Dit is een samenvatting van het boek 'How Children Develop', de zesde editie. Hoofdstuk 9 t/m 15 is in het Nederlands samengevat voor Ontwikkelings- en onderwijspsychologie op de RuG.
Kismet: ’s werelds eerste sociale robot. Sociale robots zijn geprogrammeerd om te leren van hun interacties met mensen.
Het doel van de robot is proberen te begrijpen hoe de ontwikkeling van kinderen wordt gevormd door hun interacties met
andere mensen.
Psychoanalytische theorieën
Ontwikkeling wordt grotendeels gedreven door biologische rijping.
PSYCHOSEXUAL DEVELOPMENT
Freud: Het wordt gemotiveerd door de behoefte om aan de basisbehoeften te voldoen. Ontwikkeling begint met een
hulpeloze baby die wordt geteisterd door instinctieve driften, vooral honger. Het leed dat met honger gepaard gaat, is de
bevrediging van de honger van het kind, en de ervaring van borstvoeding is een bron van intens plezier voor het kind.
Drie persoonlijkheidsstructuren:
Id (onbewuste driften): in de psychoanalytische theorie, de vroegste en meest primitieve persoonlijkheidsstructuur. Het is
onbewust en werkt met het doel plezier te zoeken.
Lustprincipe: het doel om zo snel mogelijk maximale bevrediging te bereiken.
Ego (rationele gedachte): in de psychoanalytische theorie de tweede persoonlijkheidsstructuur die zich ontwikkelt. Het is
de rationele, logische, probleemoplossende component van persoonlijkheid. Het beheerst heel bewust driften, ligt tussen
de beide uitersten in.
Superego (geweten): door straffen en belonen heeft persoonlijkheid normen en regels.
Vijf fases van ontwikkeling:
Erogene zones: in de theorie van Freud, delen van het lichaam die in opeenvolgende ontwikkelingsstadia erotisch gevoelig
worden.
Orale fase: vindt plaats in het eerste jaar, waarin orale activiteit de primaire bron van bevrediging en plezier is. Denk aan
eten en zuigen.
Anale fase: vindt plaats van het tweede jaar tot het derde jaar, waarin de primaire bron van plezier afkomstig is van
ontlasting.
Fallische fase: vindt plaats van 3 tot 6 jaar, waarin seksueel genot is gericht op de genitaliën. Kinderen identificeren zich
met een geslacht en gender.
Latentie fase: vindt plaats van 6-12 jaar, waarin groei en ontwikkeling centraal staan. Er is seksuele energie in sociaal
geaccepteerde activiteiten.
Genitaliën fase: 12+, volledig seksuele rijpheid.
Een conflict in één van de fases kan ervoor zorgen dat kinderen later iets extreem gaan doen, indirect of symbolisch.
PSYCHOSOCIAL DEVELOPMENT
Erikson: ontwikkeling wordt aangedreven door een reeks ontwikkelingscrisissen die verband houden met leeftijd en
biologische rijping. Hij voegde sociale en culturele factoren toe aan de theorie van Freud.
Acht fases van ontwikkeling:
1. Basic trust v.s. mistrust (1): het cruciale punt voor het kind is het ontwikkelen van een gevoel van vertrouwen in
de verzorgers. Als het vermogen om anderen te vertrouwen wanneer dat gepast is, zich niet ontwikkelt, zal de
persoon later in zijn leven moeite hebben met het aangaan van intieme relaties.
2. Autonomy v.s. shame and doubt (1-3,5): de uitdaging voor het kind is om een sterk gevoel van autonomie te
bereiken en zich tegelijkertijd aan te passen aan de toenemende sociale eisen. De dramatische toename die
optreedt in elk domein van de competentie van kinderen in de echte wereld, bevordert de verlangens van
kinderen om hun eigen keuzes te maken. In een ondersteunende sfeer die kinderen in staat stelt om
zelfbeheersing te bereiken zonder verlies van eigenwaarde, krijgen kinderen een gevoel van autonomie. Als
kinderen daarentegen zwaar worden gestraft of belachelijk worden gemaakt, kunnen ze gaan twijfelen aan hun
capaciteiten.
