100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
VPKMKGDW Periode 3.2 Samenvatting HBO-Verpleegkunde $6.97
Add to cart

Summary

VPKMKGDW Periode 3.2 Samenvatting HBO-Verpleegkunde

 83 views  1 purchase
  • Course
  • Institution
  • Book

Deze samenvatting bevat alle literatuur + hoor- en werkcolleges van de vakken Medische Kennis, Verpleegkundige Kennis en Gedragswetenschappen van periode 3.2 (jaar 2 verpleegkunde). De samenvatting is 68 pagina's lang.

Last document update: 2 year ago

Preview 4 out of 68  pages

  • Yes
  • January 11, 2022
  • January 11, 2022
  • 68
  • 2021/2022
  • Summary
avatar-seller
Medische & Verpleegkundige kennis en Gedragswetenschappen Periode 3.2

Week 1
• Het eigen beeld over psychiatrie weergeven.
• Maatschappelijke opvattingen en (voor)oordelen ten aanzien van psychiatrisch patiënten
benoemen.
• Het werkveld van de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) beschrijven en de rol van de
verpleegkundige binnen het multidisciplinaire team.
• Omschrijven wat inleidende termen als psychiatrie, psychische stoornis en psychopathologie
betekenen.
• Criteria benoemen die professionals gebruiken bij het bepalen of gedrag afwijkend is.
• De culturele en historische veranderingen beschrijven in de beeldvorming en behandeling
van afwijkend gedrag in de Westerse cultuur.
• Psychologische modellen beschrijven van afwijkend gedrag en de belangrijkste theoretische
grondleggers hiervan benoemen.
• Het biopschychosociaal perspectief op afwijkend gedrag kunnen beschrijven
• Het stress-kwetsbaarheidsmodel/diathesestress model kunnen beschrijven.
• Van het psychiatrisch onderzoek de psychische functies kennen en stoornissen in die functies
herkennen, om van daaruit de belangrijkste symptomen en de relatie met predisponerende,
luxerende en onderhoudende factoren te beschrijven.
• Beschrijven wat de rol is van de DSM V classificatie en wat de bruikbaarheid daarvan is voor
de verpleegkundige praktijk.
• Verschillende vormen van behandeling benoemen die aan bod komen in de psychiatrie.

Psychiatrie in de verpleegkunde, hoofdstuk 1 (t/m paragraaf 1.3 en paragraaf 1.6)
De gemiddelde levensverwachting van een psychiatrische cliënt is 15 jaar lager. Professionals op het
gebied van de geestelijke gezondheid gebruiken verschillende criteria om te beoordelen of emoties,
gedachten en gedrag afwijkend zijn:
1. Uitzonderlijk  slechts weinig mensen beweren bijvoorbeeld dat ze dingen zien of horen die
er in werkelijkheid niet zijn. Let op: zeldzaam gedrag is niet meteen afwijkend. Zo is er maar
één persoon die het wereldrecord op de 100 meter vrijeslag bezit. Deze wijkt af van alle
andere mensen, maar we vinden hem niet afwijkend. Toch is uitzonderlijkheid wel een
maatstaf die vaak gebruikt wordt bij beoordeling van abnormaliteit.
2. Sociaal afwijkend  alle samenlevingen hebben normen (maatstaven) die bepalen welke
vormen van gedrag acceptabel zijn in een bepaalde context. Als behandelaars zich afvragen
of gedrag normaal of afwijkend is, moeten ze rekening houden met culturele verschillen.
Bovendien kunnen er verschillen zijn in generaties.
3. Foute perceptie of interpretatie van de realiteit  Normaal gesproken vormen onze
zintuigen en cognitieve processen een accurate mentale representatie van onze omgeving.
Als iemand dingen ziet of stemmen hoort die er niet zijn, zeggen we dat hij hallucineert.
4. Aanzienlijk emotioneel lijden van de persoon  Persoonlijk lijden als gevolg van
problematische emoties als angst, vrees en depressie kan afwijkend zijn. Maar soms zijn
angst en depressie normale reacties op een situatie. Soms word je werkelijk bedreigd of raak
je mensen kwijt die je dierbaar zijn. In dat geval zou juist de afwezigheid van een emotionele
reactie afwijkend kunnen zijn.
5. Ongepast of contraproductief gedrag  Gedrag dat onprettige gevoelens oproept in plaats
van bevrediging vinden we over het algemeen afwijkend. Volgens deze criteria is
bijvoorbeeld zwaar alcoholgebruik, dat de gezondheid ondermijnt en het sociale en
beroepsmatige functioneren verstoord, afwijkend.
6. Gevaar  gedrag dat gevaar oplevert voor de betrokkene zelf of voor anderen wordt
gewoonlijk ook afwijkend genoemd. Ook hier is de sociale context echter van groot belang. In
oorlogstijd zijn mensen die zichzelf opofferen juist moedig, heldhaftig en vaderlandslievend.

