Voedings- en bewegingsleer
voedingsleer
Voedingsleer/ humane voeding= Studie van voeding in relatie tot het brede begrip van gezondheid.
Voedingsstoffen/ nutriënten= chemische stoffen die uit het voedsel worden opgenomen omdat ze
noodzakelijk zijn voor de nutritionele ondersteuning van het lichaam, voorziening van energie en
aanmaak van lichaamseigen stoffen met het oog op een optimale groei, onderhoud en herstel van
het lichaam.
Onderscheiding nutriënten:
• Macronutriënten (g)
Meer macronutriënten nodig.
• Micronutriënten (mg of microgram)
Indeling voedingsstoffen: (onderscheid in chemische structuren)
• Koolhydraten
• Lipiden
• eiwitten of proteïnen
• Water
• mineralen en sporenelementen
• Vitamines
• Voedingsvezels
Essentiële voedingsstoffen= Nutriënten die we nodig hebben voor de fysiologische processen en die
ons lichaam zelf niet kunnen aanmaken, die we moeten halen uit de voeding.
Niet essentiële voedingsstoffen= nutriënten die we niet uit voeding moeten halen maar die ons
lichaam zelf aanmaakt.
Functies voedingsstoffen:
• Bouwstoffen
→ Voor de groei en aanmaak van nieuwe cellen en weefsels en voor de opbouw van het
skelet en het gebit zijn bouwstoffen nodig. Ook voor herstel en wederopbouw zijn zij
onontbeerlijk. Ons lichaam is voornamelijk opgebouwd uit water en eiwitten. Het bot bevat
veel calcium.
• Energieleverende stoffen
→ Energieleverende stoffen worden in het lichaam afgebroken en hierbij komt energie vrij
en warmte. De warmte is nodig om de lichaamstemperatuur op peil te houden. De energie is
nodig om arbeid te leveren. De energetische waarde van een voedingsstof wordt uitgedrukt
in kJ of vaak nog in kcal.
• Regulerende stoffen
→ Talrijke micronutriënten dienen als hulpstof om stofwisselingsreacties
mogelijk te maken, vandaar de naam regulerende stoffen of
beschermstoffen.
Wij bestaan uit 70% water.
Baby’s bestaan uit meer water.
Oude mensen bestaan uit minder water.
1
,1 kcal= 4,184 kJ
Behoefte aan voedingsstoffen:
• Langdurig/ ernstig tekort aan essentiële voedingsstoffen → deficiëntieverschijnselen en –
ziekten.
• Overmaat → slecht voor gezondheid en zelfs toxisch → daarom is het belangrijk om vast te
leggen hoeveel een mens nodig heeft om optimaal te functioneren.
• AR= average requirement= gemiddelde behoefte (geschat)→ vormt de basis
➔ Niveau van dagelijkse inname dat voldoende wordt geacht om, bij een normale verdeling, de
behoefte te dekken van ca 50 % van de gezonde personen in een populatie, is vaak in meer
of mindere mate een schatting.
o Gebruikt voor vaststelling van de prevalentie van inadequate inname (= een onvoldoende
inname van voedingsstoffen) bij groepen en individuen.
o Gebruikt voor de beoordeling van consumptiecijfers van gezonde groepen.
(=voedingsschema van een groep bekijken of ze een gezonde inname hebben van alle
nutriënten/ voedingsstoffen.)
• RDA ( = recommended daily allowances .....) = PRI (= population reference intake....) = ADH =
aanbevolen dagelijkse hoeveelheid
➔ Niveau van dagelijkse inname dat voldoende wordt geacht voor dekking van de behoeften
van vrijwel alle (97,5 %) gezonde individuen in de populatie, houdt rekening met individuele
variaties in behoeften en beschikbaarheid.
= afgeleid van de gemiddelde behoefte + 2 standaarddeviaties.
Vb. voor voedselaanbevelingen op verpakkingen.