3. Initiative v.s. guilt (4-6): Kinderen identificeren en leren van hun ouders. Een cruciale verworvenheid is de
ontwikkeling van het geweten. De uitdaging voor het kind is om een balans te vinden tussen initiatief en
schuldgevoel.
4. Industry v.s. inferiority (6-12): deze fase is cruciaal voor ego-ontwikkeling. Kinderen leren cognitieve en sociale
vaardigheden die belangrijk zijn in hun opvoeding, en ze leren ijverig te werken en samen te werken met
, leeftijdsgenoten. Succesvolle ervaringen geven het kind een gevoel van bekwaamheid, maar falen kan leiden tot
buitensporige gevoelens van ontoereikendheid of minderwaardigheid.
5. Identity v.s. role confusion (12-18): Erikson hechtte veel belang aan adolescentie en zag het als cruciaal voor het
bereiken van een kerngevoel van identiteit. Gevangen tussen hun vroegere identiteit als kind en de vele opties en
onzekerheden van hun toekomst, moeten adolescenten de vraag oplossen wie ze werkelijk zijn of leven in
verwarring over welke rollen ze als volwassenen moeten spelen.
CURRENT PERSPECTIVES
Freud: het belang van vroege ervaringen en hechte relaties is vooral van invloed geweest bij het leggen van de basis voor de
hedendaagse gehechtheidstheorie en onderzoek. De aard van de relaties van baby's beïnvloedt het gedrag in de kindertijd
en heeft belangrijke langetermijneffecten op hechte relaties. Ons mentale leven vindt plaats buiten het rijk van het
bewustzijn en is fundamenteel voor de moderne cognitieve wetenschap en neurowetenschap.
Erikson: de zoektocht naar identiteit in de adolescentie heeft een blijvende impact gehad en vormt de basis voor onderzoek
naar dit aspect van de adolescentie.
Overeenkomst: beide theorieën zijn te vaag om te testen en veel specifieke elementen zijn twijfelachtig. Wel hebben ze
beide een grote invloed. Ze zouden Kismet een diepe relatie kunnen laten aangaan om de theorieën te testen.
Leertheorieën
In tegenstelling tot Freuds nadruk op de rol van interne krachten en subjectieve ervaring, benadrukken leertheoretici de rol
van externe factoren bij het vormgeven van sociaal gedrag. Alle leertheorieën benadrukken continuïteit. Kinderen worden
verschillend van elkaar, voornamelijk omdat ze verschillende geschiedenissen van bekrachtiging en leermogelijkheden
hebben. benaderingen op basis van leerprincipes zijn op grote schaal gericht op een reeks problemen in de opvoeding.
BEHAVIORISM
Watson: ontwikkeling wordt bepaald door de omgeving van het kind, via leren door conditionering. Psychologen zouden
zichtbaar gedrag moeten bestuderen. Experiment Little Albert met de rat. Kinderen zijn bijvoorbeeld bang voor een dokter
in een witte jas omdat ze daar nare associaties mee hebben. In de overtuiging dat hij de kracht van leren in ontwikkeling
had vastgesteld, legde Watson de verantwoordelijkheid voor het begeleiden van de ontwikkeling van kinderen op de
schouders van hun ouders. Hij adviseerde ouders streng om deze verantwoordelijkheid te vervullen. Ze moeten baby's een
strikt voedingsschema geven, zodat de baboe geconditioneerd raakt om met regelmatige tussenpozen gevoed te worden
en daarom tussendoor niet zou huilen. Hij adviseerde ouders om afstand en objectiviteit te bereiken in de relatie met hun
kinderen.
OPERANT CONDITIONERING
Skinner: we hebben de neiging om gedragingen te herhalen die tot gunstige resultaten leiden (versterking) en gedragingen
die tot ongunstige resultaten leiden te onderdrukken (straf). Alles wat we in het leven doen, is een operante reactie die
wordt beïnvloed door de resultaten van gedrag uit het verleden. Hij deed twee belangrijke ontdekkingen.