, Maar mensen die proberen zelfdoding te plegen omdat ze de druk van het dagelijks leven
niet meer aankunnen, worden als afwijkend beschouwd. Het wordt ook als abnormaal
beschouwd als mensen t.g.v. een stoornis mensen doden.
De uitdaging hierbij is om objectief te zijn, d.w.z. feitelijke waarnemingen te beschrijven zonder
normatief te zijn, zonder de waarneming te vergelijken met de eigen mening.

Concepten van gezondheid en ziekte kunnen in verschillende culturen verschillende betekenissen
hebben. Zo kunnen westerlingen angst ervaren in de vorm van bezorgdheid over het niet kunnen
betalen van de hypotheek of het mogelijke verlies van een baan. In een aantal Afrikaanse culturen
neemt angst vaak de vorm aan van vrees dat mensen zich niet kunnen voortplanten, wat zich uit in
dromen en klachten over hekserij. Zelfs de woorden waarmee we psychische stoornissen beschrijven
– bijvoorbeeld depressie of geestelijke gezondheid – kunnen in andere culturen een andere
betekenis hebben.
De DSM-5 houdt rekening met culturele diversiteit (meer dan eerdere edities). Er is meer
gedetailleerde informatie in opgenomen over de relatie tussen cultuur en psychische nood
(symptomen in de ene cultuur en in de andere cultuur kunnen verschillend zijn).

Hippocrates was de eerste die met een naturalistische verklaring voor afwijkend gedrag kwam.
Hippocrates tartte het overheersende geloof in zijn tijd door te stellen dat ziekten van lichaam en
geest het gevolg waren van natuurlijke oorzaken en niet van bezetenheid door bovennatuurlijke
geesten. Hij stelde dat de gezondheid van het lichaam en geest wordt bepaald door evenwicht in de
humores (lichaamssappen): slijm, zwart gal, bloed en gele gal. Een verstoring in het evenwicht
hiervan was volgens hem verantwoordelijk voor afwijkend gedrag. Een trage persoon zou een
overvloed aan slijm (flegma) hebben, vandaar het woord flegmatiek. Een overschot aan zwarte gal
zou de oorzaak zijn van depressie, ofwel melancholie. Een overvloed aan bloed zou leiden tot
vrolijkheid, zelfverzekerdheid en optimisme. Een overvloed aan gele gal zou mensen cholerisch
maken, drifterig. Hij onderscheidde drie categorieën (die we nu nog steeds hanteren):
- Melancholie = ernstige depressie
- Manie = sterke opwinding
- Bezetenheid = bizar gedrag, bijv. bij schizofrenie

In de middeleeuwen nam het geloof in bovennatuurlijke oorzaken weer toe. Met name de
bezetenheid. Volgens deze visie was afwijkend gedrag een teken van bezetenheid door boze geesten
of de duivel. De kerk had exorcisten in dienst, die de boze geesten ervan moesten overtuigen dat de
lichamen van de ‘bezetenen’ niet langer bewoonbaar maken (dit zien we nog steeds bij bijvoorbeeld
voodoo). Maar, de overtuiging dat afwijkend gedrag natuurlijke oorzaken kon hebben is nooit
helemaal afwezig geweest.

Rond het jaar 1600 werden overal in Europa krankzinnigengestichten, gekkenhuizen, gebouwd. De
bewoners werden vastgeketend aan hun bedden en lagen in hun eigen vuil of zwierven zonder enig
toezicht over het terrein. Sommige gestichten groeiden zelfs uit tot ware publiekstrekkers.

Het moderne tijdperk rond behandeling van psychiatrische patiënten begint rond 1800. In de ogen
van Jean-Baptiste Pussin en Philippe Pinel waren mensen die afwijkend gedrag vertoonden gewoon
ziek en hadden ze daarom recht op menselijk bejegening. Er ontstond een behandelingsfilosofie die
morele therapie werd genoemd. Deze filosofie was gebaseerd op het idee dat patiënten door
menselijke omgang en verblijf in een ontspannen en respectvolle omgeving weer normaal zouden
gaan functioneren. Daarna volgde weer een periode van apathie, waarin alle deskundigen opnieuw
meenden dat afwijkend gedrag ongeneeslijk was.
Midden jaren 50 van de vorige eeuw kwamen er nieuwe opvattingen en behandelmethoden (met
effectieve medicijnen zoals antipsychotica en antidepressiva).