Voedingswaarde en Nutriëntdensiteit
De voedingswaarde van een voedingsmiddel wordt bepaald door:
• Het gehalte aan voedingsstoffen en energie/nutriëntdensiteit (=hoge
nutriëntenenergieverhouding )(→meer micronutriënten)
• De gebruikshoeveelheid (→ je eet gemakkelijk 100g pasta maar geen 100g peterselie)
Nutriëntdense voedingsmiddelen= voedingsmiddelen die een substantiële bijdrage leveren aan de
vitaminen en mineralenvoorziening en tegelijkertijd weinig calorieën leveren zoals:
volkorenproducten, groenten en fruit, magere en halfvolle zuivelproducten, peulvruchten, mager
vlees en gevogelte, eieren, noten en zaden.
Voedingsmiddelen met een lage nutriëntdensiteit → leveren veel energie en weinig tot geen
micronutriënten. Vooral producten uit de restgroep behoren hiertoe.
2
,Voedingswaarde achterhalen:
• Voedingsmiddelentabel:
➔ Nubel (www.internubel.be)
➔ De Nevo-tabel ( = Nederlands voedingsstoffenbestand, uitgegeven door de Stichting
Nederlands voedingsstoffenbestand, 2013), www.rivm.nl/nevo
• Sofware programma’s:
➔ Nutribereken
➔ Evry(www.evry.eu)
• Labo-analyses
• Etiket voedingsmiddel
Koolhydraten
➔ De naam koolhydraat verwijst naar de opbouw:
• Koolstof (C)
• Waterstof (H) = Brutoformule
• Zuurstof (O)
Andere namen voor koolhydraten:
• Gluciden (glucus= zoet)
• Sachariden
• suikers wijst op een bepaalde groep van koolhydraten
meer bepaald mono- en disachariden. Er ontstaat vaak
verwarring rond deze terminologie.
Klassieke indeling koolhydraten:
• Op basis van het aantal koolhydraatbouwstenen.
• Onderscheid complexe en enkelvoudige koolhydraten.
Mono- en disachariden:
Type koolhydraat Aantal bouwstenen Componenten Monomeren
Monosachariden 1 Glucose /
Galactose
Fructose
Disachariden 2 Sucrose/ sacharose (suiker) Glucose en fructose
Lactose Glucose en galactose
Maltose Glucose en glucose
Trehalose Glucose en glucose
➔ Glucose vormt de belangrijkste bouwsteen van di- en polysachariden.
➔ Disachariden ontstaan wanneer 2 monosachariden met elkaar verbonden worden.
, Oligosachariden:
= meerdere monosachariden die met elkaar verbonden zijn. (3-9 bouwstenen)
• Dextrine-maltose heeft een minieme zoetkracht, passeert vrij snel de maag, wordt
gemakkelijk afgebroken tot glucose
Vb. sportdrank
• Dextrinen zijn afbraakproducten van zetmeel.
Vb. in de broodkorst, beschuit, meelproducten voor baby’s.
Polisachariden:
= 10 of meer eenheden
→ De meest voorkomende polysachariden bestaan uit honderden monomeren.
• Zetmeel is het reservekoolhydraat van de planten:
− Bestaat uit glucose-eenheden.
− Zetmeel is een verteerbaar koolhydraat omdat het eerst bewerkt wordt, voordat je het eet.
• Glycogeen is de dierlijke tegenhanger van zetmeel.
− Glucose-eenheden opgeslagen in de spieren, lever en het bloed.
− Heel beperkte hoeveelheid en vooral in de spieren.
− Hebben we nodig als brandstof tijdens sportinspanningen.
➔ Glucose wordt in de lever omgezet tot glycogeen.
Voedingsvezels:
= niet eenduidig te definiëren.
Een fysiologische definitie voor voedingsvezels
= koolhydraatpolymeren met 3 of meer monomeer eenheden die niet gehydrolyseerd worden door
endogene enzymen in de dunne darm van de mens.
fermenteren= De macrobioten in je darmen eten de voedingsvezels op. → verlaagt Ph in darmen
Door fermentatie ontstaat er gasvorming en dit levert een zeer kleine hoeveelheid E op
Visceus= iets naar een andere vorm kunnen brengen (vast → vloeibaar)
• onoplosbare = niet-fermenteerbaar= niet visceuze voedingsvezels
bulking effect= geeft vorm aan stoelgang omdat ze vocht aantrekken.
leveren geen energie
E van 1 gram verteerbare koolhydraten= 4kcal
E van 1 gram verteerbare voedingsvezels= 2 kcal
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller izjo25. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $9.24. You're not tied to anything after your purchase.