answer by
offering two examples of your own of something that is instrumentally valuable.
,- True beliefs zijn van instrumentele waarde als ze het mogelijk maken om onze doelen te
bereiken. Bv. Thermometer, klok.
2. Is true belief always instrumentally valuable? Evaluate the arguments for and against this
claim, paying attention to such issues as the fact that sometimes false beliefs can be useful
(as in the case of the person trying to jump a ravine), and that true beliefs can sometimes be
entirely trivial (as in the case of the person who measures grains of sand).
- Soms is het hebben van een true belief niet van instrumentele waarde. Bv. Springen over een
ravijn -> als je weet dat de kans dat je dood gaat heel groot is dan zal het moeilijker zijn om
te springen. -> In dit geval had je beter een ‘false belief’ kunnen hebben: omdat het je enige
kans is om te overleven.
- Sommige true beliefs zijn triviaal. Door bv. alle nummers in het telefoonboek uit je hoofd te
leren.
- Er bestaan ook non-instrumentele kennis die op zichzelf waardevol is. Zoals bv. wijsheid en
vriendschap.
3. Is knowledge of greater instrumental value than mere true belief, insofar as the latter is
indeed generally instrumentally valuable? Consider some cases in which one person has a
mere true belief while someone else in a relevantly similar situation has knowledge. Is it true
to say that the latter person’s knowledge is of more instrumental value than the former
person’s mere true belief?
- Ik denk dat kennis van grotere instrumentele waarde is dan een true belief. Kennis is
namelijk meer stabiel dan true beliefs. True beliefs kunnen gevormd worden door geluk ->
gelukgelijk. Maar bij herhaling in dezelfde situate is de kans dat het persoon nog een keer
een true belief vormt niet groot.
4. What does it mean to say that something has non-instrumental value? Explain your answer
by offering two examples of your own of things that might be non-instrumentally valuable.
- Non-instrumentele kennis, is kennis dat op zichzelf goed is, zonder een bepaald doeleinde te
dienen. Voorbeelden zijn vriendschap en wijsheid.
5. Is knowledge ever non-instrumentally valuable? Evaluate this question by considering some
plausible candidates for non-instrumentally valuable knowledge, such as the knowledge
possessed by the wise person.
- Ik denk eigenlijk van niet. Hoewel het hebben van vriendschap en wijsheid op zichzelf
waardevol zijn: bv. je confronteert liever tegenslagen als wijs persoon of met vrienden om je
heen. Maar dat betekent niet dat vriendschap en wijsheid ook niet van instrumentele
waarde kunnen zijn -> deze zaken kunnen je helpen om bepaalde doeleinden te bereiken.
, Hoofdstuk 3
1. Check that you understand the problem of the criterion. In order to get clear in your own
mind exactly what the problem is, try to formulate this problem in your own words – have a
go at offering a definition of knowledge without appealing either to instances of knowledge
or to the presupposition that you already know what the criteria for knowledge are.
- Een centrale taak in de epistemologie is een definitie van kennis. Het probleem van de
criteria: 1. Ik kan alleen kennis identificeren, wanneer ik weet welke criteria er zijn voor
kennis. 2. Ik kan alleen weten welke criteria voor kennis er zijn, wanneer ik al zaken van
kennis kan identificeren.
2. Explain in your own words the distinction between methodism and particularism. For each
position, offer one reason in favour of the view and one against.
- Methodisme: Filosofen hebben de neiging dat ze al weten welke criteria er voor kennis zijn,
en vanuit deze basis bepalen ze of ze te maken hebben met kennis. -> Je kan alleen criteria
vormen als je specifieke cases hebt bekeken.
- Partcularisme: Iemand kan correct bepaalde instantes van kennis identficeren vanuit deze
basis bepalen welke criteria voor kennis zijn. -> Je kan een specifieke cases niet definiiren als
kennis als je niet weet wat de criteria zijn.
Het methodisme identficeert dus kennis op basis van criteria (die ze dus claimen te
weten) (Begint met het refecteren op basis van de natuur van kennis en de essente
hiervan) -> Dus zonder dat ze al specifieke cases hebben gezien. Het partcularisme
identficeert kennis door aan te wijzen wat de cases met elkaar gemeen hebben. Het
probleem daarvan is dat je aanneemt dat we al verschillende cases van kennis kunnen
definiiren. -> Bv. Als je een hond wil definiiren moet je weten hoe een hond eruit ziet en
je kan alleen weten hoe een hond eruit ziet als je criteria hebt.
3. What is the classical account of knowledge? How does the classical account of knowledge
explain why a lucky true belief doesn’t count as knowledge?
- De classical account of knowledge zegt dat kennis een ‘justfied true belief’ is. Er moet een
goede reden (rechtvaardiging) zijn waarom iemand redenen heef te denken dat zijn/haar
“belief” waar is. -> Hierdoor lijkt een ‘lucky true belief’ uitgesloten te worden
4. What is a Gettier case, and what do such cases show? Try to formulate a Gettier case of your
own.
- Een Geter case laat zien dat een ‘justfied true belief’ nog steeds gebrekkig kan zijn aan
kennis.
Smith en Jones wachten samen op antwoord wie de baan heef gekregen. Jones telt hardop
hoeveel munten hij heef in zijn zak. Jones krijgt de baan. Smith geloof dat Jones die 10
munten heef in zijn zak de baan zou krijgen. -> De man die 10 munten in zijn zak heef krijgt
de baan. Maar toch wordt Smith ineens aangenomen en niet Jones en hij heef 10 munten in
zijn zak.
5. In what way might it be said that the problem with Gettier cases is that they involve a
justified true belief which is based on a false presupposition? Explain, with an example, why
one cannot straightforwardly deal with the Gettier cases by advancing a theory of knowledge
which demands justified true belief that does not rest on any false presuppositions.
- De aanpassing door de Geter case kan zijn -> een ‘justfied true belief’ wat niet gebaseerd
mag zijn op false veronderstellingen. -> Het kan zijn dat je bepaalde veronderstellingen hebt,
waarvan sommige goed en sommige fout. Door het hebben van die foute veronderstellingen
heb je automatsch geen kennis: terwijl het normaal gesproken een goede manier is om
kennis te verwerven.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller tychroweys1. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.78. You're not tied to anything after your purchase.