100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Algemene economie en bedrijfsomgeving Hoofdstukken 2 t/m 7, 19 en 24 $5.36
Add to cart

Summary

Samenvatting Algemene economie en bedrijfsomgeving Hoofdstukken 2 t/m 7, 19 en 24

 6 views  1 purchase
  • Course
  • Institution
  • Book

Een goede samenvatting van de hoofdstukken 2, 3, 4, 5, 6, 7, 19 en 24, waarbij je je boek niet meer hoeft te gebruiken. Hogeschool Windesheim te Zwolle. Bevat plaatjes en tabellen en is overzichtelijk.

Preview 3 out of 21  pages

  • No
  • Hoofdstuk 2, 3, 4, 5, 6, 19 en 24
  • January 10, 2022
  • 21
  • 2021/2022
  • Summary
avatar-seller
Economische bedrijfsomgeving
Hoofdstuk 2: Markten
Aanbieders en vragers communiceren met elkaar over de hoeveelheid, de kwaliteit, de
leveringsvoorwaarden en prijs van een bepaald product.

Markt = het geheel van de betrekkingen tussen vragers en aanbieders inzake een bepaald product.
De belangrijkste functie van markten is prijsvorming. Consumenten vergelijken prijzen zodat zij
optimaal kunnen inkopen waar ze behoefte aan hebben.

Er zijn verschillende markten te onderscheiden:
 Wereldmarkt: de prijs van een product is voor de hele wereld gelijk. (grondstoffen, koffie,
graan, bananen)
 Nationale markt: de prijzen en hoeveelheden komen in een heel land tot stand.
(ziektekostenverzekeraars)
 Lokale markt: de betrekkingen tussen vragers en aanbieders spelen zich af in een kleiner
gebied. (veel detailhandelsbedrijven en horecabedrijven)
Relevante markt voor ondernemingen is het deel van de markt dat zij bedienen. Meubelfabrikant
concurreert alleen binnen hetzelfde land. De relevante markt is dan de nationale markt.

De producten die samen de frisdranken of de zuivel vormen, noemt men een productgroep.

Ondernemingen zijn ingedeeld in een bedrijfstak. Een bedrijfstak zijn ondernemingen die
gelijksoortige producten op een gelijksoortige wijze produceren (bedrijfstak zuivel). Er is een
eenduidige classificatie van ondernemingen in bedrijfstakken door middel van de NACE.
Statische bureaus delen de ondernemingen in naar grootte volgens het aantal werknemers.
 Micro: 0 tot en met 9 werknemers (kappersbedrijven)
 Klein: 10 tot en met 49 werknemers
 Middelgroot: 50 tot en met 249 werknemers
 Groot: vanaf 250 werknemers (chemische industrie)

Bedrijfskolom = de opeenvolgende bedrijfstakken die een product doorloopt van oerproducent tot
eindgebruiker. Elke bedrijfstak in een bepaalde bedrijfskolom voegt waarde toe aan de producten:
het zogenoemde waardesysteem.

Economische orde = het geheel van collectieve waarden, normen en instituties die het economisch
handelen bepalen.
 Waarden: doelstellingen voor het gedrag
 Collectieve (economische) waarden: als grote groepen in een samenleving bepaalde
waarden aanhangen
 Zedelijke waarden: opvattingen over het menszijn
 Normen: richtlijnen voor het gedrag
 Instituties: wet- en regelgeving en organisaties die het menselijk gedrag regelen

Economische ordes verschillen van elkaar naar de mate waarin markten en regulering een rol spelen.
In een markteconomie waar regulering de boventoon voert, moet het gedrag voldoen aan regels. De
meeste economieën zijn mengvormen. Naarmate bij producten zedelijke waarden een grotere rol
spelen, zoals in de gezondheidszorg en bij giftige chemicaliën, is regulering belangrijker.

,Hoofdstuk 3: De vraag
3.1 Behoeften en consumentenvoorkeuren
Mensen kopen bepaalde goederen en diensten om hun behoeften te bevredigen. Men onderscheidt
basisbehoeften en overige behoeften. De bevrediging van de basisbehoeften is noodzakelijk om te
kunnen blijven leven (voedingsmiddelen, kleding, woonruimte en medische verzorging). De overige
behoeften bestaan uit de behoefte aan veiligheid, sociale relaties, waardering en zelfontplooiing.
Daarvoor bieden ondernemingen goederen en diensten aan op het gebied van vervoer en
communicatie, scholing, ontwikkeling en ontspanning.

Consumenten bevredigen eerst hun basisbehoeften en vervolgens pas hun overige behoeften.
Naarmate de welvaart toeneemt, zijn consumenten beter in staat de overige behoeften te
bevredigen. De individuele consumptiepatronen kunnen hierdoor ook sterk verschillen (de een doet
sportactiviteiten, de ander doet actieve deelname aan kunst.)

