In dit document zijn de toetsdoelen uitgewerkt. Hierbij zijn ook afbeeldingen, grafieken en tabellen gebruikt om de tekst te verhelderen. Het is overzichtelijk doordat er veel opsommingsrijtjes zijn gebruikt en er is gewerkt met dikgedrukte en cursieve lettertype.
Toetsdoelen Ontwikkeling en Psychopathologie
Gehechtheidstheorie
1a1. Je hebt kennis van het aangeboren gehechtheidssysteem en doel en de functies ervan
Gehechtheidssysteem:
Niet-bewuste, interne werkmodellen (= soort schema, hoe je optreedt richting anderen in relaties)
Werkmodellen worden geactiveerd bij gevaar, dit gaat onbewust
Leidt tot strategieën van denken, voelen en gedrag. Ze reguleren je gevoel en bepalen hoe je ermee
omgaat. Of je jezelf kan kalmeren, of in paniek raakt. Dit heeft te maken met je gehechtheid -> of je je
gevoel onder controle kan krijgen en wat passend gedrag is in de situatie (=coping)
Vastgelegd op neuronaal niveau: ons impliciet geheugen (lijfkennis; weten hoe) = verbonden met
impliciete geheugen -> lijfelijke ervaringen. Een soort inlevingsvermogen waar je geen grip op hebt en
wat je lijfelijk (kan) uit(en).
Ander systeem: exploratie (leidt tot bijstelling relatiesysteem o.b.v. logisch denken) = niet bij gevaar.
Maar vanuit nieuwsgierigheid kijken naar je omgeving, dus niet vanuit overlevingsmodus omdat je
jezelf onveilig voelt.
1a2. Je weet wat Weisfelt bedoeld met het intuïtieve van levenslessen met betrekking tot hechting
De experimenten rond hechting worden voor een groot deel aangegaan op basis van wat we intuïtie noemen:
de veelal niet bewuste waarneming van andere, waarin soms minuscule reacties worden ingeschat en waarop
wordt gereageerd. Zo is het bekend dat kleine bewegingen met de mondhoeken of de ogen in hoge mate
bepalen of de ander ons ‘aanspreekt’. Specifieke bewegingen, klanken en geuren herinneren ons aan eerdere
hechting en de daarbij opgedane ervaringen. Naarmate we ouder worden, herhalen we op deze manier oude
levenslessen en voegen we (hopelijk) nieuwe toe. Oude relaties herhalen zich op deze wijze makkelijker in
nieuwe. Partnerkeuze en vriendschappen zijn mede gebaseerd op de oorspronkelijke levenslessen. Niet
geweten overeenkomsten tussen de oorspronkelijke hechtingsobjecten en de nieuwe bepalen in hoge mate
onze keuze.
Volgens Weisfelt is pathologie een gevolg van onthechting.
1a3. Je kent de patronen in de ontwikkeling van gehechtheid en weet wat volgens Weisfelt het ervaren
resultaat van beantwoorde gehechtheid is
In volgorde benoemd worden de volgende patronen herkenbaar (pag. 87 nestgeuren):
1) In 1e instantie klampt het kind zich vast aan de bron van warmte en voeding. De hechting is gericht op
een specifieke persoon, later op meerderen.
2) Vervolgens reageert de omgeving met specifieke prikkels voor het kind. Het kind gaat genieten van de
nabijheid tot mensen. Het reageert op de acties van de volwassenen en de wisselwerking groeit steeds
meer. Vervolgens gaat het kind meet autonoom acties ontplooien en daarmee zijn wereld naar andere
hechtingsobjecten uitbreiden.
3) Ten slotte ontwikkelt het in de interactie met anderen steeds meer eigenheid. Het hechtingsgedrag is
meer gedifferentieerd en wordt sterker door het individuele kind bepaald.
4) Het proces wordt afgerond doordat het kind leert omgaan met zijn angst voor en zijn behoefte aan
scheiding. Het leert omgaan met de tijdelijkheid van de nabijheid en leert steeds meer ervan te
genieten zijn eigen wereld te verkennen.