Eén: aandacht kan op zichzelf al een krachtige bekrachtiger zijn. Voorbeeld met het jongetje die uit bed ging. De sleutel tot
deze succesvolle interventie was het feit dat er geen versterking was om uit bed te komen, geen van de krachtige
versterkingen die ouderlijke aandacht biedt.
Een tweede belangrijke ontdekking was de moeilijkheid om gedrag te doven dat met tussenpozen werd versterkt, dat wil
zeggen dat het soms werd gevolgd door beloning en soms niet. Intermitterende bekrachtiging maakt gedrag bestand tegen
uitsterven. Ouders moedigen ongewenst gedrag vaak aan door intermitterende versterking toe te passen. Zo'n
intermitterende bekrachtiging is zeer krachtig: als een ouder die af en toe had toegegeven aan zeuren dat nooit meer deed,
zou het kind toch zijn toevlucht blijven nemen tot zeuren, ervan uitgaande dat het, omdat het in het verleden werkte,
misschien weer zou werken. Dit leidde tot een vorm van theorie die gedragsverandering wordt genoemd. Een eenvoudig
voorbeeld van deze benadering was een kleuter die vaak koos voor eenzame activiteiten. Waarnemers merkten dat de
leraren van de jongen dit teruggetrokken gedrag onbedoeld versterkten. De terugtrekking van de jongen werd gewijzigd
door de versterkingsvoorwaardes om te keren. De leerkrachten gaven hem aandacht als hij met anderen ging spelen. Zijn
gedrag veranderde.
Intermitterende bekrachtiging: inconsistente reactie op een gedrag; bijvoorbeeld soms onaanvaardbaar gedrag
bestraffend en soms negeren.
Gedragsmodificatie: een vorm van therapie gebaseerd op principes van operante conditionering waarbij
versterkingscontingenties worden veranderd om meer adaptief gedrag aan te moedigen.
SOCIAL - LEARNING THEORY
Bandura: Het probeert sociale ontwikkeling te verklaren in termen van leermechanismen. De sociale leertheorie legt de
nadruk op observatie en imitatie. Hij heeft betoogd dat het meeste menselijke leren van nature sociaal van aard is en
gebaseerd is op observatie van het gedrag van andere mensen. Kinderen leren snel en efficiënt door simpelweg te kijken
naar wat andere mensen doen en ze vervolgens te imiteren. Ze kunnen ook leren van indirecte modellen als er geen directe
versterking is voor hun gedrag. Hij benadrukte steeds meer de cognitieve aspecten van observerend leren. Het hangt
duidelijk af van basale cognitieve processen van aandacht voor het gedrag van anderen, het coderen van wat wordt
,waargenomen, het opslaan van de informatie in het geheugen en het op een later tijdstip ophalen om het eerder
waargenomen gedrag te reproduceren.
In tegenstelling tot Watson en Skinner, Bandura benadrukte de actieve rol van kinderen in hun eigen ontwikkeling en
beschreef ontwikkeling als een wederzijds determinisme tussen kinderen en hun sociale omgeving. Kinderen hebben
kenmerken die hen ertoe brengen bepaalde soorten interacties met de buitenwereld te zoeken. Deze interacties
beïnvloeden de toekomstige omgeving van kinderen.
Reciprocal determinism: invloeden van de kinderomgeving werken in beide richtingen; kinderen worden zowel
beïnvloed door als invloed uit te oefenen op aspecten van hun omgeving.
CURRENT PERSPECTIVES
In tegenstelling tot psychoanalytische theorieën zijn leertheorieën gebaseerd op principes die zijn afgeleid van
experimenten. Als gevolg hiervan maken ze expliciete voorspellingen mogelijk die empirisch kunnen worden getest. Mede
om deze reden hebben ze een enorme hoeveelheid onderzoek geïnspireerd naar ouderlijke socialisatiepraktijken en hoe
kinderen sociaal gedrag aanleren. Ze hebben ook geleid tot belangrijke praktische toepassingen, waaronder
gedragsverandering. De zwakte is dat omdat het gericht is op gedrag, het geen aandacht heeft voor biologische invloeden
en grotendeels de impact van perceptuele, motorische, cognitieve en taalontwikkeling minimaliseert.
