Basisboek bedrijfseconomie. Samenvatting van H1, H4, H6, H7, H8, H9, H10 (§10.4 niet), H12 (§12.7 niet), H18 (§18.4 niet). 12e druk, geschreven door Drs. Wim Koetzier, Drs. Rien Brouwers & Drs. Olaf Leppink. Dit is een samenvatting voor het vak 'financiën' voor de minor makelaardij op Hogeschoo...
Samenvatting Financiën (minor makelaardij)
Hoofdstuk 1 Ondernemingen en hun functie in de economie
1.1 Economie en bedrijfseconomie
Producthuishoudingen (bedrijven): vervaardigen goederen en diensten en verkopen deze aan de
consument voor een bepaalde prijs. De consument beschikt over de benodigde koopkracht, omdat
hij inkomen verdient in de productiehuishoudingen.
Economische wetenschap: houdt zich bezig met de vraagstukken die samenhangen met het streven
naar welvaart van de mens. De algemene economie bestudeert de relaties tussen consumenten en
producenten en tussen de producenten onderling. Daarbij kan onderscheid gemaakt worden tussen:
Micro-economie: behoort onder andere tot de marktvormen hoe komt de prijsvorming op
een bepaalde markt tot stand?
Macro-economie: houdt zich bezig met economische problemen van de maatschappij als geheel,
zoals inflatie en werkloosheid.
Bedrijfseconomie: richt zich op het economisch handelen binnen de productieorganisaties. Het gaat
naast de productie van fysieke goederen ook om de handel en het verlenen van diensten.
Ondernemingen zijn productieorganisaties die erop gericht zijn om ‘op de markt’ inkomen te
verdienen voor hun eigenaren, ze streven naar winst.
1.2 Kenmerken van ondernemingen
Duurzame productiemiddelen: ze kunnen gedurende langere tijd hun diensten aan de onderneming
bewijzen (machines).
Productieproces van een onderneming
De productieorganisatie is dus een samenwerkingsverband van de productiefactoren arbeid en
kapitaal. Kapitaal hiermee worden grondstoffen en de duurzame productiemiddelen aangeduid.
Een onderneming streeft naar ‘waardecreatie’: de opbrengst van de verkoop van de geproduceerde
goederen of diensten zal meer moeten zijn dan de prijs die zij op de inkoopmarkt betaalt voor de
productiefactoren. Het overschot dat behaald wordt (winst), komt ten goede aan de eigenaren van
de onderneming. Het streven naar winst onderscheidt ondernemingen van bedrijven in het
algemeen.
1
,De grootte van de winst is afhankelijk van:
Efficiëntie: de doelmatigheid van het productieproces.
Effectiviteit: de doelgerichtheid van het productieproces; de mate waarin het eindproduct
geschikt is om te voldoen aan de eisen van de afnemers.
Efficiëntie en effectiviteit in het voortbrengingsproces
Kenmerkend voor een onderneming is dat het winstcijfer een maatstaf is voor zowel de efficiëntie als
de effectiviteit het is immers het saldo van de omzet (maatstaf effectiviteit) en kosten (maatstaf
efficiëntie). De winst vormt het doel, de activiteiten het middel. Er zijn echter enige kanttekeningen:
Streven naar winst ‘tot elke prijs’ is meestal niet aan de orde. De continuïteit van de
onderneming vormt eveneens een belangrijk uitgangspunt.
Ondernemingen vinden het vaak belangrijker om te streven naar een zo groot mogelijke omzet in
plaats van een zo groot mogelijke winst.
Als ondernemingen zelf hun doel beschrijven, bijvoorbeeld op hun website, komt het
winststreven meestal niet prominent naar voren.
1.3 Kenmerken van non-profitorganisaties
Bij non-profitorganisaties kan er onderscheid gemaakt worden tussen enerzijds de overheidssector
en anderzijds de ‘particuliere’ non-profitinstellingen.
Overheidssector
De overheidssector bestaat uit nationale, staats-/provinciale en lokale overheden. De overheid levert
vooral collectieve goederen en diensten voorzieningen die tot stand gebracht worden voor de
bevolking als geheel, zoals wegen. Deze voorzieningen kunnen niet door ondernemingen
voortgebracht worden, aangezien het marktmechanisme hier verstek laat gaan. Marktmechanisme:
bestaat uit het vrije spel van vraag naar en aanbod van goederen of diensten, waardoor prijzen tot
stand komen. Voor de voortbrenging van collectieve goederen wordt daarom het
budgetmechanisme ingeschakeld de overheid heft gedwongen bijdragen (belastingen) en stelt
een budget beschikbaar waarmee de productie van de collectieve goederen kan worden
gefinancierd. Tegenwoordig moeten wel steeds meer activiteiten worden losgemaakt van de
overheidsorganisatie en moeten ‘op de markt’ hun bestaan bewijzen, zoals openbaar vervoer ook
wel privatisering genoemd.
De particuliere non-profitinstellingen
Ze vormen een rijke schakering aan organisaties: amateursportverenigingen, maar ook
‘goededoelenorganisaties’ zoals het Rode Kruis.
Organisaties in de non-profitsector verschillen in de volgende opzichten van ondernemingen:
Non-profitorganisaties hebben als doel om bepaalde voorzieningen tot stand te brengen. De
activiteiten die zij verrichten zijn dus direct verbonden met dat doel. Overschakelen op andere
2
, activiteiten uit financieel-economische overwegingen is niet aan de orde. Aandeelhouders van
een profitorganisatie vinden het niet erg als ze moeten veranderen van activiteiten als daardoor
hun winst omhoog gaat.
Non-profitorganisaties zijn economisch niet zelfstandig. Ze zijn afhankelijk van donaties,
subsidies, contributies, enzovoort. Profitorganisaties zijn wel economisch zelfstandig.