Liefde is de ervaring die in ons wordt opgeroepen wanneer de hechting die wij aangaan wordt beantwoord.
Door de voortdurende wisselwerking tussen mensen die zich aan elkaar hechten.
1a4. Je weet wat volgens Weisfelt onthechting is, waardoor het kan ontstaan, en wat de gevolgen ervan zijn
Onthechting is het gevolg van een voortdurende mislukte poging tot hechting.
Wanneer er te weinig mogelijkheden zijn om te hechten, ervaren mensen de pijn van de afwijzing als ze jong
zijn vaak zonder een ‘verklaring’ van de bestaande situatie. Mensen hebben de neiging een verklaring te
zoeken, ook als ze de situatie niet kunnen begrijpen. Zo trekken ze dan op niet-logische gronden conclusies ten
aanzien van zichzelf, de ander en de hen omringende wereld. Veelal zijn deze conclusies – zeker in de
oorspronkelijke situatie – terecht en vaak erg negatief gekleurd.
1
,Mensen concluderen dat ze worden afgewezen doordat zijzelf, de ander of de wereld slecht zijn. Op basis van
deze overtuiging besluiten ze tot een gedrag dat het hun mogelijk moet maken om het meeste uit een
beroerde situatie te halen.
1a5. Je weet hoe onthechting vanzelf en anderen, maar ook binding, volgens Weisfelt vormen van onthechting
zijn
Van een inadequate reactie is sprake wanneer keer op keer het toenaderingsgedrag van het kind wordt
afgewezen, vaak ook zonder dat het de uitleg krijgt van de redenen daartoe.
Een andere vorm van inadequaat gedrag is dat er op de toenadering van het kind wordt gereageerd met het
vastklampen aan het kind, zodat er geen scheiding meer kan plaatsvinden. De hechting wordt dan bestraft met
een verlies van autonomie.
Een derde vorm van inadequaat gedrag ten slotte is onvoorspelbaarheid en onbetrouwbaarheid in het gedrag
van ouders. Het ene moment wordt het hechtingsgedrag beantwoord met een schijnbaar succes, het volgende
moment is een vergelijkbare situatie wordt hetzelfde gedrag echter weer afgewezen. Door deze
onvoorspelbaarheid kan het kind geen lijn meer ontdekken in de wereld om hem heen. Op de lange duur gaat
het kind de pogingen dan opgeven.
1a6. Je weet welke combinaties van beelden vanzelf en anderen afwisselend kunnen voorkomen bij
onthechting/onveilige gehechtheid (de Dramadriehoek)
Ik ben goed, jij bent goed
o Hierbij is er sprake van een situatie waarin ruime mogelijkheden zijn tot hechting.
Zelfwaardering groeit met het toenemen van het hechtingsgedrag.
Wanneer kinderen geen gelegenheid krijgen om zich te hechten komt het zelfbeeld onder druk te staan. In
eerste instantie zal het kind de oorzaak van de situatie in zichzelf zoeken. Het concludeert dat er wel iets mis zal
zijn met hem als de opvoeders niet in staat zijn het kind te geven wat het toekomt. Deze conclusie groeit uit tot
de overtuiging dat het op een of andere manier een slecht mens is.
Dit negatieve zelfbeeld kan dan aanleiding geven tot een keus uit een van de volgende drie varianten.
Deze varianten zijn zeer adequaat omschreven met behulp van de Drama-driehoek.
Ik ben slecht, jij bent goed; de Slachtofferrol
Ik ben goed, jij bent slecht; de Redder- of Aanklager-rol
Ik ben slecht, jij bent slecht
1a7. Je weet wat volgens de gehechtheidstheorie een intern (innerlijk) werkmodel is, waardoor het ontstaat, en
waar dit model vervolgens invloed op heeft
Vaak is onthechting tweeledig: intern en extern. Onthechte mensen nemen zowel afstand van zichzelf als van
de wereld om hen heen. Sommige mensen proberen ervaringen te verdringen door veel interesse te tonen op
specifieke terreinen. Het gebrek aan intimiteit wordt gecompenseerd door belangstelling voor seksualiteit, geld
verdienen, sport of wat dan ook.