De samenstelling van het consumptiepakket ter bevrediging van de behoeften noemen we het
consumptiepatroon. Heel belangrijk hiervoor zijn de consumentenvoorkeuren, ook wel preferenties
genoemd. Deze voorkeuren geven aan welke producten consumenten het belangrijkst vinden. Mode
is een mooi voorbeeld van het tot stand komen van consumentenvoorkeuren (trends volgen en bij
de groep kunnen blijven)

 Veranderingen in consumentenvoorkeuren (psychologische verschijnsel bij consumenten) zijn
voor ondernemingen van groot belang voor hun afzet. Wel is de consumptie van veel producten
leeftijdgebonden. Ook heeft het opleidingsniveau hier invloed op.

Levensstijlen zijn gedeelde waarden en smaken die het (koop)gedrag beïnvloeden. De belangrijkste
trend in levensstijlen is de steeds verdergaande individualisering. Mensen gebruiken veel producten
individueel die ze vroeger in gezinsverband consumeerden.

Andere factoren die het consumentengedrag beïnvloeden:
 Marketing en consumentenvoorkeuren
 Seizoen en klimaat
 Overheidsmaatregelen

3.2 Prijs
De prijs is belangrijk voor de hoogte van de vraag.

Vraagfunctie = het verband tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid van een product (grafiek)
Vraagcurve = geeft de gevraagde hoeveelheid weer bij elke prijs

Een prijsverandering van het ene product heeft invloed op de vraag naar andere producten. Als een
product in prijs daalt, zullen consumenten geneigd zijn er meer van te gebruiken ten koste van
andere producten die niet in prijs verlaagt zijn.

 Substitutie-effect = de verdringing van producten als gevolg van een prijsverlaging van een
ander product.
 Inkomenseffect = de toename van de koopkracht van het inkomen door een prijsdaling van
producten.
 Samengevat: de vraagcurve daalt. Dat komt dus door het substitutie- en inkomenseffect van een
prijsdaling. Dit heeft als gevolg een stijging van de vraag.

, Bij een prijsverandering past de hoeveelheid zich aan op de curve. De vraagcurve kan verschuiven
door externe factoren, zoals de toename van de bevolking en de verandering van het weer en van
smaken.

Prijselasticiteit van de vraag = de relatieve verandering van de vraag naar een product gedeeld door
en als gevolg van een relatieve verandering van de prijs.




 Elastische vraag = prijselasticiteit van de vraag is kleiner dan -1 (nog meer de min in) luxe
goederen
 Inelastische vraag = prijselasticiteit van de vraag tussen 0 en -1 noodzakelijke goederen


 In dit geval is het dus een elastische vraag.


Het deel van de curve waar prijzen en hoeveelheden tot stand komen, noemen we het relevante
deel van de curve.

Het bovenste gedeelte van de curve heeft een elastische vraag. Het gaat om daarbij om hoge prijzen
en kleine hoeveelheden. Meestal gaat het om luxe goederen. Het onderste gedeelte van de
vraagcurve kent een inelastische vraag. Het gaat om lage prijzen en grote hoeveelheden. Meestal
gaat het om noodzakelijke goederen (basisgoederen).

 Noodzakelijke goederen, hebben een lage prijselasticiteit (0 en -1), dus prijsinelastisch
 Luxe goederen, hebben een hoge prijselasticiteit (boven de -1, dus -2 en -3), dus
prijselastisch

Behalve de prijselasticiteit van de vraag is er ook de omzetelasticteit. Deze geeft de verandering van
de omzet weer bij een verandering van de prijs van 1%.

 Bij een prijselasticiteit tussen 0 en -1 zal de omzet stijgen bij een prijstoename van 1%. De
hoeveelheid daalt minder dan de prijsstijging. Bij een prijselasticiteit kleiner dan -1 zal de omzet
dalen bij een prijsstijging. De hoeveelheid neemt sterker af dan de prijsstijging. (het voorbeeld
hieronder laat een duidelijke berekening zien).

Als de vraag verandert door een prijsverandering kunnen we dat uit de vraagcurve aflezen. We
spreken in dit geval van een verschuiving langs de curve. De vraagcurve kan echter ook van ligging
veranderen, bijvoorbeeld doordat de behoeften veranderen.

 Stabiel evenwicht = elastische aanbod < elastische vraag
 Instabiel evenwicht = elastische aanbod > elastische vraag
(het gaat om het effect!! Eentje is namelijk altijd – en eentje is altijd +, welk heeft grootste effect)

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller GerlindevandenHam. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $5.36. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

53920 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$5.36  1x  sold
  • (0)
Add to cart
Added