Samenvatting Werkcolleges Rechtsbescherming tegen de overheid
Werkcollege 1
Vraag 1
Van 1848 tot 1983 bepaalde de Grondwet: ‘De wetten zijn onschendbaar’. Volgens de
toelichting moest deze bepaling aldus worden verstaan dat zij elke toetsing door de
rechter van de formele wet, aan welke hogere regeling dan ook, uitsloot. Sinds de
grondwetswijziging van 1983 luidt het in artikel 120 Grondwet neergelegde
toetsingsverbod: ‘De rechter treedt niet in de beoordeling van de grondwettigheid van
wetten’. Deze nieuwe formulering van het toetsingsverbod heeft de vraag opgeworpen
of de rechter de wet wèl mag toetsen aan andere dan grondwettelijke normen, vooral
aan fundamentele rechtsbeginselen.
a. In welk arrest is deze vraag aan de orde geweest?
Harmonisatiewet-arrest: deze wet hield in dat de tweede studie geen financiering meer
bevatte (bezuinigingsmaatregel en deze maatregel hield in dat de duur van de
studiefinanciering werd verkort). En een andere maatregel was dat het collegegeld werd
verhoogd, maar een groep studenten had een hele studieplanning gemaakt, dat ze nog een
aantal jaren konden studeren op financiën van de overheid. Dit vonden zij in strijd met het
rechtszekerheidsbeginsel om die fundamenteel rechtsbeginsel. De HR moest beantwoorden
of dit wek mocht of je dit mag toetsen aan fundamenteel rechtsbeginsel zoals
rechtszekerheid.
Het gaat over studiefinanciering van studenten. Hier hadden zij zes jaar recht op, en na het
starten van een nieuwe studie opnieuw zes jaar. Door de harmonisatiewet wilden ze de
tweede ingang van zes jaar stoppen. Hierdoor werden de studenten benadeeld. Rechtbank
gaf de studenten gelijk. De rechter mag wetten in formele zin niet toetsen aan de grondwet.
b. Leg uit welk antwoord de Hoge Raad op deze vraag heeft gegeven en noem
argumenten waarom de HR tot dit antwoord is gekomen.
De Hoge Raad oordeelde dat wetten in formele zin niet getoetst mochten worden aan de
fundamentele rechtsbeginselen en ook niet aan het Statuut. Ondanks dat dit niet letterlijk in
120 GW staat, zegt de HR nee, ik mag dit niet. Het beroep van de studenten werd dus
afgewezen. Dit was om de machtenscheiding te waarborgen maar nog belangrijker was de
grondwetsgeschiedenis.
Artikel 120 Grondwet staat, volgens de Hoge Raad, óók in de weg aan toetsing van de wet in
formele zin aan ongeschreven fundamentele rechtsbeginselen (en het Statuut). De HR geeft
hiervoor twee argumenten (r.o. 3.5): (is een ruim toetsingsverbod, houdt in dat het
toetsingsverbod niet alleen zit op het toetsen aan de Grondwet maar is ruim en zit ook op
toetsing aan rechtsbeginselen en statuut)
Argumenten HR:
1. Bij de Grondwetsherziening hebben noch de regering, noch het parlement te kennen
gegeven een andere betekenis toe te kennen aan artikel 120 Grondwet dan aan de
oude onschendbaarheidsbepaling.
2. Een ruim toetsingsverbod (dus inclusief een verbod op toetsing aan fundamentele
rechtsbeginselen) is wezenlijk voor de traditionele plaats van de rechterlijke macht in
ons staatsbestel.
,Waarom is het in deze tijd raar dat de rechter niet mag toetsen aan fundamentele
rechtsbeginselen?
94 Gw. Als een wet in formele zin in strijd is met een (een ieder verbindende)
verdragsbepaling, dan moet de rechter die wet buiten toepassing laten. Toetsing aan
verdragen mag dus wel! Waarom zou de rechter wetten in formele zin wél mogen toetsen
aan verdragen, maar niet aan (bijvoorbeeld) fundamentele rechtsbeginselen? Dat is op
zijn minst inconsistent.
De rechter mag algemeen verbindende voorschriften (avv's) die niet ook wet in formele
zin zijn, wél toetsen aan de Grondwet, het Statuut en ongeschreven fundamentele
rechtsbeginselen (HR Landbouwvliegers, zie verderop in dit college). Waarom zou de
rechter wetten in formele zin niet mogen toetsen, maar bijvoorbeeld gemeentelijke
verordeningen wel? Gemeentelijke verordeningen zijn immers ook democratisch tot stand
gekomen, dus het argument dat de rechter van democratische producten (wetten in
formele zin) moet afblijven, gaat dan eigenlijk al niet meer op.
Op grond van de zgn. 'contra-legemjurisprudentie' kan de toepassing van een wet in
formele zin in sommige gevallen zodanig in strijd komen met een fundamenteel
rechtsbeginsel, dat die toepassing achterwege moet blijven. Het is gek dat de rechter
een wet in formele zin zelf niet mag toetsen, maar de toepassing ervan wel.
