Personen- en familierecht
Hoofdstuk 1
Personen- en familierecht
§1.1 De persoon
‘Allen die zich in Nederland bevinden, zijn vrij en bevoegd tot het genot van
burgerlijke rechten’, zo luidt het eerste lid van het eerste artikel van het BW. Niemand
is rechteloos, in de zin dat hij niet in staat is rechtssubject te zijn. Zonder deze
zogeheten algemene rechtsbevoegdheid is een vrije samenleving moeilijk
voorstelbaar.
Persoonlijkheid begint bij de geboorte, vanaf het moment is men een rechtssubject en
wordt men dus drager van rechten en plichten. Het kind dat levend ter wereld komt,
draagt echter ook de rechten en plichten die tijdens de zwangerschap te zijnen
behoeve zijn opgekomen. Art 1:2 BW roept namelijk de fictie in het leven dat het kind
waarvan de vrouw zwanger is als reeds geboren wordt aangemerkt, indien dit in het
belang van het ongeboren kind is en mits het levend ter wereld komt. Deze fictie
speelt een belangrijke rol in het erfrecht: het levend geboren kind kan als erfgenaam
optreden in een nalatenschap die voor diens geboorte openviel. Verder speelt het
artikel onder andere een rol bij het voor de geboorte treffen van kinderbeschermende
maatregelen en het voor de geboorte erkennen van het kind. Zodra iemand geboren
wordt, komt hij in een familierechtelijke betrekking tot andere personen te staan en is
er sprake van bloed- en aanverwantschap, art 1:3 BW.
§1.2 Naam en woonplaats
1.2.1 De naam
Een naam geeft een persoon identiteit. We onderscheiden de voornaam en de
geslachtsnaam (achternaam). Iemand zijn voornaam is de naam die als zodanig in de
geboorteakte staat vermeld, art 1:4 lid 1 BW. In de regel zijn het de ouders die deze
hebben bepaald en hebben doen inschrijven. Wil iemand zijn voornaam wijzigen dan
kan hij daartoe een verzoek indienen bij de rechtbank, art 1:4 lid 4 BW. De ambtenaar
van de burgerlijke stand kan weigeren voornamen op te nemen die ongepast zijn of
die overeenstemmen met een bestaande geslachtsnaam, tenzij deze tevens
gebruikelijke voornamen zijn, art 1:4 lid 2 BW.
Tot 1 januari 1998 werd de geslachtsnaam van het kind bepaald door de
geslachtsnaam van zijn vader, tenzij het kind buiten het huwelijk was geboren en niet
door de vader was erkend; in dat geval kreeg het de geslachtsnaam van de moeder.
Sindsdien kent de wet echter een systeem dat uitgaat van de keuzevrijheid van de
ouders. Art 1:5 lid 4 BW bepaalt dat indien een kind door geboorte in familierechtelijke
betrekking tot beide ouders komt te staan, de ouders gezamenlijk voor of bij de
aangifte van de geboorte verklaren wiens geslachtsnaam het kind zal hebben. De
gezamenlijke verklaring kan dus ook al voor de geboorte worden gedaan. Dit is vooral
uit praktisch oogpunt wenselijk, aangezien de wet verplicht binnen 3 dagen na de
bevalling aangifte te doen (art 1:19e lid 7 BW) en de net bevallen moeder dan vaak
nog niet in staat zal zijn in persoon voor de ambtenaar te verschijnen. Wordt er geen
gezamenlijke keuze gemaakt, dan prevaleert de naam van de vader c.q. duomoeder,
art 1:5 lid 5 sub a jo lid 13 BW.
Komt het kind bij de geboorte enkel in familierechtelijke betrekking tot de moeder te
staan, dan krijgt het haar geslachtsnaam, art 1:5 lid 1 BW. Dit blijft zo, ook in geval
van erkenning door de andere ouder, tenzij beiden ter gelegenheid van de erkenning
gezamenlijk hebben verklaard dat het kind de geslachtsnaam van de ander heeft, lid
2.