Bij een profitorganisatie kan de mate van efficiency en effectiviteit gemeten worden door de
winst als maatstaf te nemen. Bij een non-profitorganisatie kan dit niet in geld uitgedrukt worden.
Hier kunnen enquêtes houden of de kostprijs berekenen een maatstaf zijn.
1.4 Ondernemingsactiviteiten
We kunnen een globale indeling van bedrijven maken naar de aard van het omzettingsproces:
Primaire sector: land- en bosbouw, visserij en mijnbouw
Typerend voor ondernemingen in deze categorie is dat ze gebruikmaken van de ‘rijkdommen van de
natuur’. Met relatief weinig grondstof wordt een grote hoeveelheid eindproduct verkregen.
Duurzame productiemiddelen zijn wel zeer belangrijk; de landbouwgrond voor de agrariër, de
vergunning voor de mijn of het olieveld. Ook kan er een grote inzet van materieel zijn.
Secundaire sector: industrie
Industriële ondernemingen creëren een fysiek, tastbaar product, dat voor de productie in die vorm
nog niet bestond. Er zijn twee soorten productie:
- Stukproductie: er wordt ‘maatwerk’ geleverd. Elk product is afgestemd op de specifieke wensen
van de klant. Er is sprake van productie op bestelling.
- Massaproductie: er wordt één soort product gemaakt in grote hoeveelheden en er wordt geen
rekening gehouden met specifieke klantwensen.
Verschil tussen stuk- en massaproductie
Stukproductie Massaproductie
Maatwerk Standaardproduct
Bestemd voor één bepaalde klant Bestemd voor de ‘markt’
Op bestelling Op voorraad
Tussen stuk- en massaproductie komen verschillende tussenvormen waarbij gebruik wordt gemaakt
van de productie van series identieke (half)producten:
- Serie-stukproductie: men houdt vast aan de gedachte dat de klant zijn eigen individueel bepaalde
product krijgt, maar probeert kosten te besparen door de componenten van het product in
grotere aantallen te produceren.
- Serie-massaproductie: er worden varianten of modellen van het standaardproduct geproduceerd,
waarbij eens in de zoveel tijd de machines omgesteld dienen te worden naar de betreffende variant.
Tertiaire sector: handel
Handelsondernemingen ontlenen hun bestaansrecht aan het feit dat er geen gelijkheid is tussen
productie en consumptie. Deze ongelijkheid kan betrekking hebben op:
1| de grootte van de productie en de consumptie
2| de samenstelling van de productie en consumptie
3| het tijdstip van de productie en consumptie
4| de plaats van de productie en consumptie
Bij handelsondernemingen kan een onderscheid gemaakt worden tussen:
- Detailhandel: de ‘laatste schakel’, waarbij de detailhandel rechtstreeks levert aan de eindgebruiker
3
, van de goederen (de consument).
- Groothandel: koopt in bij de fabrikant en verdeelt de ingekochte partijen over de detailhandel
(business-to-business) de leveranciers evenals de klanten zijn bedrijven.
De kosten van de handel bestaan voor een belangrijk deel uit de ingekochte handelsgoederen, maar
ook uit duurzame productiemiddelen en menselijk arbeid. De detailhandel komt steeds meer onder
druk te staan door de opkomst van internet.
Quartaire sector: dienstverlening
Deze ondernemingen verrichten prestaties voor hun klanten zonder dat zij een nieuw concreet goed
vervaardigen, of een bestaand goed overdragen. Hieronder vallen bedrijven van zeer uiteenlopend
aard: financiële dienstverlening, zoals banken en verzekeraars, horeca, transport, ICT-dienstverlening
en facilitaire dienstverlening.
Kenmerkend voor de dienstverlening is dat er geen (of nauwelijks) grondstoffen worden ingekocht bij
leveranciers. De duurzame productiemiddelen zijn in sommige dienstverlenende bedrijven zeer
belangrijk (bv. hotel in Amsterdam). De dienstverlening is een ‘people business’.
1.5 Bedrijfskolom en bedrijfstak
Een bedrijfskolom vormt de totale keten van bedrijven die betrokken zijn bij de voortbrenging van
een product of dienst, het geheel van stadia dat een product doorloopt op zijn weg van producent
naar consument. De gezamenlijke bedrijven in een schakel van een bedrijfskolom vormen een
bedrijfstak.
Integratie: een bedrijf neemt verschillende opeenvolgende schakels in een bedrijfskolom voor zijn
rekening. Voorbeeld: Shell wint de ruwe olie, verwerkt die in raffinaderijen tot verkoopbare
producten zoals diesel en benzine en verkoopt deze aan de pomp.
Parallellisatie: bedrijven zijn actief in een vergelijkbare schakel in verschillende bedrijfskolommen.
Voorbeeld: tankstation verkoopt naast brandstoffen ook consumptiegoederen, oftewel verbreding
van het assortiment.
Conglomeraten: bedrijven opereren in verschillende schakels van verschillende bedrijfskolommen.
Deze vorm is niet erg populair meer, bedrijven leggen tegenwoordig de nadruk op ‘back to the core
business’.
1.6 Samenwerkingsvormen tussen ondernemingen
Ondernemingen kunnen in meer of mindere mate gaan samenwerken met andere ondernemingen.
Er zijn vier vormen van samenwerking:
Fusie en overname
Een overname wordt normaliter gerealiseerd doordat een onderneming de aandelen van een ander
bedrijf opkoopt. De term fusie wordt gebruikt in de situatie dat er geen sprake is van een overnemer
en een overgenomene, maar van twee gelijkwaardige partijen die samensmelten.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Evahennink. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.44. You're not tied to anything after your purchase.