Communicatie = als we te maken hebben met de productie/uitwisseling/interpretatie van een boodschap
Interactie = proces van wisselwerking tussen personen die hun handelen op elkaar afstemmen/reageren
! Communicatie is altijd interactie interactie is niet altijd communicatie !
1) AXIOMA’S VAN WATZLAWICK
AXIOMA 1 AXIOMA 2 AXIOMA 3 AXIOMA 4 AXIOMA 5
= de relatie met de
= iedere
= het is onmogelijk ander is afhankelijk = mensen = communicatie is
communicatie bezit
om niet te van hoe je de communiceren symmetrisch of
een inhouds- en
communiceren interactie gaat digitaal en analoog complementair
betrekkingsaspect
interpreteren
AXIOMA 1= het is onmogelijk om niet te communiceren
De ander vangt jouw signaal op en dit beïnvloed hem onmogelijk om geen invloed op elkaar te hebben
niet-gedrag bestaat niet, want gedrag heeft altijd invloed
Ieder gedrag = vorm van communicatie
Handelingen in mimiek, houding, intonatie, volume…
Zelfs ook je kledingkeuze er is een verschil wanneer je een maatpak draagt of een sportkleding
Er kan een STORING in de communicatie optreden als:
o Communicatie ontkend wordt (= niet antwoorden)
o Communicatie afgewezen wordt (= niets mee te maken willen hebben)
o Communicatie eenzijdig wordt beëindigd
AXIOMA 2 = iedere communicatie bezit een inhouds- en betrekkingsaspect
Inhoudsaspect = het feitelijke onderwerp dat besproken wordt
Betrekkingsaspect = je communiceert altijd iets over de relatie met de ander
Interactie = relatie tussen de personen
Het gaat dus niet alleen om wat er wordt gezegd relatie tussen personen is minstens zo belangrijk
Een goede relatie = veel in elkaar geïnvesteerd
Meer betrokkenheid + wederzijds begrip invloed op communicatie: mensen gaan elkaar meer beïnvloeden
Er kan een STORING in de communicatie optreden als:
o Je een slechte relatie met elkaar hebt
Bemoeilijkt het praten over de inhoud
o Er is oneindigheid over de inhoud en dat wordt op de relatie overgedragen
o Men probeert de relatie uit communicatie te houden
,AXIOMA 3 = De relatie met de ander is afhankelijk van hoe je de interactie gaat interpreteren
Wat je bedoelt kan iemand anders opvatten/horen + je kunt kiezen hoe je reageert op de ander
Bv. Afstand nemen, in gesprek blijven, negeren…
Er kan een STORING in de communicatie optreden als:
o Eigen gedrag gerechtvaardigd kan worden door het gedrag van de ander
(= ik deed dat omdat jij dat deed)
o Er selffulfilling prophecy optreed
Men neemt houding aan waardoor reactie wordt uitgelokt + men ziet zich bevestigd in zijn mening en zal zijn
houding hierdoor niet veranderen
AXIOMA 4 = mensen communiceren digitaal en analoog
Analoge taal = lichaamstaal
Digitale taal = gesproken en geschreven taal
Analoge taal is niet afgesproken, maar het ondersteund de digitale taal = non-verbale communicatie
Want het benadrukt wat we willen zeggen of wat we voelen
bv. Lachen, huilen, knipogen…
Er kan een STORING in de communicatie optreden als:
Er geen samenhang te vinden is tussen de gesprekpartners
De analoge communicatie verkeerd wordt geïnterpreteerd
Bv. Wanneer iemand op verkeerd moment lacht
Analoge en digitale taal elkaar tegenspreken
Bv. Iemand met armen over elkaar zegt dat die openstaat
AXIOMA 5 = communicatie is symmetrisch of complementair
Wie is de leider en wie is de volger?
Afhankelijk of de relatie gebaseerd is op gelijkheid of verschil
Probeert verschillen in communicatie weg te nemen
Om overeenstemming te bereiken
Er wordt nadruk gelegd op de verschillen
Zodat men elkaar kan aanvullen of tot inzichten kan komen of leren kan komen
Deze beide nodig om communicatie succesvol te laten zijn
Er kan een STORING in de communicatie optreden als:
De gesprekspartners enkel overeenkomsten zoeken
De gesprekspartners te veel op hun standpunten blijven staan en geen overeenkomsten zoeken
Er wordt gebruik gemaakt van macht waardoor afhankelijkheid of onzelfstandigheid ontstaat
,1.2) INDELING IN INTERACTIEVORMEN OP BASIS VAN DE BETROKKEN PARTIJEN
= interactie van een = interactie tussen 2 = interactie tussen de = interactie tussen groepen
persoon met zichzelf personen leden van een groep
MENVORM:
Intragroepsinteractie = altijd ook interpersoonlijk interactie
Leden van de groep interageren met elkaar.
Intergroepsinteractie = ook interpersoonlijke interactie
Leden van groepen interageren met elkaar + vertegenwoordigen de groep waar ze lid van zijn
Intrapersoonlijk conflict = een conflict dat zich voordoet binnenin een persoon doordat die tegenstrijdige
emoties, gedachten, wensen, waarden… heeft.