De wetgever heeft de eenheid binnen het gezin belangrijk geacht en dus kan de keuze
van de geslachtsnaam alleen worden gedaan met betrekking tot het eerste kind van
dezelfde ouders. Zijn of haar broers en zusters zullen dezelfde achternaam hebben,
art 1:5 lid 8 BW. Dit geldt ook wanneer er geen keuze is gedaan en de naam is
,bepaald door de wet. Het veranderen van geslachtsnaam is minder eenvoudig dan
een wijziging van voornamen. Hiertoe zal de betreffende persoon, of zijn wettelijke
vertegenwoordiger, een verzoek bij de Koning moeten indienen, art 1:7 lid 1 BW. Bij
KB wordt uiteindelijke de wijziging van geslachtsnaam vastgesteld. Art 1:9 BW geeft
aan echtgenoten/geregistreerd partners het recht de naam van de ander te voeren
ofwel in plaats van de eigen geslachtsnaam, ofwel voorafgaand aan de eigen
geslachtsnaam, ofwel volgend op de eigen geslachtsnaam. Geen onderscheid wordt
gemaakt tussen mannen en vrouwen, art 1:9 lid 1 en 3 BW. In beginsel blijft dit recht
bestaan ook na de ontbinding van het huwelijk/beëindiging van het geregistreerd
partnerschap. Het recht vervalt wanneer de ex-echtgenoot/partner weer een huwelijk
of geregistreerd partnerschap aangaat.
1.2.2 Woonplaats
De woonplaats van een natuurlijk persoon bevindt zich te zijner woonstede en bij
gebreke aan woonstede ter plaatse van zijn werkelijk verblijf, art 1:10 BW. Met
woonstede wordt bedoeld de woning waar iemand bestendig verblijft; het verblijf moet
dus een duurzaam karakter hebben. Daarbij speelt een rol of iemand daar ook staat
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie en of hij er regelmatig slaapt.
Heeft iemand geen woonstede, dan geldt als woonplaats de plaats van zijn werkelijk
verblijf. Handelingsonbekwame hebben een zogeheten afgeleide woonplaats. Als
woonplaats van de minderjarige en van de onder curatele gestelde geldt de
woonplaats van degenen die het gezag over hem uitoefent, art 1:12 lid 1 BW. Vooral
in het kader van het erfrecht valt de enigszins macaber klinkende term sterfhuis.
Daarmee wordt bedoeld de plaats waar iemand zijn laatste woonplaats heeft gehad,
art 1:13 BW.
§1.3 Het huwelijk en het geregistreerd partnerschap
1.3.1 Het huwelijk
Zoals in de inleiding al werd opgemerkt, wordt de kern van het familierecht gevormd
door het huwelijk, van oudsher en onder invloed van het christendom de monogame
samenlevingsvorm tussen man en vrouw. Het monogame karakter blijft alsnog
behouden (art 1:33 en 1:42 BW), maar met het laatste kenmerkt is in 2001 gebroken;
art 1:30 lid 1 laat er geen misverstand over bestaan:
‘Een huwelijk kan worden aangegaan door 2 personen van verschillend of van gelijk
geslacht’.
Lid 2: de wet beschouwt het huwelijk alleen in zijn burgerlijke betrekkingen
Hiermee wordt benadrukt dat het huwelijk voor de weg geen religieuze
aangelegenheid is. Een kerkelijk huwelijk is geen rechtsgeldig huwelijk. Teneinde ook
niet die indruk te wekken, mogen godsdienstige plechtigheden pas plaatshebben,
nadat het burgerlijk huwelijk is voltrokken en de bedienaar van de desbetreffende
religieuze eredienst daarvan kennis heeft genomen, art 1:68 BW. De voorganger die
desalniettemin een religieuze huwelijksplechtigheid verricht, riskeert een geldboete en
zelfs hechtenis, art 449 Sr.
1.3.1.1 Materiële vereisten
Om een huwelijk te mogen aangaan moeten een man en vrouw de leeftijd van 18 jaar
hebben bereikt, art 1:31 BW. Wordt niet aan die vereisten voldaan, dan is sprake van
een huwelijksbeletsel. Andere huwelijksbeletselen zijn gestoorde geestesvermogens
(art 1:32 BW), polygamie (art 1:33 en 1:42 BW), curatele zonder toestemming van de
curator/kantonrechter (art 1:37 en 1:38 BW) en te nauwe verwantschap (art 1:41 en
1:41a BW).