Wanneer mensen zich niet hebben leren hechten, kunnen ze ook hun leven inrichten door zich in overdreven
sterke mate te binden aan zichzelf of de ander, aan de wereld om hen heen of aan een idee of ideaal. Deze
mensen gaan geen band aan, maar een binding.
Intern werkmodel volgens google: Het intern werkmodel bevat de verwachtingen van het kind over het
gedrag van de verzorgers. Het kind leert te vertrouwen op anderen en zichzelf. Er ontstaat op die
manier ook een intern werkmodel van 'eigen-ik': (positief) zelfbeeld, vertrouwen in jezelf, gevoel van
'ik mag er zijn'.
1a8. Je weet hoe dit interne werkmodel onderzocht wordt bij volwassenen met het Adult Attachment Interview
(AAI), c.q. het Gehechtheid biografisch Interview
Hoe groter een coherentie (=algemene samenhang), hoe ‘veiliger’ de representatie van gehechtheid of
hechtingsstijl. Daarnaast worden ook de kwaliteit van het autobiografisch geheugen getoetst, de verschillende
vermoedelijke ervaringen en de mentale staten, dat wil zeggen idealisering vergeten van herinneringen, het
afdoen en afkraken van gehechtheidservaringen, chronische geïnvolveerde boosheid op de ouders en
overwerktheid van verlies of traumatische situaties.
2
,1a9. Je weet wat er gescoord wordt met het AAI (Ervaringen en mentale staten/state of mind) en tot welke
typeringen/classificaties de scoring kan leiden
Het AAI (Adult Attachment Interview) wordt gebruikt om de representatie of innerlijke werkmodellen te meten.
Centraal staat daarbij steeds de vraag of een onveilige hechtingsstijl al dan niet bijdraagt aan latere
psychopathologie, en zo ja, op welke wijze. Tijdens zo’n interview is het belangrijker hoe het verhaal wordt
verteld dan wat er wordt vertelt. Gescoord wordt dus een state of mind, een mentale staat. Hoe groter de
coherentie, hoe ‘veiliger’ de representatie van gehechtheid of hechtingsstijl. Er bestaan vier grote classificaties:
veilig, vermijdend, ambivalent en gedesorganiseerd. Daarnaast zijn er ook nog sub classificaties. Zo bestaan er
vijf verschillende sub classificaties bij de veilige, autonome hechting, vijf bij de gereserveerde hechting en drie
bij de gepreoccupeerde hechting.
1a10. Je weet wat gedesorganiseerde gehechtheid inhoudt en wat de globale relatie tussen gehechtheidsstijlen
en psychopathologie is
Gedesorganiseerd gedrag is kenbaar bij kinderen wanneer er sprake is van gelijktijdige toenadering en
vermijding: het kind kruipt bijvoorbeeld bij terugkeer van de moeder wel op haar toe, maar wendt zijn gezichtje
af, of vertoont trance-achtig gedrag op schoot, of aait over het gezicht van de moeder, zonder haar aan te
raken. Tussen desorganisatie van een kind en een hoge score voor onverwerktheid van verlies of trauma van de
ouder bestaat een duidelijke generationele relatie. Zo hebben ouders met een onverwerkt verlies kinderen met
een gedesoriënteerde hechtingsstijl. Baby’s met een gedesorganiseerde hechtingsstijl ‘reorganiseren’ zich op
gedragsniveau in de eerste zes levensjaren, hetgeen zich uit in sterk controlerende gedragsstrategieën. Deze
bestaan uit straffend, dwingend gedrag, maar ook rolomkerend gedrag. Trauma’s zijn op zich noch
noodzakelijke, noch voldoende voorwaarden voor persoonlijkheids- of dissociatieve pathologie. Maar de
combinatie met een gedesorganiseerde hechting lijkt sterk tot deze pathologie bij te dragen.
