Samenvatting module 4: heden, verleden en toekomst (economie 4/5 havo)
10 views 0 purchase
Course
Economie
Level
HAVO
Deze samenvatting van module 4 (verleden, heden en toekomst) bevat:
Hoofdstuk 1: de prijs van tijd
- paragraaf 1: tijd is geld
- paragraaf 2: sparen en lenen
- paragraaf 3: inflatie
Hoofdstuk 2: gezinnen in de tijd
- paragraaf 1: arbeidsproductiviteit in een mensenleven
-...
Samenvatting economie module 4: Heden, verleden en toekomst
Hoofdstuk 1: De prijs van tijd
Paragraaf 1: Tijd is geld
Produceren kost tijd. Voor een producent heeft tijd dus waarde: een bepaalde tijdsduur komt voor
hem overeen met een bepaalde productie. Consumeren kost ook tijd. Genieten van een pretpark,
lekker eten, sporten, bioscoopbezoek: het kost allemaal tijd. Voor een consument heeft tijd dus ook
waarde: een bepaalde tijdsduur komt voor hem overeen met een bepaalde hoeveelheid
consumentensurplus. Tijd heeft een prijs omdat het een waarde is. Onderscheid tussen algemene
prijs van tijd of marktprijs van tijd en de individuele prijs van tijd. Individuele prijs van tijd verschilt
per persoon en hangt af van iemand tijdsvoorkeur. Algemene prijs van tijd is voor iedereen gelijk.
Marktprijs van tijd is gelijk aan de rente. De rente van banken is bij iedereen gelijk, de algemene prijs
van tijd.
De hoogte van rente komt tot stand op de vermogensmarkt: hier komen vraag en aanbod van
financieel kapitaal bij elkaar. De hoogte van de rente wordt sterk beïnvloed door de reporente: het
rentepercentage waartegen banken geld kunnen lenen bij de centrale bank. De reporente is de
minimale rente waarvoor banken geld uitlenen aan bedrijven en consumenten. Algemene banken
(bijv. Rabobank of ING) hebben een bankrekening bij de centrale bank: hun depositorekening. Over
het geld dat banken op hun depositorekening zetten, krijgen ze van de centrale bank de
depositorente vergoed, deze is altijd lager dan de reporente.
Voorraadgrootheden: grootheden waarvan de waarde op een bepaald moment wordt bepaald.
Stroomgrootheden: waarde van deze grootheden wordt over een bepaalde periode vastgesteld.
Paragraaf 2: Sparen en lenen
Een consument kan een aankoop uitstellen en het geld dat hij niet uitgeeft op een bankrekening
zetten. In dat geval spaart de consument. Sparen levert rente op: in ruil voor de tijd dat de
consument zijn geld op de bank zet, betaalt de bank hem rente. Hoe langer het geld op de bank
staat, hoe meer rente de bank uitbetaalt. Het voordeel van het uitstellen van consumptie is dat de
consument rente verdient. Het nadeel is dat het consumentensurplus niet direct genoten wordt. Een
consument kan consumptie ook vervroegen: toekomstige consumptie wordt verschoven naar het
heden. De consument zal dan geld moeten gaan lenen. Over deze lening moet hij rente betalen aan
de persoon of instantie die het geld uitleent. Voor iemand die leent, is de rente de prijs die hij betaalt
voor het vervroegen van consumptie. Voordeel lenen: consumentensurplus wordt direct genoten,
nadeel: consument moet rente betalen boven op aankoopbedrag.
Een consument zal gaan sparen als de opbrengsten van sparen (de rente) hoger zijn dan de kosten
van sparen (de individuele prijs van tijd). Omgekeerd geldt hetzelfde. Een consument zal geld lenen
als het voordeel van vervroegde consumptie groter is dan het nadeel van de rentekosten. In dat geval
is de individuele prijs van tijd hoger dan de rente. De individuele prijs van tijd wordt beïnvloed door
drie factoren:
Individuele tijdsvoorkeuren
Mate van risico-aversie
Type product
De individuele prijs van tijd wordt ook beïnvloed door de mate van risico-aversie: de neiging om het
zekere voor het onzekere te nemen. Hoe sterker iemand risico-avers is, hoe hoger zijn individuele
prijs van tijd. Consumenten die risico-avers zijn, hebbe neen voorkeur voor zekerheid. Uitstellen van
consumptie brengt onzekerheid met zich mee. Iemand die sterk risico-avers is, is geneigd
consumentensurplus zo snel als mogelijk te genieten. De neiging tot sparen hangt ook af van het
product.