Kismet leert van mensen. Ze hebben het vermogen om hun omgeving vorm te geven en te leren hoe ze het gedrag van de
mensen om hen heen kunnen beheersen.
Theorieën over sociale cognitie
Sociaal-cognitieve theorieën vormen een scherp contrast met de nadruk die psychoanalytische en leertheorieën leggen op
externe krachten als de primaire bron van ontwikkeling. In plaats daarvan leggen sociaal-cognitieve theorieën de nadruk op
het proces van zelfsocialisatie: het actief vormgeven van hun eigen ontwikkeling door kinderen. De kennis en overtuigingen
van kinderen over zichzelf en andere mensen leiden ertoe dat ze bepaalde doelen en normen aannemen om hun eigen
gedrag te sturen. Het actieve kind staat centraal. Een ander prominent thema zijn individuele verschillen, met name in de
vergelijkingen die vaak worden gemaakt tussen het denken en gedrag van mannen en vrouwen enzovoort. Het thema
continuïteit/discontinuïteit onderscheidt verschillende theorieën. Prominente toneeltheorieën benadrukken de
discontinuïteit: leeftijdsgebonden kwalitatieve veranderingen in hoe kinderen denken over de sociale wereld.
Informatieverwerkingstheorieën benadrukken continuïteit in de processen die betrokken zijn bij sociaal redeneren.
Zelfsocialisatie: het idee dat kinderen een zeer actieve rol spelen in hun eigen socialisatie via hun
activiteitenvoorkeuren, enzovoort.
Hostile attributional bias: observeren dat iemand ook een beloning of straf krijgt.
THEORY OF ROLE TAKING
Selman: gericht op de ontwikkeling van het nemen van rollen - het vermogen om over iets te denken vanuit het perspectief
van een ander. Het aannemen van het perspectief van een ander is essentieel om de gedachten, gevoelens en motieven
van anderen te begrijpen. De sociale cognitie van jonge kinderen wordt beperkt door hun onvermogen om rolgedrag te
vertonen. Hij suggereerde dat kinderen vóór de leeftijd van 6 jaar zich er vrijwel niet van bewust zijn dat er een ander
perspectief is dan dat van henzelf. Kinderen doorlopen vier steeds complexere en abstractere stadia in hun denken over
andere mensen.
In fase 1 (6-8) leren kinderen dat iemand anders een ander perspectief kan hebben dan die van zichzelf, maar ze gaan ervan
uit dat het andere perspectief alleen te wijten is aan het feit dat die persoon niet over dezelfde informatie beschikt als zij.
In stadium 2 (8-10) kunnen kinderen ook nadenken over het standpunt van de ander.
In stadium 3 (10-12) kunnen kinderen hun eigen standpunt systematisch vergelijken met dat van een ander.
In stadium 4 (12+) proberen adolescenten het perspectief van een ander te begrijpen door het te vergelijken met dat van
een gerealiseerde ander die beoordeelt of de mening van de persoon hetzelfde is als die van de meeste mensen in hun
sociale groep. Kinderen worden minder egocentrisch en zijn steeds beter in staat om meerdere perspectieven tegelijk in
overweging te nemen.
Role taking: zich bewust zijn van het perspectief van een andere persoon.
THEORY OF SOCIAL PROBLEM SOLVING
Dodge: deze theorie benadrukt het cognitieve proces in sociaal gedrag. Dodge ontdekte dat sommige kinderen een hostile
attributional bias hebben: de verwachting dat anderen vijandig tegen hen zijn. Dit leidt vaak tot self-fulfilling prophecies.