1a11. Je weet wat de classificatie ‘onverwerkt’ van het AAI inhoudt en welke signalen in het interview daarop
duiden
De classificatie onverwerkt (unresolved) wordt gescoord als in het aai specifieke signalen aanwezig zijn die
wijzen op een desorganisatie van het spreken en denken (de mentale staat) rond deze thema’s. Deze signalen
zijn tekortkomingen in de metacognitieve sturing van het redeneren over het verlies of trauma, in de
metacognitieve sturing van het spreken erover en ten slotte het retrospectieve verhaal van extreme
gedragsreacties rond het verlies of het trauma. Er wordt in het interview gevraagd naar verlies van dierbaren of
naar ervaringen met seksueel misbruik en mishandeling. Er moet dus wel in het interview sprake zijn van zo’n
ervaring om tot een dergelijke score te kunnen komen. Ook moet mishandeling om geclassificeerd te worden,
de ‘gewone’ cultureel geaccepteerde tik te boven gaan. Tussen desorganisatie van een kind en een hoge score
voor onverwerktheid van verlies of trauma van de ouder bestaat een duidelijke generationele relatie. Zo
hebben ouders met een onverwerkt verlies kinderen met een gedesoriënteerde hechtingsstijl
1a12. Je weet hoe de verdeling van gehechtheidsrepresentaties en van de classificatie ‘onverwerkt’ in een
normale populatie en in hoog-risicogroepen en klinische groepen ongeveer is
Rond 20% van de normale populatie heeft ook de classificatie onverwerkt. Wanneer men deze erbij betrekt, is
de verdeling: onverwerkt/veilig: 38%, onverwerkt/gereserveerd 24% en onverwerkt/gepreoccupeerd 38%. In
hoge-risicogroepen en klinische groepen volwassenen is 8% veilig gehecht, 26% vermijdend, 25%
gepreoccupeerd en 40% heeft een classificatie onverwerkt.
1a13. Je kunt aangeven hoe stabiel over de levensloop een gehechtheidsrepresentatie doorgaans is en waar
deze stabiliteit uit bestaat
Het hechtingsonderzoek besteedde in de afgelopen tien jaar vooral aandacht aan de transgenerationele
overdracht van hechting. Uit meta-analyses blijkt een hoge mate van correspondentie tussen de hechtingsstijl
van ouders, gemeten met het aai, en de interactie tussen eenjarige peuter en de ouder, gemeten in de
Vreemde Situatie (Van IJzendoorn 1994; Van IJzendoorn & Bakermans-Kranenburg 1996; Fonagy e.a. 1991,
1996). De correspondentie tussen hechtingsrepresentatie van de ouder en de hechtingsstijl van het kind
varieert in verschillende onderzoeken van 69% (vaders) tot 75% (moeders). Dat wil zeggen, als de ouders veilig
gehecht zijn, is de kans groot dat het kind dit ook is. Een gereserveerde ouder heeft vaak een vermijdend kind,
een gepreoccupeerde ouder vaak een ambivalent gehecht kind. De hechtingsstijl blijkt in longitudinaal
onderzoek opmerkelijk stabiel (Benoit & Parker1994). In een grote meta-analyse vond Van IJzendoorn (1995)
dat de gecombineerde effectgrootte .74 bedroeg. Veilig gehechte zesjarigen blijken in longitudinaal onderzoek
3
, veilig gehechte adolescenten. Het gedrag verandert; de representatie wordt een innerlijk model, een schema,
en stuurt de ontwikkeling van zelf- en objectbeelden, de regulatie van emoties (met name angst) en cognities.