(de wet mag wel bestaan, maar in dit concreet geval is de toepassing onrechtmatig)
Vraag 2
Gelet op het belang van onafhankelijke bestuursrechtspraak in een democratische
rechtsstaat mag men verwachten dat de organisatie van de bestuursrechtspraak een
stevige verankering kent in de Grondwet.
Welk Grondwetsartikel regelt de bestuursrechtspraak?
Art. 112 lid 2 GW behandeld de restcategorie bestuursrechtspraak.
a. Hoe is de organisatie van bestuursrechtspraak in de Grondwet geregeld?
Aan de ontwikkeling van het stelsel van bestuursrechtspraak ligt een tot het canon van het
Nederlandse staats- en bestuursrecht behorende discussie tussen Loeff en Struycken ten
grondslag. Die discussie was er in essentie op gericht een brug te slaan tussen bestuurlijke
discretie en rechterlijke toetsing.
b. Geef aan wat met de spanning tussen bestuurlijke discretie en rechterlijke toetsing
wordt bedoeld.
Vraag 3
Bestuurlijke discretie wordt bedoeld dat het bestuur een zekere ruimte heeft (discretionaire
ruimte/beslissingsruimte) om haar wettelijke raak in te vullen. Bestuur krijgt allemaal taken en
bevoegdheden opgedragen om het algemeen belang of een gedeelte van het algemeen
belang te behartigen. En daarbij krijgt het bestuur vaak enige beslissingsruimte
(discretionaire ruimte) aan het bestuur om daar invulling aan te geven.
Hoe zit het met de grenzen van de discretionaire ruimte?
Het bestuur moet zijn bevoegdheden natuurlijk altijd uitoefenen binnen de grenzen van de
wet (legaliteit). Verder mag het bestuur zijn bevoegdheden niet inzetten voor andere doelen
dan die waarvoor de wet een grondslag biedt (specialiteit).
Stel dat het bestuur toch de wettelijke kaders overschrijdt, welk orgaan is dan primair
aangewezen om het bestuur daarop aan te spreken?
De primaire controle op het bestuur is democratische controle, d.w.z. controle door de
volksvertegenwoordiging. Het bestuur is in eerste instantie politiek verantwoordelijk voor
eventuele misslagen.
,Wat is dan nog de rol van de rechter? Als het parlement controleert wat heeft de rechter dan
nog te zoeken in het stelsel van de rechtsbescherming?
Hoe ziet, traditioneel gezien, de rechterlijke toetsing van het bestuurshandelen eruit?
De rechter toetst bestuurshandelen in principe marginaal. Dat wil zeggen dat de rechter
enkel kijkt of het bestuur 'niet ten onrechte' tot een bepaald besluit is gekomen. Een
eventuele belangenafweging doet de rechter niet zelf opnieuw.
Het komt er daarom op neer dat de rechterlijke toetsing zich traditioneel beperkt tot de
buitengrenzen van de bestuursbevoegdheid, meer concreet of het bestuur geen misbruik
maakt van zijn bevoegdheid, of niet willekeurig handelt.
Wat is dan nu de spanning tussen bestuurlijke discretie enerzijds, en rechterlijke
toetsing anderzijds? Probeer in je antwoord mee te nemen dat, zoals we eerder zagen,
de primaire controle op het bestuur bij de volksvertegenwoordigende organen ligt.
Eigenlijk controleren zowel de volksvertegenwoordigende organen als de rechter de
buitengrenzen van de uitoefening van bestuursbevoegdheden. Als de rechter zich
daadwerkelijk zou beperken tot toetsing van die buitengrenzen, dan levert rechtspraak de
burger eigenlijk heel weinig op en is er nauwelijks verschil met de democratische controle op
het bestuur. Maar als de rechter in een concreet geschil aanleiding ziet om méér te doen dan
het toetsen aan de buitengrenzen van de bestuurlijke bevoegdheidsuitoefening, dan komt
hem dat al snel op de kritiek te staan dat hij in het politieke domein treedt en activistisch is.
Definieer in eigen woorden het begrip 'meergelaagde rechtsorde'.
De meergelaagde rechtsorde houdt in dat onze rechtsorde zelf al uit meerdere 'lagen'
bestaat, maar dat onze nationale rechtsorde bovendien is verweven met die van de EU en
de internationale rechtsorde. Dit heeft als consequentie dat voor juristen vertrouwde
principes als de trias politica en de hiërarchie van rechtsnormen beginnen te vervagen.
Denk hierbij bijvoorbeeld aan de verschillende niveaus waarop wetgeving plaatsvindt: we
hebben de formele wetgever op centraal niveau, maar op lokaal niveau hebben we
bijvoorbeeld de gemeeteraad die ook burgers bindende regels mag maken. Hetzelfde geldt
(bijvoorbeeld) voor het EU-niveau waarop ook wetgeving plaatsvindt.