Vaak worden kinderen met hostile attributional bias uit de ‘normale’ klas geplaats terwijl dit juist averechts werkt. Deze
vooringenomenheid leidt ertoe dat dergelijke kinderen zoeken naar bewijs van vijandige bedoelingen van de kant van de
leeftijdsgenoot in het bovenstaande scenario en de leeftijdgenoot de wens toeschrijven om hen kwaad te doen. Vijandige
attributievooroordelen worden self-fulfilling prophecies (een voorspelling die direct of indirect leidt tot het uitkomen van
die voorspelling) genoemd: de agressieve vergelding van een kind op de veronderstelde vijandige daad van een
leeftijdsgenoot lokt tegenaanvallen en afwijzing door leeftijdsgenoten uit, wat het geloof van het kind in de vijandigheid van
anderen verder aanwakkert.
Vroeg hard ouderschap voorspelt vooroordelen over sociale informatieverwerking die aanhouden tot in de vroege
volwassenheid. Kinderen die fysiek zijn mishandeld, zullen vooral woede toeschrijven aan anderen. Het kan zijn dat de
ervaring van fysieke mishandeling ertoe leidt dat kinderen bijzonder gevoelig zijn voor signalen van woede. Lichamelijk
, mishandelde kinderen zijn bijvoorbeeld beter in het herkennen van boze gezichtsuitdrukkingen dan kinderen die niet zijn
mishandeld, en de snelheid waarmee ze dat doen hangt samen met de mate van woede en vijandigheid waaraan ze zijn
blootgesteld. Lichamelijk mishandelde kinderen hebben ook moeite met redeneren over negatieve emoties. De neiging om
woede bij anderen aan te nemen (zelfs als die er niet is), gecombineerd met moeite om te begrijpen wat woede bij anderen
zou kunnen opwekken, zal waarschijnlijk resulteren in een vijandige attributiebias. (Later in dit hoofdstuk gaan we dieper in
op kindermishandeling.) Schoolsystemen hebben met name problemen bij het omgaan met kinderen met een vijandige
attributiebias. Een strategie is om ze vanwege hun storende gedrag uit de reguliere klaslokalen te verwijderen en ze in
speciale klaslokalen te plaatsen waar ze strenger kunnen worden gecontroleerd. Door echter kinderen met vijandige
attributievooroordelen bij elkaar te groeperen, kunnen er andere negatieve gevolgen zijn. Het Fast Track-project is een
meerjarig preventief interventieprogramma gericht op agressie, gericht op risicovolle kleuters met activiteiten in kleine
groepen, oudertraining, peer coaching en andere programmering. Door direct te focussen op het denken van kinderen over
sociaal gedrag - zowel dat van henzelf als dat van anderen - kan het mogelijk zijn om de kans op later antisociaal gedrag te
verkleinen.
Vijandige attributiebias (hostile attributional bias): in de theorie van Dodge, de neiging om aan te nemen dat de
dubbelzinnige acties van andere mensen voortkomen uit een vijandige bedoeling.
THEORY OF SELF - ATTRIBUTIONS AND ACHIEVEMENT MOTIVATION
Dweck: sociale cognitie is toe te schrijven aan een verschil in hun prestatiemotivatie, dat wil zeggen of ze worden
gemotiveerd door leerdoelen, proberen hun competentie te verbeteren en nieuw materiaal onder de knie te krijgen, of
door prestatiedoelen, proberen om positieve beoordelingen van hun competentie te krijgen of negatieve beoordelingen te
vermijden. Kinderen met een entiteit-/hulpeloze oriëntatie hebben de neiging om hun gevoel van eigenwaarde te baseren
op de goedkeuring die ze van andere mensen krijgen (of niet krijgen). Om zich goed over zichzelf te voelen, zoeken ze
situaties op waarin ze zeker kunnen zijn van succes en lof ontvangen. Daarentegen is het zelfrespect van kinderen met een
incrementele/mastery-oriëntatie meer gebaseerd op hun eigen inspanning en leren en niet op hoe anderen hen evalueren.