1a14. Je kunt aangeven in welke mate er een relatie bestaat tussen specifieke gehechtheidsstijlen (AAI-
classificaties) en specifieke psychiatrische problematiek en hoe deze er dan uitziet (bij jonge mannelijke
adolescenten met antisociale trekken en bij mensen met een borderline persoonlijkheidsstoornis)
Op de afwezigheid van een specifieke relatie tussen aai-classificaties en symptomen bestaan twee
uitzonderingen. De eerste betreft jonge mannelijke adolescenten met antisociale trekken, waarbij wel sprake is
van een specifieke subclassificatie, namelijk minachting voor hechtingservaringen en -personen (derogatory
attachment). Er wordt bij hen overigens ook een hoge score voor onverwerktheid van trauma (meestal fysieke
mishandeling) gevonden. De borderline persoonlijkheidsstoornis blijkt verbonden te zijn met trauma’s in de
vroege kindertijd en de (on)mogelijkheid deze te verwerken. Zo vonden Patrick e.a. (1994) bij een kleine groep
patiënten met een borderline persoonlijkheidsstoornis, dat in deze groep de subclassificatie gepreoccupeerd
met en overweldigd door trauma en verlies, met een hoge mate van onverwerktheid (een hoge unresolved-
score) overwoog. Onderzoek wijst uit dat de relatie tussen life events en mentale staat niet eenduidig is, en de
relatie tussen mentale staat en psychopathologie evenmin. We kunnen spreken van een correlatie tussen een
onveilige representatie van hechting en psychopathologie. Deze correlatie wordt sterker in combinatie met
onverwerktheid van verlies of misbruik of mishandeling. De duidelijkste correlaties liggen tussen desorganisatie
in de babytijd, latere trauma’s, persoonlijkheidsstoornissen als de antisociale en borderline
persoonlijkheidsstoornis en dissociatieve stoornissen. Trauma’s zijn op zich noch noodzakelijke, noch
voldoende voorwaarden voor persoonlijkheids- of dissociatieve pathologie. Maar de combinatie met een
gedesorganiseerde hechting lijkt sterk tot deze pathologie bij te dragen.
1a15. Je kunt uitleggen hoe de capaciteit om te denken over het eigen denken (mentaliseren/de reflectieve
functie) zich ontwikkelt binnen de gehechtheidsrelatie, deze functie onderscheiden van introspectie, en de
relatie met psychopathologie aangeven
Het hechtingssysteem leidt tot strategieën van denken, voelen en gedrag. Het systeem wordt geactiveerd als er
gevaar dreigt, van welke orde dan ook. Is dat gevaar er niet, dan is een ander systeem actief: de exploratie van
de omgeving. Met formeel operationeel denken kan een gegeven relatiesysteem worden onderzocht en
bijgesteld, ook als de oorspronkelijke relatie of de beleving ervan niet verandert. Reflectieve functie is niet te
vergelijken met introspectie: het bewust onderzoeken van de eigen emoties en gedachten. Het is een niet
bewuste procedure die mensen in staat stelt de bedoelingen van zichzelf en anderen te scannen. (zie ook het
leerdoel hieronder)
1a16. Je kunt aangeven wat de betekenis van ‘theory of mind’ en reflectieve functie voor de behandelpraktijk
lijkt te zijn
De reflectieve functie bestaat uit het kunnen toeschrijven van bedoelingen, wensen en emoties die ten
grondslag liggen aan het gedrag van anderen. Reflectieve functie is te meten met behulp van vragen uit de AAI.
Volledige afwezigheid van de reflectieve functie blijkt bijvoorbeeld door een antwoord (op de vraag waarom
ouders deden zoals ze deden) ‘Ik weet het niet’. Een beperkte reflectieve functie: ‘Ze waren katholiek en
moesten trouwen, zo ging dat in die tijd.’ Etc. De reflectieve functie voorspelde de gehechtheidsstijl van de
kinderen van de onderzochte proefpersonen. De reflectieve zelfschaal kan gebruikt worden om het proces van
verandering te operationaliseren. De therapeut kan de reflectieve functie vergroten door onder woorden te
brengen wat er in het contact speelt.
Het vermogen om over het eigen denken te denken maakt onderdeel uit van een theory of the mind, die het
kind ontwikkelt vanaf zijn eerste levensjaren. Het bestaat uit vier vermogens van het menselijk brein: het
vermogen tot het maken van onderscheid tussen beelden van het zelf en de ander; tussen veranderingen van
representaties of beelden; tussen schijn en werkelijkheid; en het kunnen denken over het eigen denken. Een
cruciale stap binnen de ontwikkeling van de theory of the mind is van observeerbaar gedrag en emotie naar
mentale representatie. Een veilige hechting leidt tot een representationele en intentionele psychische
werkelijkheid en een theory of the mind.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller anna03. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.61. You're not tied to anything after your purchase.