Volledige samenvatting van bedrijfseconomie aan de hand van 'Principes van bedrijfseconomie - Clarence van der Putte, Fred Rienstra'. Inclusief een overzicht van alle formules.
Hoofdstuk 1
Rechtsvorm: juridische organisatievorm van een bedrijf of onderneming. Verdeling van
verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid zijn belangrijk.
Natuurlijk persoon: individu met rechten en verplichtingen.
Rechtspersoon: organisatie met rechten en verplichtingen. Juridische constructie waardoor een
organisatie ook bezit en schulden kan hebben.
Dankzij rechtspersoonlijkheid: - geld lenen. – contacten afsluiten. – werknemers aannemen.
Organisatie zonder rechtspersoon natuurlijk persoon aansprakelijk voor schulden van de
organisatie. (Eenmanszaken, informele verenigingen, VOF)
Notariële acte: vennootschapscontract. Hierin staan formele afspraken m.b.t. vermogensinbreng,
bevoegdheden en winstverdeling.
Schaars: productiemiddelen moeten worden opgeofferd om in een behoefte te voorzien.
Economie: staathuishoudkunde. Gaat om de verdeling van de schaarse goederen en diensten en dan
vooral om de wetmatigheden die een rol spelen bij die verdeling.
Vormen van organiseren van een staatshuishouding:
- Centraal geleide of planeconomie:
Alleen de staat kan goederen en diensten aanbieden geen marktmechanisme.
- Vrijemarkteconomie:
Private ondernemingen bepalen het mechanisme van vraag en aanbod.
- Gemengde economie:
Elementen van kapitalisme en socialisme worden samengevoegd, maar de wetten van de vrije markt
overheersen.
Algemene economie: houdt zich bezig met de economie in samenhang met de maatschappij.
(Voorzien van schaarse goederen en diensten die de mens op verschillende manieren kan
gebruiken).
Deelterreinen algemene economie: - Micro-, meso- en macro-economie.
- Internationale economische betrekkingen.
- Monetaire economie.
- Openbare financiën.
- Media en economie.
Macro-economie: beoogt verschillende geaggregeerde grootheden in de volkshuishouding vast te
stellen en hun ontwikkeling te verklaren.
Belangrijke grootheden: - Nationaal inkomen.
- Werkgelegenheid.
- Betalingsbalans.
- Consumptie.
- Investeringen.
- Overheidsbestedingen.
Hoe hebben deze grootheden zich in het verleden ontwikkeld en hoe zullen ze zich in de toekomst
ontwikkelen? Belangrijk: inzicht in conjunctuur, ondernemersklimaat, productiecapaciteit en de
hoogte van de wisselkoersen.
Meso-economie: bestudeert hoe economische processen zich voltrekken binnen bepaalde markten
of bedrijfstakken. Concurrentieveld en economische activiteiten van elke speler.
Micro-economie: houdt zich bezig met gedragingen van individuele economische agenten vraag
,en aanbod staan centraal.
Probeert te verklaren in welke mate de prijs invloed heeft op het aankoop- en verkoopgedrag.
Wordt sterk gekeken naar hoe de economische bedrijfshuishouding van verschillende spelers in
elkaar steekt.
IEB: internationale economische betrekkingen. Kent 2 poten: de reële en monetaire sfeer.
Reële sfeer: bestudering van internationale goederen- en dienstenstromen.
Monetaire sfeer: bestudeert de geldstromen tussen landen.
Monetaire economie: houdt zich bezig met het verschijnsel geld en de rol van banken in de
economie. Variabelen: - omvang kredietverlening, - hoogte rente.
Openbare financiën: houdt zich bezig met inkomsten en uitgaven van de overheid.
Bedrijfseconomie: bestudeert de bedrijfshuishouding en de relaties tussen bedrijven.
Deelgebieden: - Financiering
- Management accounting of interne verslaggeving
- Cost accounting
- Financial accounting/externe verslaggeving
Interne bedrijfshuishouding: legt alle afspraken en verplichtingen vast die er zijn om het bedrijf
lopend te houden.
Geldmarkt: korter dan 2 jaar.
Kapitaalmarkt: langer dan 2 jaar.
Management control: het beïnvloeden van ondernemers om de strategie van de onderneming uit te
voeren.
3 markten: - Arbeidsmarkt: consumenten, bedrijven en overheid
- Kapitaalmarkt: aanbieders van geld
- Goederenmarkt: bedrijven en overheid
Bedrijfskolom: beschrijft de fasen die een product doorloopt van grondstofproducent tot
detailhandel.
Integratie: verkorten van bedrijfskolom.
Differentiatie: verlengen van bedrijfskolom door het afstoten van taken.
Parallellisatie: het in de breedte uitbreiden van het productassortiment.
Specialisatie: het beperkt houden van het productassortiment
Marktsector: ondernemingen die vanuit een winstoogmerk producten/diensten op de markt
brengen
Collectieve sector: organisaties die geen winst nastreven.
Primaire sector: bedrijfstakken die grondstoffen voortbrengen die moeten worden verwerkt om een
eindproduct te krijgen.
Secundaire sector: grondstoffen worden hier verder verwerkt.
Tertiaire sector: distributie en handel van producten + dienstverlening.
Administratieve organisatie: opgezet om het functioneren van de organisatie te coördineren.
6W’s: - wie, - wat, - waarom, - wanneer, - waarmee, - waarheen gaan die gegevens?
Marktequilibrium: marktevenwicht; hierbij ontmoeten de prijs en de hoeveelheid van het goed
elkaar.
, Prijselasticiteit: verhouding tussen een procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid en
de procentuele verandering van de prijs. (Curve die vraag en aanbod als functie van de prijs laat zien)
procentuele verandering van de gevraagde
procentuele verandering van de prijs
Elastisch: < -1. Inelastisch: tussen 0 en -1.
Kruislinge elasticiteit: gaat om de mate waarin de vraag naar een product reageert op de
prijsverandering van een ander product.
Complementaire goederen: vullen elkaar aan (printer en inkt).
Substitutie goederen: vervangen elkaar in gebruik (auto en fiets).
Inkomsten elasticiteit: hoeveel procent iemand meer besteed na meer inkomen. (Voorbeeld:
inkomen stijgt met 4%, uitgaven stijgen met 8%, inkomsten elasticiteit=2)
Aanbod elasticiteit: verandering van de aangeboden hoeveelheid als gevolg van een relatieve
prijsverandering van dat goed.
Volledig vrije mededinging: veel aanbieders die een homogeen product op de markt brengen.
Homogene producten: producten waarin consumenten geen verschil in onderkennen.
Monopolistische concurrentie: veel aanbieders die producten voorbrengen met geringe onderlinge
verschillen heterogene producten.
Oligopolie: klein aantal aanbieders, zodat ze rekening kunnen houden met elkaars activiteiten.
Monopolie: 1 aanbieder van een product.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller jannekevangoor. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.46. You're not tied to anything after your purchase.