1. De zaadplantencel
Evolutie
Voorouders zaadplantencel: aquatische wieren
Aanpassingen dat zaadplantencel moesten maken
1. Aan genoeg water geraken (omdat de plant niet meer in water leeft)
2. Voedingstoffen transporteren naar andere delen van de plant
3. Teveel waterverlies door verdamping voorkomen
4. Voldoende steun om recht te blijven (opwaartse druk van water is er niet meer)
5. Aan reproductie doen (spermatozoïden, uitdroging embryo)
6. Weerstand bieden tegen klimaat factoren
Landplanten leven in 2 milieus
1. De bodem: ondergronds wortelsysteem (opname water en mineralen)
2. De lucht: stengels, bladeren en de bloem (licht, CO2 → fotosynthese)
→ 1 en 2 kunnen niet zonder elkaar
Wortels: hebben geen zonlicht en chloroplasten → hebben suikers van 2 nodig
De plant: heeft water en mineralen uit de wortels nodig
Transport stoffen: door 2 geleidingsweefsel
1. Xyleem: transporteren water en mineralen opwaarts (dode buisvormige cellen → alleen
celwand)
2. Floëem: transporteren assimilaten naar wortels en niet-fotosynthetiserende deel van het
bovengrondse systeem (levende buisvormige cellen)
Huidmondjes: gasuitwisseling → sluiten aan op intercellulaire ruimten waarvan de cellen bedekt zijn
met een waterfilm (hierin gaat co2 en o2 opgenomen worden door de cel)
Voortplanting: beschermende laag cellen voorkomt uitdroging van gameten
Passieve verspreiding van pollen en stuifmeelkorrels
1.1 algemeen
• plasmamembraan: (7-8nm), bepaald welke stoffen de cel in en uit gaan
• celorganellen: aparte structuren die elk een ander functie hebben
• kern: bestuurscentrum, bevat erfelijk materiaal (dubbel kernmembraan)
• cytoplasma
o cytosol: vloeibare deel
o cytoskelet: helpt vorm van de cel in stand te houden (mechanische steun)
• chloroplasten: opname lichtenergie en omzetting tot chemische energie
• mitochondria: omzetting van chemische bindingen naar andere bindingen zodat deze
bruikbaar zijn bij celactiviteit
• ruw endoplasmatisch reticulum
o ribosomen: stelt eiwitten samen(op endoplasmatisch reticulum of vrij in cytoplasma)
• glad endoplasmatisch reticulum: rol bij metabolische processen
• golgi apparaat: opslag producten van glad endoplasmatisch reticulum
, • vacuole: begrensd door een membraan (tonoplast), hypertonisch tov omringde milieu
(streeft ernaar om water op te nemen dmv osmose)
o opslag producten
o behoud van de turgor (= stevigheid van de cel), druk van vacuole op celwand
(tegendruk door celwand= wanddruk)
• celwand: behouden van celvolume, steun en bescherming (dierlijke cel heeft dit niet)
1.2 vacuolen
= met celsap (water+…) gevulde ruimten omringt door de tonoplast
Functie:
1. celgroei
• celsap= hypertonisch (overdruk) t.o.v. omgevend milieu → vacuole neemt water op d.m.v.