Is de ambtenaar van de burgerlijke stand op de hoogte van een huwelijksbeletsel, dan
mag hij niet meewerken aan de voltrekking van het huwelijk of daaraan voorafgaande
formaliteiten, art 1:57 BW. Stuiting is het zich in rechte verzetten tegen een
aanstaand huwelijk en dient te worden onderscheiden van het nietig verklaren van
een huwelijk. Dit laatste houdt in dat een reeds voltrokken huwelijk met
,terugwerkende kracht wordt geacht nooit te hebben bestaan. Gedurende de stuiting
mag het huwelijk niet worden voltrokken, art 1:56 BW. Personen die bevoegd zijn tot
stuiting zijn de nauw betrokkenen: bloedverwanten in rechte lijn, broers, zussen,
voogden en curatoren van een der aanstaande echtgenoten, art 1:51 lid 1 BW, alsook
de reeds bestaande echtgenoot van een der partijen, art 1:52 BW. Daarnaast is het
OM verplicht tot stuiting van een huwelijk, indien het op de hoogte is van bepaalde
huwelijksbeletselen, art 1:53 lid 1 BW. Art 1:50 BW kent nog een aparte grond voor
stuiting: wanneer het oogmerk van aanstaande echtgenoten louter is gericht op het
verkrijgen van toelating tot Nederland, kan een huwelijk ook worden gestuit. Er is dan
sprake van een zogeheten schijnhuwelijk.
1.3.1.2 Formele vereisten
Om te beginnen dient aan de ambtenaar van de burgerlijke stand het voornemen om
te gaan huwen kenbaar te worden gemaakt door het verstekken van de gegevens
opgesomd in art 1:44 BW. Deze bekendmaking heeft mede tot doel derden van het
voorgenomen huwelijk kennis te laten nemen, wat onder andere van belang kan zijn in
verband met de mogelijkheid tot stuiting van het huwelijk. Om die reden is er dan ook
een wachttijd: het huwelijk mag pas vanaf de 14e dag na de bekendmaking aan de
ambtenaar worden voltrokken, art 1:62 BW. Dit geeft de ambtenaar ook de tijd om te
onderzoeken of er beletselen zijn. Anderzijds is te lang wachten ook fataal: binnen een
jaar na het kenbaar maken, moet men ook daadwerkelijk zijn getrouwd, art 1:46 BW.
De huwelijksvoltrekking geschiedt ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke
stand en in tegenwoordigheid van ten minste 2 en ten hoogste 4 getuigen op het
gemeentehuis van de door de aanstaande echtgenoten aangewezen gemeente, art
1:63 BW.
De huwelijksvoltrekking zelf bestaat eruit dat ten overstaan van de ambtenaar en in
aanwezigheid van de getuigen de aanstaande echtgenoten verklaren dat zij elkaar
aannemen tot echtgenoten en dat zij getrouw alle plichten zullen vervullen, die door
de wet aan de huwelijkse staat worden verbonden, beter bekend als het ‘ja-woord’, art
1:67 lid 1 BW. Vervolgens verklaart de ambtenaar dat partijen door de echt aan elkaar
zijn verbonden en maakt hij daarvan in het daartoe bestemde register een akte op, art
1:67 lid 2 BW.
Is aan de formele vereisten voldaan, dan is het huwelijk tot stand gekomen, ook al
waren er huwelijksbeletselen aanwezig. In dat laatste geval kan het huwelijk wel op
verzoek van de nauw betrokkenen en het OM door de rechter nietig worden verklaard,
art 1:69; art 1:79 BW. Deze vernietiging heeft terugwerkende kracht, behalve ten
aanzien van bepaalde groepen personen voor wie het gevolg van de nietigverklaring
wordt gelijkgesteld met het gevolg van een echtscheiding, art 1:77 lid 1 en 2 BW.
1.3.2 Het geregistreerd partnerschap
Geregistreerd partnerschap kan op vrijwel alle punten worden gelijkgesteld met het
huwelijk. Dus zowel met betrekking tot de vereisten voor totstandkoming (art 1:80a
BW), als de regels betreffende het huwelijksvermogensrecht (art 1:80b BW), alsook de
regels der echtscheiding (art 1:80d; 1:80e BW). Er is een klein aantal verschillen,
waanvan de belangrijkste zijn:
- Het geregisseerd partnerschap komt tot stand zonder de formele verklaring uit art
1:67 BW. Het is dus het door de ambtenaar opmaken van de akte van registratie,
met daarop de handtekeningen van beide partners, dat het geregistreerd
partnerschap doet ontstaan. Art 1:63 BW is overigens wel van overeenkomstige
toepassing, art 1:80a lid 6 BW.