,In de jaren 70 ontstaat de ‘antipsychiatriebeweging’. Deze beweging ging ervan uit dat psychiatrische
stoornissen überhaupt niet bestaan, maar een product of gevolg zijn van de maatschappij. Cliënten
moesten daarom helemaal niet behandeld worden en helemaal niet in ziekenhuizen, zeiden zij. Deze
beweging heeft uiteindelijk wel een positieve invloed gehad op de latere grootschalige vermindering
van het aantal psychiatrische ziekenhuizen en het vaker ambulant behandelen van de cliënten. Ook is
het van invloed geweest op de wetgeving. Er zijn projecten ontwikkeld om de cliënten zoveel
mogelijk in de maatschappij te houden en pas op het laatste moment op te nemen in de
psychiatrische ziekenhuizen.
Bemoeizorg is een vorm van hulpverlening waarbij de hulpverleners zich voornamelijk richten op
zogenaamde zorgmijders. Bemoeizorg is onderdeel van de openbare geestelijke gezondheidszorg.

Essentie van de krankzinnigenwet die in 1841 in werking trad (van der Kolk):
 Verbetering van de verpleging door het instellen van staatstoezicht
 Een poging om in de plaatsruimte te voorzien
 Voorschriften over het beheer van eigendommen van (tijdelijke) zorgvragers
 Een interneringsprocedure, waardoor opname in de geneeskundige gestichten gemakkelijker
werden dan in de bewaarplaatsen

Soorten hulpverleners:
- Verpleegkundigen
- Maatschappelijk werkers en sociaalpedagogische hulpverleners  bieden ondersteuning bij
het omgaan en oplossen van problemen in het dagelijks leven. Maatschappelijk werkers
steunen vooral individueel, sociaalpedagogen met name in groepsverband
- Creatief therapeuten  werken met mensen die zich, om wat voor reden dan ook, verbaal
niet goed kunnen uiten.
- Psychomotorisch therapeuten  richten zich op psychische problemen en stellen
lichaamsbeweging centraal. Door middel van oefeningen worden mensen meer in contact
gebracht met hun eigen lichaam (activerende vorm van hulpverlening)
- HBO-psychologen  is relatief nieuw. Werken bijvoorbeeld als groepsbegeleider in de ggz.
- Sociaalpsychiatrisch verpleegkundigen (SVP)  zijn verpleegkundigen die zich hebben
gespecialiseerd in de ggz.
- Verpleegkundig specialist  kan verschillende taken van de arts overnemen en in bepaalde
gevallen zelf diagnoses stellen en medicatie voorschrijven. Kan zich ook specialiseren in
psychiatrie.
- Ergotherapeuten  helpen mensen die door lichamelijke, geestelijke, zintuiglijke of
emotionele aandoeningen problemen hebben in het dagelijks leven. Betrekken de
leefomgeving van de patiënt bij het behandelproces.
- Sociaal-juridische dienstverleners  werken met mensen die op juridisch gebied vragen
hebben. Kunnen ook mensen begeleiden die bijvoorbeeld ernstige schulden hebben.
- POH-GGZ (prakijkondersteuner huisartsen)  signaleren, interveniëren en ondersteunen bij
psychische problemen (in samenwerking met de huisarts).

Hoofdstuk 2 (paragraaf 2.1, 2.2, 2.3, 2.4, 2.6 t/m 2.6.6)
Het biologische perspectief concentreert zich op bijvoorbeeld medicijntherapie om psychische
stoornissen te behandelen. Het heeft geleid tot het medische model. Het blijkt dat genetica grote
invloed heeft op vele vormen van afwijkend gedrag. Ook andere biologische factoren, met name het
functioneren van het zenuwstelsel, spelen een rol in de ontwikkeling van afwijkend gedrag.
Psychofarmaca, waaronder medicijnen tegen angst, depressie en schizofrenie, beïnvloeden de
beschikbaarheid van neurotransmitters in de hersenen.
Geen enkele psychische stoornis wordt echter enkel en alleen door genetische factoren veroorzaakt.
Bij de meeste stoornissen is er sprake van een interactie tussen biologische factoren en
omgevingsfactoren.