1) MOTIVATIONELE CONFLICTEN:
Motivatie = het antwoord op de vraag waarom we doen wat we doen + beschrijft verlangens en noden die ons
gedrag richten op een bepaald doel
Je wil 2 dingen graag, Het doel heeft zowel De keuze tussen twee Je hebt 2 aantrekkelijke
maar kan ze niet allebei negatieve als positieve negatieve zaken. doelen maar als je de ene
hebben. gevolgen. kiest kan je de anderen
niet hebben.
bv. TV kopen maar ook bv. Opgeruimde kamer bv. Nu studeren of nu bv. Ofwel naar concert
geld willen hebben. maar moet daarvoor werken. gaan ofwel een
moeite doen. daguitstap.
2) VERMIJDINGSGEDRAG:
= gedrag dat gemotiveerd wordt door iets dat we willen vermijden
Het kan actief of passief zijn:
1) ACTIEF = actie ondernemen om te voorkomen dat je een onvoldoende haalt
bv. Je gaat extra werken, bijles volgen…
2) PASSIEF = je gaat ervan uit dat je sowieso een onvoldoende haalt, hoe hard je ook werkt
Je kiest om er gewoon niet aan te werken en voorkomt dat de inspanning niets oplevert
3) TOENADERINGSGEDRAG (nastreven/behouden):
= gedrag dat gemotiveerd is door iets wat je graag wilt nastreven of behouden
We studeren hard omdat het fijn is om een goed examen af te leggen
We eten een taartje omdat we dat zo lekker vinden
We gaan geregeld sporten omdat we onze slanke lijn willen behouden
4) NEGATIEVE GEVOLGEN VAN MOTIVATIONELE CONFLICTEN
o Stress: de twijfel, onzekerheid en schipperen zetten de persoon onder druk leidt tot stress
o Frustratie: wanneer we op de een of andere manier gedwarsboomd worden en hierdoor de doelen niet
kunnen bereiken leidt tot frustratie
, o COGNITIEVE DISSONANTIE = het onaangename gevoel dat ontstaat wanneer we merken dat ons gedrag niet
in overeenstemming is met onze overtuigingen
Het belang van cognitieve dissonantie:
Belangrijke rol bij het vellen van oordelen, het nemen van beslissingen en vormen van waardenoordelen
door je bewust te zijn van cognitieve dissonantie + bewust een manier te zoeken om die op te heffen
kom je tot betere resultaten
bv. Als je gelooft dat regelmatig bewegen belangrijk is voor je gezondheid en je stelt vast dat je amper
beweegt ervaar je cognitieve dissonantie
Je kan dat gevoel opheffen door jezelf wijs te maken dat het belang van bewegen zwaar overdreven
wordt, dat je vanaf volgende week meer tijd zal hebben om te bewegen.
Je kan cognitieve dissonantie wegwerken door:
1) je overtuiging, opvatting of opinie te veranderen = AFFECTIEF
2) je gedrag te veranderen = COGNITIEF
3) de perceptie van het gedrag te veranderen = CONATIEF
5) DE CAUSALE ATTRIBUTIETHEORIE
INTERNE ATTRIBUTIE EXTERNE ATTRIBUTIE
= oorzaak ligt bij de persoon zelf = de oorzaak ligt buiten de persoon
STABIELE ATTRIBUTIE INSTABIELE ATTRIBUTIE
= de oorzaak kan niet veranderen = de oorzaak kan wel veranderen
Volgende keer zal resultaat hetzelfde zijn Volgende keer zal resultaat anders zijn
CONTROLEERBARE ATTRIBUTIE ONCONTROLEERBARE ATTRIBUTIE
= je oefent zelf invloed uit op de oorzaak = je kan geen invloed uitoefenen op oorzaak
SPECIEFIEKE ATTRIBUTIE GLOBALE ATTRIBUTIE
= oorzaak heeft betrekking op beperkte set taken = oorzaak heeft betrekking op alle taken
ATTRIBUTIEFOUTEN:
1) FUNDAMENTELE ATTRIBUTIEFOUT:
= naargelang persoon/situatie de successen/falen toeschrijven aan verschillende mogelijke oorzaken:
Eigen succes → we overschatten het belang van de eigen eigenschappen
Eigen falen → we overschatten het belang van de situatie
Succes van anderen → we overschatten het belang van de situatie
Falen van andere → we overschatten het belang van de persoonlijke eigenschappen
2) ZELFHANDICAPING:
= zelf externe omstandigheden creëren die achteraf gebruikt kunnen worden om het falen te verklaren
strategie om mogelijk falen op te vangen
3) SELF-SERVING BIAS:
= wordt gerealiseerd door succes toe te schrijven aan interne factoren en falen aan externe
Het omgekeerde van de fundamentele attributiefout
4) DEFENSIEVE ATTRIBUTIE:
= om ons te beschermen tegen de onaangename gevoelens die voortvloeien uit:
dit zou mij ook kunnen overkomen we leggen de verantwoordelijkheid volledig bij de mensen die direct
betrokken zijn bij de situatie en niet bij de situatie.
5) STEREOTYPERING:
= kenmerk van een persoon wordt toegeschreven aan een hele groep
Kan zowel positief of negatief zijn
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller mariegoesaert. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.57. You're not tied to anything after your purchase.