100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Werkcollege aantekeningen periode 1 leerjaar 1 RUG $6.44
Add to cart

Class notes

Werkcollege aantekeningen periode 1 leerjaar 1 RUG

 7 views  0 purchase
  • Course
  • Institution

De aantekeningen van de werkgroepen week 1 t/m week 7 van leerjaar 1 periode 1 aan de RUG

Preview 4 out of 34  pages

  • January 10, 2022
  • 34
  • 2021/2022
  • Class notes
  • Van der velde en van dam
  • All classes
avatar-seller
Werkcolleges ARW

Werkcollege 1 07-09-2021

Antwoorden 1.2

1a. een procedure waarin 3 partijen bij zijn betrokken. Dus bijvoorbeeld 2 broers hebben ruzie en de
moeder mag het oplossen. De mediation, de arbitrage en rechtspraak
1b. inquisitoir  rechter is op zoek naar de waarheid (voornamelijk strafrecht)
Accusatoir  meer een burgerlijke rechter. De rechter is onafhankelijk en leidend

2. soevereine staat. Waar komt het recht vandaan. Iedereen moet luisteren naar die staat en dus het
hebben van een rechtsstaat. Staat op pagina 5

3a. Hij betoogde dat angst geen goede raadgeving is. En hier komt het legaliteitsbeginsel van
toepassing. Een staat die het legaliteitsbeginsel accepteert kan gezien worden als een rechtsstaat.
3b. het verschil is dat formeel het legaliteitsbeginsel is en materieel is dat er meer vrijheid in zit.

4. kern is dat de burgers een morele plicht hebben om recht van spreken te hebben. Het hebben van
een democratie dus

5. de kern is dat wetten het geldende recht is, bij rechtpluralisme zeggen ze ‘kan wel, maar soms zijn
er situaties waarin de wet niks kan doen. Zitten tegenstrijdige stukken in’

Antwoorden 1.3

6a.
6b. Ongeschreven recht is niet genoteerd en geschreven recht wel
- Vb. ongeschreven recht  jurisprudentie, gewoonterecht (voornamelijk in de bouw)
- Geschreven recht  wetten en verdragen.

7. juist. Het gaat om de inhoud van de wet

8. a  juist. Het is een gewoonterecht en is dus niet geschreven
8. b  juist. Zowel bestuursrecht en bestuursprocesrecht staan in de AWB
8. c  juist. Het is een wet in formele zin, want je moet kijken naar afkomst. Het is geen
gewoonterecht, want een gewoonterecht is ongeschreven
8.d  juist. Het BW is een boek met wetten in materiele zin, want het geldt voor iedereen, een
algemeen voorschrift. Het is materieel recht, omdat het de verhouding tussen burgers regelt.
8. e  juist. Wetboek van rechtsvordering is formeel recht, het procesrecht staat hier namelijk ook
in.
8. f  het is onderdeel van positief recht, maar het is geen voorbeeld van subjectief recht. Art. 7:26
BW bevat zelf GEEN subjectief recht. Als jij een koper bent kan je er wel een subjectief recht aan
ontlenen. Er staat namelijk niet letterlijk in persoon A krijgt 1000 euro van persoon B.

9. onjuist. De staat in Nederland is een rechtspersoon en diegene handelt niet als rechtspersoon.

10. onjuist. De overheid handelt niet als een bestuursorgaan/overheidsorgaan. De gemeente moet
naar een civiele rechter, dus is de stelling onjuist.

,Antwoorden 1.4

11. en 12a. Wetgever  wetten maken. Formele wetgever is Staten-Generaal & regering
Bestuur  uitvoerende macht. Die passen de wetten toe.
Rechter  rechtgevende macht
Doel van trias politica is dat niemand zich zo met elkaar kan gaan bemoeien. Zie tweede schema in de
klapper, daar staan het duidelijk in.

12b. nee, dat is niet gerealiseerd in Nederland
- De regering is de uitvoerende macht en geeft de wetgevende macht
- OvJ, kan op een ‘laag’ niveau ook straffen uitdelen
- Wegenverkeerswet, kunnen boetes uitdelen en 9 van de 10 keer komt er geen rechter bij
toepassing.
- Regering maakt ook in zijn eentje wetten, dus 2 machten in 1 genomen.