Omdat ze het falen van een taak niet gelijkstellen aan een persoonlijke fout, kunnen ze genieten van de uitdaging van een
moeilijk probleem en volharden in de poging om het op te lossen. Deze verschillende motivatiepatronen zijn al op de
kleuterschool duidelijk. Sommigen hebben wat Dweck en haar collega's een entiteitstheorie van intelligentie noemen. Deze
manier van denken over zichzelf, is geworteld in het idee dat intelligentie vast en onveranderlijk is. Na verloop van tijd komt
het tot de overtuiging dat succes of falen in academische situaties afhangt van hoe slim iemand is. Bij het evalueren van hun
eigen prestaties richten kinderen met een entiteitstheorie van intelligentie zich op resultaten, niet op inspanning of leren
van fouten. Dus wanneer ze falen ervaren, denken ze dat ze niet erg slim zijn en dat ze er niets aan kunnen doen. Ze voelen
zich hulpeloos. Andere kinderen onderschrijven een incrementele theorie van intelligentie. Deze theorie is geworteld in het
idee dat intelligentie kan groeien als een functie van ervaring. Kinderen geloven dat academisch succes kan worden bereikt
door inspanning en volharding. Ze voelen zich hoopvol. Een incrementeelpatroon wordt versterkt door te focussen op de
inspanningen van kinderen, hen te prijzen voor een goede inspanning en bekritiseren omdat ze onvoldoende zijn.
Daarentegen wordt een entiteit/hulpeloos patroon versterkt door zowel lof als kritiek gericht op de blijvende
eigenschappen van kinderen of op het kind als geheel. Deze twee verschillende soorten interne theorieën hebben gevolgen
voor de echte wereld. Deze twee soorten interne opvattingen hebben implicaties voor de ontwikkeling van kinderen in
domeinen die verder gaan dan academische prestaties. Denk bijvoorbeeld aan de vijandige attributiebias die in de vorige
sectie is besproken. Adolescenten die een entiteitstheorie over persoonlijkheidskenmerken hanteren, vertonen eerder een
vijandige attributiebias dan adolescenten die een incrementele theorie onderschrijven. Interne theorieën over
eigenschappen van zichzelf en anderen hebben dus belangrijke implicaties voor diverse aspecten van ontwikkeling. Waar
komen deze individuele verschillen in interne theorieën vandaan? Een voor de hand liggende bron zijn ouders, die vaak heel
erg hun best doen om het zelfrespect van hun kind te vergroten. Helaas kan het doen van iets dat puur positief lijkt - een
kind prijzen omdat het ergens goed in is - de motivatie van het kind om zich te verbeteren zelfs ondermijnen. Wanneer
ouders in plaats daarvan de inspanningen van hun peuters prijzen, hebben de kinderen meer kans op een incrementeel
perspectief op de basisschool. Een andere voor de hand liggende bron zijn leraren. De manier waarop leraren slecht
presterende leerlingen troosten wanneer de leraar een entiteitsperspectief heeft kan de motivatie en zelfverwachtingen
van hun leerlingen ernstig ondermijnen. Zowel ouders als leerkrachten moeten zich ervan bewust zijn dat sommige vormen
van lofprijzing en troost nuttig zijn, en andere niet.
prestatiemotivatie: verwijst naar de vraag of kinderen worden gemotiveerd door meesterschap of door de
mening van anderen over hun succes.
entiteit/hulpeloze oriëntatie: een neiging om succes en falen toe te schrijven aan duurzame aspecten van het zelf
en op te geven bij mislukking.
incrementele/mastery-oriëntatie: een algemene neiging om succes en mislukking toe te schrijven aan de
hoeveelheid inspanning die wordt geleverd en om door te zetten bij mislukking.
entiteitstheorie: een theorie dat het intelligentieniveau van een persoon vast en onveranderlijk is.
CURRENT PERSPECTIVES
Sociaal-cognitieve theoretici hebben een sterke nadruk op kinderen als actieve zoekers naar informatie over de sociale
wereld. Een andere bijdrage is het inzicht dat het effect van de sociale ervaring van kinderen afhangt van hun interpretatie
van die ervaringen. Het meest opvallende is dat sociaal-cognitieve theorieën, zoals leertheorieën, heel weinig te zeggen
hebben over biologische factoren in sociale ontwikkeling. Dit begint echter te veranderen.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ibrichwesterhof. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.66. You're not tied to anything after your purchase.