, Het psychodynamische model is gebaseerd op het werk van Sigmund Freud. Het uitgangspunt is het
idee dat psychologische problemen een gevolg kunnen zijn van onbewuste motieven en conflicten,
die zijn terug te voeren op de kindertijd. Er is sprake van interactie tussen de diepere drijfveren (es of
id), de normen en waarden (superego) en het ik zoals het in de realiteit handelt (ego). Het bewuste
deel van de geest komt overeen met het huidige bewustzijn. Het voorbewuste deel bestaat uit
herinneringen waarvan een persoon zich niet bewust is, maar die opgeroepen kunnen worden door
de aandacht erop te richten. Dit bevat iemands fundamentele biologische impulsen of driften
(instincten volgens Freud) en deze zijn voornamelijk van seksuele en agressieve aard. Het id is de
oorspronkelijke psychische structuur die vanaf de geboorte aanwezig is. Hierin bevinden zich de
lagere driften en instinctieve impulsen, waaronder honger, seks en agressie. Het ego staat voor
‘gezond verstand’; het probeert de eisen van het id onder controle te houden en gedrag zo te sturen
dat het voldoet aan de sociale normen en verwachtingen. Het ego werkt volgens het
realiteitsprincipe: het kijkt naar wat praktisch haalbaar is en houdt rekening met de behoeften van
het id. Halverwege de kindertijd begint het superego te ontwikkelen. Het kind internaliseert de
morele normen en waarden van zijn ouders en andere belangrijke mensen in zijn leven.
Het onbewuste deel van het ego is een soort waakhond die de impulsen van het id controleert. Het
gebruikt afweermechanismen (bijv. verdringing) om te voorkomen dat sociaal onacceptabele
impulsen in het bewuste terechtkomen. Afweermechanismen zijn op zichzelf niet afwijkend, maar
zijn juist gezond. De mate waarin afmeermechanismen gebruikt worden en het type dat gebruikt
wordt, kunnen echter wel afwijkend zijn. Zo is het bijvoorbeeld prima om vlak voor een examen het
verdriet van het verlies van een dierbaar persoon te ‘verdringen’, maar wie altijd zijn gevoel verdringt
bij een emotionele gebeurtenis heeft wel een probleem.
Stadia van de psychoseksuele ontwikkeling:
1. Orale stadium (0-1 jaar)  baby’s bereiken genot door aan moeders borst te zuigen en door
alles in hun mond te steken
2. Anale stadium (1-2 jaar)  genot door samentrekking en ontspanning van de sluitspieren
rond de anus
3. Fallische stadium (3-6 jaar)  belangrijkste erogene bevindt zich rond de uitwendige
geslachtsdelen
4. Latente stadium (6-12 jaar)  seksuele impulsen verkeren in ‘sluimertoestand’. Aandacht
wordt nu gericht op school en spelen.
5. Genitale stadium (puberteit)  seksuele driften, die uiteindelijk ontplooien tot volwassen
seksualiteit, huwelijk en verwekken van kinderen

Het behavioristische model/perspectief wordt in verband gebracht met Pavlov. Het behavioristische
perspectief legt bij het verklaren van zowel normaal als afwijkend gedrag de nadruk op de rol van het
leren. Terwijl Freud meende dat de mens gedreven wordt door irrationele krachten, beschouwden
de behavioristen de mens als het product van omgevingsinvloeden die het gedrag vormgeven en
manipuleren. Pavlov ontdekte de klassieke conditionering. Omdat honden normaal gesproken geen
speeksel produceren bij het geluid van een bel, redeneerde Pavlov dat ze deze respons hadden
geleerd. Hij noemde dit een geconditioneerde respons, omdat de respons gekoppeld was aan een
ongeconditioneerde stimulus (in dit geval voedsel). Speekselproductie tijdens het eten, een niet-
aangeleerde respons, noemde Pavlov een ongeconditioneerde respons, terwijl hij de bel, een
voorheen neutrale stimulus, de geconditioneerde stimulus.
Bij operante conditionering (Skinner) worden bepaalde responsen aangeleerd en vervolgens
versterkt. Als we bepaalde responsen, of vaardigheden, hebben verworven, leidt dat tot
bekrachtiging. Bekrachtigers zijn veranderingen in de omgeving die de frequentie van het
voorafgaande gedrag verhogen. Een beloning is een aangename stimulus die de frequentie van
voorafgaand gedrag verhoogd en is daarom een vorm van bekrachtiging. Positieve bekrachtigers
verhogen de frequentie van bepaald gedrag. Negatieve bekrachtigers verhogen de frequentie van
gedrag juist als ze worden verwijderd (als het optillen van een huilende baby ertoe leidt dat het

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller demispoolder. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $6.97. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

52355 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$6.97  1x  sold
  • (0)
Add to cart
Added