- Art 1:68 BW ziet niet op een geregisseerd partnerschap
- Het geregistreerd partnerschap kent een vorm van beëindiging zonder tussenkomst
van de rechter. Dit is mogelijk indien het geschiedt met wederzijds goedvinden van
beide partners, en er geen kinderen in het spel zijn over wie de partners al dan niet
, gezamenlijk het gezag uitoefenen, art 1:80c lid 1 sub b lid 3. In dat laatste geval
dient het geregisseerd partnerschap te worden beëindigd door middel van
ontbinding op verzoek van beide partners of een van hen (art 1:80c lid 1 sub d BW),
waarop de regels van echtscheiding bij het huwelijk vrijwel onverkort van toepassing
zijn verklaard, art 1:80e BW.
- Scheiding van tafel en bed is niet mogelijk bij het geregisseerd partnerschap
§1.10 Het personen- en familierecht en het EVRM
Art 8 EVRM is van grote invloed op het familierecht. Aan het artikel wordt directe
werking toegekend, wat betekent dat rechtzoekenden zich bij de Nederlandse rechter
direct op dit artikel kunnen beroepen. Het artikel moet in samenhang worden gelezen
met art 14 EVRM dat stelt dat het genot van de rechten en vrijheden uit het EVRM
moet worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook. Naast art 8 en
14 EVRM is ook art 12 EVRM van belang dat het recht waarborgt voor mannen en
vrouwen van huwbare leeftijd om te huwen en een gezin te stichten volgens de
nationale wetten die dit recht beheersen.
Hoofstuk 2
Huwelijksvermogensrecht
§2.1 Inleiding
Een belangrijk onderdeel in Boek 1 is het huwelijksvermogensrecht. Boek 1 regelt van
slechts 2 samenlevingsverbanden de vermogensrechtelijke gevolgen, te weten: dat
van het huwelijk en van het geregistreerd partnerschap. Voor het geregistreerd
partnerschap gelden vermogensrechtelijk dezelfde rechtsregels als voor het huwelijk,
art 1:80b BW. Met betrekking tot andere samenlevingsverbanden, zoals ongehuwd
samenwonen, zijn geen specifieke regels in de wet te vinden en daarop zijn dan ook
de algemene regels van het vermogensrecht van toepassing.
2.1.2 Verschillende huwelijksgoederenregimes
Wanneer de aanstaande echtgenoten niets doen voordat zij elkaar het ja-woord
geven, bestaat vanaf dat moment een gemeenschap van goederen tussen hen, art
1:94 lid 1 BW. Deze gemeenschap ontstaat in dat geval dus van rechtswege en we
spreken dan ook van de wettelijke gemeenschap van goederen. Deze wettelijke
gemeenschap is een beperkte gemeenschap van goederen omdat zij lang niet alle
goederen en schulden van de echtgenoten omvat. Tot de wettelijke gemeenschap van
goederen behoren alle goederen die reeds voor het huwelijk aan de echtelieden
gezamenlijk toebehoorden en alle overige goederen van de echtgenoten die door
ieder van hen afzonderlijk of door hen tezamen vanaf de aanvang van de
gemeenschap tot de ontbinding van het huwelijk zijn verkregen, art 1:94 lid 2 BW.
Hierop wordt overigens nog wel een uitzondering gemaakt. Goederen die voor het
huwelijk privé waren blijven privé. Er is dus vrijwel altijd sprake van 3 vermogens: een
gemeenschapsvermogen en 2 privévermogens.
De wettelijke gemeenschap omvat wat haar lasten betreft alle voor het ontstaan van
de gemeenschap bestaande gezamenlijke schulden, alle schulden betreffende
goederen die reeds voor de aanvang van de gemeenschap van de echtgenoten
gezamenlijk toebehoorden en alle tijdens het bestaan van de gemeenschap ontstane
schulden van ieder van de echtgenoten met uitzondering van bepaalde door de wet
uitgezonderde schulden, art 1:94 lid 7 BW. Voor huwelijkse schulden blijven dus ook
privé en komen niet ten laste van de gemeenschap.
Echtgenoten zijn niet verplicht het wettelijk stelsel te volgen, zij kunnen hiervan
afwijken bij huwelijkse voorwaarden. De huwelijkse voorwaarden zijn een bij notariële
akte aangegaan contract dat de echtgenoten binnen de grenzen van de wet elke
gewenste inhoud kunnen geven, art 1:93 en art 1:115 BW. Zo kunnen zij daarin een
eigen beperkte gemeenschap, die afwijkt van de wettelijke, overeenkomen. Maar ook
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lynnhaanappel. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.82. You're not tied to anything after your purchase.