13. a.
- Welk orgaan handelt  de regering en Staten-Generaal (wetgevende macht)
- Hoe dient het orgaan te handelen  het maken van wetten
- Hoe handelen ze  het vaststellen van de wetten
- Komt dit overeen met de zuivere leer  ja, alles komt overeen en zo hoort het ook

13b.
- Welk orgaan handelt in casu  wetgevende en uitvoerende macht (staatssecretaris is
onderdeel van de regering en die maakt wetten en voert het uit, dat is niet zuiver)
- Hoe dient het orgaan te handelen  regering zit in de uitvoerende macht. En behoort dus
regels en wetten uit te voren
- Niet zuiver, de regering maakt wetten en voert de wetten uit, maar dat is geen zuivere leer

13c.
- Welk orgaan handelt in casu  rechterlijke macht is de rechtgevende macht
- Hoe te handelen volgens trias politica moet wetten opdragen en uitvoeren
- Hoe te handelen  ??/
- Past er bij

13d.
- Welk orgaan  rechtgevende
- Hoe te handelen volgens trias politica  geschillen beslechten
- Hoe handelt het orgaan nu  voert het uit
- Komt het overeen  nee komt niet overeen, ze behandelen geen geschil. Een naam
veranderen is namelijk geen geschil

14.
- Wegenverkeerswet 1994  XI.17 Beatrix hoort bij de regering, Raad van State is betrokken.
 formele wetgever. Type besluit is een wet, afkomstig van een formele wetgever
- De regeling ‘alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer’  XI.19. ministerie van
veiligheid en justitie.  ministeriele regeling
- Het ‘besluit proceskosten bestuursrecht’  de SG maakt hier geen onderdeel van uit. En dus
is het de algemene raad van bestuur  maatregel van bestuur

,Huiswerk week 2 les 1

Rode letters houdt een aanvulling van de docent in.

2.2 Vragen bij de tekst ‘Het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden’

1. De auteur stelt dat de positie van de BES-eilanden in het Koninkrijk der Nederlanden een
hybride karakter heeft. Wat wordt hiermee bedoeld? Leg uit.
- Dat het een dubbel karakter heeft. Op blz. 42 van het werkboek staat het volgende en ik
citeer ‘’De eilanden hebben weliswaar een eigen rechtsorde die enigszins aansluit bij de
eigen cultuur, maar die rechtsorde kent geen bescherming’’. Dus enerzijds sluit de
rechtsorde wel aan, anderzijds kent de rechtsorde geen bescherming, dus de BES-
eilanden heeft een dubbel karakter.
- Eigen rechtsorde, openbare lichamen (aanvulling)
2. Het Koninkrijksrecht gaat uit van het zogeheten ‘concordantiebeginsel’.
a. Wat is de achtergrond van dit beginsel?  elk land heeft zijn eigen rechtsorde
b. Wat houdt dit beginsel in?  er wordt gestreven naar een zo groot mogelijke
overeenkomst tussen het privaatrecht en strafrecht van de afzonderlijke landen.
c. Waar kunnen we dit beginsel vinden?  in artikel 39 statuut voor het koninkrijk der
Nederlanden
3. Geef ten minste drie voorbeelden van de verbondenheid van het Statuut en de Grondwet.
Positie van de koning. Op grond van art. 1a Statuut is Willem-Alexander koning van het
koninkrijk der Nederlanden, en dus niet van Nederland. Op grond van art 1a. Grondwet.
Hele koninkrijk heeft dezelfde koning
- De regering van het koninkrijk bestaat volgens art. 7 Statuut uit door de koning
benoemde Nederlandse ministers, aangevuld met een ‘gevolmachtigde minister uit ieder
van de drie overzeese landen (citaat).
- De vereenzelviging is ten aanzien van De Staten-Generaal compleet, deze is namelijk
tegelijkertijd het parlement van Nederland en het parlement van het koninkrijk.
4. De auteur constateert dat de kwalificatie van het Koninkrijk der Nederlanden als federatie te
eenzijdig is. Welke kwalificatie van het Koninkrijk lijkt passender in verband met het
bestuurlijk toezicht van het Koninkrijk? Leg uit
- Bij een centrale eenheid staat ligt een macht uitsluitend bij een overheid. Dus alleen de
overheid (centrale overheid) beslist en bepaalt
- Verschil federatie en centrale overheid bij federatie zijn ze allemaal onafhankelijk en
er is geen bestuurlijk overzicht. Elke deelstaat heeft bijvoorbeeld zijn eigen maatregelen