Het idee van de machtenscheiding geeft weinig harden normen voor het gedrag van de
rechter en grenzen waaraan de rechter gebonden is. De oorspronkelijke grens dat de rechter
zich niet mag bemoeien met wetgeving/bestuur bestaat eigenlijk niet meer en wordt steeds
vager. De trias politica als zodanig geeft weinig antwoord wat de rol van de rechter is.
, Vraag 4
Je kunt op grond van artikel 8:3 lid 1 sub a Awb niet in beroep tegen algemeen
verbindende voorschriften. Waarom is het dan tóch relevant om een antwoord te
krijgen op de vraag of de rechter avv's mag toetsen aan rechtsbeginselen?
Dit heeft alles te maken met 'exceptieve toetsing'. Je kunt inderdaad niet rechtstreeks in
beroep tegen een avv, maar je kunt (vaak) wél in beroep tegen een besluit (bijvoorbeeld een
beschikking) dat wordt genomen op grond van die avv. Als je bijvoorbeeld op grond van een
avv een bestuurlijke boete krijgt (een beschikking), dan kun je beroep instellen tegen die
bestuurlijke boete. In die beroepsprocedure kun je vervolgens de rechtmatigheid van de
onderliggende avv aan de orde stellen. De rechter toetst die avv dan 'exceptief'.
Kortom, geen rechtstreeks beroep tegen avv's, maar wel rechterlijke toetsing van
avv's via een besluit dat is genomen op grond van die avv.
exceptieve toetsing: Je valt dus niet de AVV zelf aan, maar je gaat in beroep tegen een
besluit die op grond van die AVV is genomen, dus je kan niet direct in beroep tegen de AVV
maar wel tegen een besluit genomen op grond van een AVV.
Schema!
HR Landbouwarrest
vraag in hoeverre de rechters avv’s (niet zijnde de wetten in formele zin) mag toetsen aan
ongeschreven fundamentele rechtsbeginselen)
In principe mag de rechter avv's (niet zijnde wetten in formele zin) toetsen aan
rechtsbeginselen. Maar dan het voorbehoud:
Volgens de Hoge Raad staat geen rechtsregel eraan in de weg ‘dat de rechter een zodanig,
niet door de formele wetgever gegeven voorschrift onverbindend en in verband daarmee de
vaststelling en uitvoering daarvan onrechtmatig kan oordelen op de grond dat sprake is van
willekeur in dier voege dat het desbetreffende overheidsorgaan, in aanmerking genomen de
belangen die aan dit orgaan ten tijde van de totstandbrenging van het voormelde
uitvoeringsbesluit bekend waren of behoorden te zijn, in redelijkheid niet tot het
desbetreffende voorschrift is kunnen komen’. Dit wordt ook wel de ‘willekeurssluis’
genoemd. Strijd met een rechtsbeginsel leidt dus pas tot onverbindendheid als die schending
zodanig is dat moet worden geoordeeld dat er sprake is van willekeur.
(Als een avv in strijd is met een rechtsbeginsel, dan is die avv alleen maar onverbindend als
die strijdigheid ook willekeur oplevert. Dus als er op basis van die strijdigheid oom willekeurig
wordt gehandeld door het bestuur dit noem je de willekeurssluis).
HR Maxis & Praxis
Rechterlijke toetsing aan het evenredigheidsbeginsel (art. 3:4 lid 2 Awb).
Hoe mag de rechter dit precies toetsen? Verschil van marginale en volle toetsing van belang.
Marginale toetsing: rechter laat het bestuur de discretionaire ruimte (beslissingsruimte) en
kijkt alleen maar of de uitoefening niet onredelijk is. Rechter neemt een stapje terug.
Volle Toetsing: rechter neemt de bevoegdheid van het bestuur om een besluit te doen over.
Het bestuur maakt vaak een belangenafweging om tot een besluit te komen. Bij marginale
toetsing zou de rechter kijken of het besluit niet onredelijk is, maar bij volle toetsing zou de
rechter die belangenafweging zelf opnieuw maken.
Toen art. 3:4 lid 2 Awb in het leven werd geroepen, riep dat de vraag of dat ook betekende
dat de rechter zelf een belangenafweging zou mogen maken. Dit was de vraag die centraal
stond in Maxis en praxis. Afdeling oordeelde: In Maxis en Praxis heeft de Afdeling
geoordeeld dat de norm van artikel 3:4 lid 2 Awb een tot het bestuur gerichte norm is, en
geen rechterlijke toetsingsnorm. Volgens de door de Afdeling geciteerde memorie van
antwoord was het niet de bedoeling dat de rechter zou beoordelen welke nadelige gevolgen
nog wel en welke niet meer evenredig zouden zijn, of dat de rechter zou uitmaken welke
uitkomst van de belangenafweging als het meest evenwichtig moest worden beschouwd.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller zbanu_yildiz. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.52. You're not tied to anything after your purchase.