Samenvatting boek
Hoofdstuk 1:
Collectieve uitgavenquote is het totaal van de collectieve uitgaven, gedeeld door de waarde
van de binnenlandse productie. De uitgaven van instellingen uit de collectieve sector zijn de
maatstaf om de omvang ervan te bepalen.
De afzetwaarde van de overheid wordt bepaald door de salarissom van ambtenaren.
De quartaire sector bestaat uit de collectieve sector en de particuliere instellingen die niet uit
marktprijzen of door de overheid worden betaald. Dit zijn bijvoorbeeld vakbonden en
verenigingen. Daartegenover staat de marktsector.
Drie functies van overheidsbemoeienis met de economie:
- stabilisatiefunctie
- conjunctuurgolf te dempen
- twee perioden krimpen is recessie
- indicator voor de stand van de conjunctuur is de output gap.
- output gap is afwijking tussen feitelijk en structurele bbp
- allocatiefunctie
- ingrijpen bij ongewenste uitkomst prijsmechanisme
- als gevolg van marktimperfecties geen Pareto-optimum
- collectieve goederen komen niet tot stand
- non-exclusiviteit
- non-rivaliteit
- machtspositie
- asymmetrische informatie
- onevenredig hoge kosten
- externe effecten
- subsidie
- heffing
- schaalvoordelen
- tekortkomingen van de verzekeringsmarkt
- averechtse selectie
- verdelingsfunctie
Hoofdstuk 2:
Bij een laagconjunctuur staat de collectieve-uitgavenquote door het noemereffect en de
stijging van werkloosheidsuitgaven onder druk.
De uitgavenquote geeft een onvolledig beeld door
- overheidsbedrijven
- fiscale regelingen
- regelgeving
- risicoregelingen
Verklaringen voor de dynamiek van collectieve uitgaven:
- Wet van Wagner
- overheidstaken breiden zich uit naarmate de maatschappij zich verder
ontwikkelt. De moderne interpretatie is dat bij een stijgend inkomen per hoofd
, van de bevolking de vraag naar luxe collectieve goederen en diensten meer
dan evenredig stijgt.
- Plateautheorie
- Na een crisis komen de collectieve uitgaven telkens blijvend op een hoger
niveau te liggen. De overheidsuitgaven stijgen niet geleidelijk zoals Wagner
zegt, maar sprongsgewijs naar een hoger plateau.
- De wet van Baumol
- de kosten van een eenheid product in de dienstensector stijgen relatief snel,
doordat de groei van de arbeidsproductiviteit hier achterblijft bij die van de
landbouw en de industrie
- Public choice theory
- Belastingillusie: wel meer betalen maar dat niet doorhebben als individu.
Bijvoorbeeld door belasting op het loon in te houden. Financiering van
collectieve uitgaven met leningen leidt tot schuldillusie omdat de rekening
ervan niet direct gepresenteerd wordt.
- Het vliegwiel van Kessler
- De eenmaal in gang gezette expansie van de collectieve sector leidt
gemakkelijk tot een vliegwiel waardoor de collectieve-uitgavenquote steeds
hoger wordt.
Per saldo neemt de welvaart toe als de excess benefits van overheidsuitgaven groter zijn
dan de excess burden van de voor de financiering van die uitgaven noodzakelijke belasting.
Hoofdstuk 3:
Het EMU-saldo is een manier om het saldo van de begroting te bepalen. Deze gaat erom
dat het tekort maximaal 3% van het BBP mag zijn. Het saldo heeft betrekking op de
collectieve sector. Het gaat om het saldo van de alle overheden en de instellingen die de
sociale verzekeringen uitvoeren. Ten tweede wordt het saldo op transactiebasis bepaald.
Niet het tijdstip waarop de betaling plaatsvindt, maar het tijdstip van de onderliggende
transactie is relevant. Ook de inkomsten worden op transactiebasis bepaald. Financiële
transacties zijn niet relevant voor het EMU-saldo. Het EMU-saldo geeft daardoor beter aan
hoe de netto vermogenspositie van de overheid is veranderd. Aan- en verkoop van
onroerende zaken zijn wel relevant.
Het conjunctuurgeschoonde EMU-saldo wordt bepaald door het feitelijke saldo te corrigeren
voor de invloed van de conjunctuur. De conjuncturele component wordt bepaald door de
omvang van de output gap te schatten.
Het structurele EMU-saldo is naast dat het gecorrigeerd is voor de conjunctuur ook
gecorrigeerd voor incidentele factoren.
Inkomensoverdrachten zijn middelen die de overheid uitkeert zonder dat daar een directe
tegenprestatie tegenover staat. Voorbeelden zijn sociale uitkeringen, subsidies, afdrachten
aan de unie, etc.
Saldo buitenland = spaarsaldo particuliere sector + spaarsaldo overheid.
Hoofdstuk 4:
Het bruto vermogen van de overheid is gelijk aan de totale waarde van het overheidsbezit.
Van belang is hoe gemakkelijk bestanddelen van dat bezit kunnen worden verkocht ‘liquide
gemaakt’. Het netto vermogen is gelijk aan de waarde van het overheidsbezit, min de
schulden. Dat laat zien hoe solvabel de overheid is.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller danielle1908. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.61. You're not tied to anything after your purchase.