, Paragraaf 3: Inflatie
De stijging van het algemeen prijspeil door de tijd heen heet inflatie. Een belangrijke reden voor het
ontstaan van inflatie is de groei van de maatschappelijke geldhoeveelheid: hoe meer geld er in
omloop komt, hoe hoger de prijzen na verloop van tijd zullen zijn. Als de ECB de (repo)rente verlaagt,
is het voor handelsbanken minder aantrekkelijk om hun geld op hun depositorekening bij de ECB te
zetten. Ze gaan dan nog meer opzoek naar consumenten en producenten om dat geld aan uit te
lenen. Om lenen aantrekkelijker te maken, zullen banken een lagere rente gaan rekenen. Wat
consumenten en producten ook met dit extra geleende geld zullen doen, de vraag naar producten
stijgt. Bij een gelijkblijvend aanbod zullen de prijzen dan stijgen. Zo is inflatie geboren.
Als de maatschappelijke geldhoeveelheid sneller groeit, stijgt de inflatie, terwijl de inflatie daalt als
de maatschappelijke geldhoeveelheid minder snel groeit. Als de vraag naar goederen en diensten
afneemt doordat consumenten bijvoorbeeld minder vertrouwen hebben in de toekomst, stijgen
prijzen minder snel of kunnen de prijzen zelfs dalen. Ondanks de groei van de maatschappelijke
geldhoeveelheid is er dan niet of nauwelijks sprake van inflatie. Het veranderen van de rente door de
ECB is een voorbeeld van monetair beleid. Met dit beleid proberen centrale banken de economie te
beïnvloeden. Door de rente te verlagen, vergroot de ECB de maatschappelijke geldhoeveelheid en
stimuleert daarmee economische activiteit: het kredietkanaal.
Inflatie gaat over procentuele veranderingen. Een indexcijfer is een getal waarmee je eenvoudig een
procentuele verandering ten opzichte van een basisjaar kunt aflezen.
prijs product vergelijkingsjaar
Prijsindexcijfer vergelijkingsjaar = ∙100
prijs product basisjaar
De inflatie wordt in Nederland berekend door het CBS, in de Europese Unie door Eurostat.
De berekening verloopt volgens vijf stappen:
1. bepaling van het goederenmandje: De inflatie meet niet de prijsstijging van een bepaald
product maar de stijging van het algemeen prijspeil. Om het algemeen prijspeil te berekenen,
moet eerst het goederenmandje worden samengesteld: de producten waar een gemiddeld
gezin zijn geld aan uitgeeft. Elk jaar opnieuw bekijkt het CBS of het goederenmandje nog wel
actueel is.
2. bepaling van de wegingsfactoren: Niet alle producten die in het goederenmandje zitten, zijn
even belangrijk voor de berekening van het algemeen prijspeil. Bij de berekening van het
algemeen prijspeil houdt het CBS daarom rekening met de wegingsfactoren: de uitgave aan
een product als percentage van de totale uitgaven. Hoe groter de wegingsfactor, hoe meer
het product meetelt in het algemeen prijspeil. De wegingsfactoren worden ook wel
bestedingsaandelen genoemd.
3. omzetting van prijzen in partiële prijsindexcijfers: De volgende stap is het omzetten van de
prijzen in het goederenmandje naar indexcijfers. Prijzen die worden omgezet naar
indexcijfers, zijn prijsindexcijfers. En prijsindexcijfers van een bepaald product of van een
bepaalde productgroep, zoals ‘voeding’, hebben een speciale naam: partiële prijsindexcijfers.
4. Berekening van de consumentenprijsindex (CPI): Algemeen prijspeil= het gewogen
gemiddelde van alle partiële prijsindexcijfers in het goederenmandje, gewichten zijn gelijk
aan de bestedingsaandelen. Algemeen prijspeil is daardoor zelf ook een prijsindexcijfer en
heeft een speciale naam: consumentenprijsindexcijfer (CPI). CPI geeft de hoogte van
algemeen prijspeil in het land, uitgedrukt in een indexcijfer.
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller redmerkoopmans. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.34. You're not tied to anything after your purchase.