osmose
• vacuole groeit en voert druk uit op de celwand = turgor (maakt cel stevig)
• celstrekking: de cellen worden groter zonder te moeten investeren in nieuw cytoplasma
2. afbraak macromoleculen: door hydrolitische enzymen
3. opslagplaats: metabolische nevenproducten → afzetten in de vorm van calciumzouten of
kristallen vormen
4. anthocyanen: zitten in het celsap en zorgen voor kleuring plant
1.3 plastiden
= cytoplasmatische organellen
1.3.1 chromoplast: gekleurde plastiden
Chloroplast
= chromoplast die groen pigment chlorofyl bevat
Bevat
1. enzymen (spelen rol bij de fotosynthetische productie van
complexe organische stoffen uit h20 en co2 met als
bijproduct zuurstof)
2. Carotenoïden: gele of oranje pigmenten
3. Dubbel membraan
Situering: In bladeren en andere groene delen van een plant
Thylakoïden: afgeplatte zakjes in de stroma (soms opgestapeld in cilinders= grana)
→ carotenoïden en chlorofyl zijn gebonden aan de eiwitten en lipiden in de
. membranen van de thylakoïden
Andere chromoplasten: bevatten weinig of geen chlorofyl (zitten meestal in bloemen)
1.3.2 leukoplast
= wit of ongekleurd (komen voor in onbelichte plantendelen)
Functie
Stockeren reservemateriaal
• Zetmeel (amyloplasten)
o compacte, onoplosbare energievoorraad
o afbraak nodig voor gebruikt
o vormen lagen rond het hilum → afzettingen gebeuren periodiek
• Oliën (elaïoplasten): opslag olie en vetten
• Eiwitten (proteïnoplasten): in amorfe of kristalijne vorm , sterk gelinkt aan stikstof
,1.3.3 ontstaan plastiden
Ontstaan uit proplastiden (eigen DNA) → omstandigheden bepalen het type plastide
Uit de ene plastide kan de andere worden gevormd
(re-)differentiatie: plastiden kunnen naar de noden van de plant ingezet worden (vb: zwembad op
gras: chloroplasten verdwijnen)
1.4 de celwand (apoplast)
1.1.4 algemene structuur
Functie: beschermt de cel, behoud celvorm
Opbouw
= dode structuur
• Draadvormige fibrillen opgebouwd uit cellulose: samengehouden door pectine
en eiwitten (liggen kris kras door elkaar → extra stevigheid)
• Ruimtes tussen fibrillen zijn leeg: water en lucht kunnen door de celwand
passeren
delen
1. Primaire wand: dunne flexibele wand rond de cel
2. Middenlamella: verbindt 2 primaire wanden (rijk aan pectine)
3. Secundaire wand: als de groei van de cel stopt (compacte lagen)
a. Bevatten lignine (houtstof) ter versteviging
b. Cellen sterven→ geen toevoer van voedingstoffen en communicatie
door secundaire wand → ontstaan celholte (transportweefsel)
4. Cuticula: epidermis: extra laag voor bescherming tegen buitenmilieu (wasachtig)
a. Waterafstotend door cutine en suberine
1.4.2 stippels
= kleine ronde uitsparingen in de secundaire wand
Doorheen stippels lopen dunne draden (plasmodesmata) → zorgen dat plantenlichaam een
geheel wordt (symplast)
2 soorten
1. eenvoudige stippels: in vezels, sclereïden en parencymcellen
2. hofstippels: tracheïden en vaatelementen
Torus: membraan van de stippel (bij overdruk → stippel sluit → voorkomt dat andere celen kapot
gaan)
Transport
1. Apoplastisch transport: transport door celwand
a. Voordeel: geen energie nodig, via capilaire krachten
b. Nadeel: geen filtering op wat erdoor komt
2. Symplastisch transport: transport doorheen de cel
a. Voordeel: kan beslissen welke stoffen er wel en niet doorkomen
b. Nadeel: energie input nodig
1.5 polariteit celdeling en vorm
• Perikinale deling: deling parallel aan de celwand
• Anticlinale deling: loodrecht op celwand
, o Radiaal: omtrek neemt toe
o Transvers: lengte neemt toe
• Tangentiaal: parallel aan radiale as
Meestal gestructureerd, soms niet
Vb: wel: jonge bladeren (radiaal en transversaal) delen→ bladopp. Vergroten
Wortel: transversaal → lengtegroei naar beneden
Vb niet: wonde in plant→ snel wondweefsel aanmaken → gebeurt snel en random
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller inehoybergs. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.92. You're not tied to anything after your purchase.