Vragen 2.3

5. Leg in eigen woorden uit wat moet worden verstaan onder:
a. ‘democratisch’ en  de wil van het volk is de bron van legitieme machtsuitoefening.
De regering heeft het vertrouwen in een parlementair stelsel.
b. ‘rechtsstaat’.  een staat waarin rechtszekerheid, vrijheid en rechtsgelijkheid erg
belangrijk zijn voor de burger. Daarnaast beschikt de staat ook over bescherming
tegen medeburgers en bijvoorbeeld de overheid.
c. Hoe zijn deze begrippen gerelateerd aan het onderwerp ‘grondrechten’? Betrek in
u antwoord bovenstaande voorbeelden.  in hoofdstuk 1 van de grondwet staan
de grondrechten. Hierin staan voornamelijk artikelen die de burgers vrijheid geven
om zonder bemoeienis van de overheid te leven. Dit is de definitie van een
rechtsstaat. Daarnaast bevat de grondrechten ook artikelen wat de burgers recht
geven om deel te nemen aan de samenleving en de politiek. In voorbeeld 2 staat de
wij onze vrije democratische rechtsstaat koesteren en verdedigen, omdat alleen dit

, bescherming biedt tegen willekeur en waanzin. In voorbeeld 1 staat dat de wetgever
een spijkerharde wetgeving opgesteld en de minister heeft te hard opgetreden bij de
uitvoering van de wet. Daarnaast heeft de rechter ook niet ingegrepen. Citaat: ‘De
groepsgewijze aanpak, de ‘alles-of-niets’ benadering en de wijze waarop
‘opzet/grove schuld’ werd gehanteerd, hebben grove inbreuk gemaakt op het
rechtsstatelijke principe dat recht gedaan moet worden aan individuele situaties van
mensen, schrijft de commissie.”

6.
a. Bestudeer schema 1 en 2 behorend bij deze week rechtsvorming in de klapper.
Omschrijf in eigen woorden wat het verschil is tussen de organen en hun regel
stellende bevoegdheden te vinden in het 1e en die in het 2e schema.
- De organen hebben dus de bevoegdheid om wetten in materiele zin rechtstreeks vast te
stellen in de Grondwet of een wet in formele zin zijn toegekend aan de organen.
- Als je kijkt naar de regel stellende bevoegdheid door middel van delegatie, kan je zeggen
dat door middel van delegatie (klein aantal mensen wat een grote groep
vertegenwoordigt) de regering in plaats van op de naam van wet in formele zin op de
naam van het koninklijk besluit regeert. Dit houdt in dat de bevoegdheid binnen zekere
grenzen is overgedragen aan een ander orgaan in dit geval de regering.
- Arceer art. 81 Gw  ze krijgen rechtstreeks in de Gw de bevoegdheid
- Het schema wat ze liet zien op het bord heb ik niet mee kunnen typen. Ik zat achterin en
heb dus geen idee wat er stond
b. Wat hebben de termen attributie en delegatie te maken met de idee van een
rechtsstaat? Leg uit.
- Bij attributie heb je de bevoegdheid om wetten in materiele zin rechtstreeks vast te
stellen in de grondwet of een wet in formele zin zijn toegekend aan een bepaald orgaan.
Je hebt als het ware de ‘vrijheid’ om het zelf te doen.
- Bij delegatie wordt de wetgevende bevoegdheid binnen zekere grenzen overgedragen
aan een ander orgaan. Er is dus sprake van een legitieme machtsuitoefening

7. Bij het ‘Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer’ is de volgende
considerans opgenomen: Geef aan welk type besluit dit is: een wet in formele zin, een
koninklijk besluit (zo ja, in de vorm van een AMvB?), een ministeriële regeling etc. Hoe is
dat uit de considerans af te leiden?
- Een koninklijk besluit (een besluit van de regering) in de vorm van een AMvB, want de
Raad van State wordt ook geconsulteerd. Daarnaast heeft de koning en 1 minister het
besluit ondertekend. In de considerans wordt duidelijk vermeld dat de minister van
veiligheid en justitie aanwezig was tijdens het besluit, en de Raad van State ook.

8. Is delegatie van de bevoegdheid tot het maken van een algemeen verbindend voorschrift
toegestaan in
a. Art. 8 lid 2 Gw  geen delegatie mogelijk.
b. Art. 10 lid 1, 2 3n 3 Gw  Wel delegatie. Er staat bij of krachtens de wet en dus is
het toegestaan. Het is overgedragen
c. Art. 103 lid 1 Gw  niet mogelijk. ‘de wet bepaalt’ en daarom is delegatie dus niet
mogelijk.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller soofjee2001. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $6.44. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

54879 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$6.44
  • (0)
Add to cart
Added