Download the official test bank for An Introduction to Child Development,Keenan,3e
An Introduction to Child Development, Keenan - Exam Preparation Test Bank (Downloadable Doc)
An Introduction to Child Development, Keenan - Complete Test test bank - exam questions - quizzes (updated 2022)
All for this textbook (4)
Written for
Hogeschool Arnhem en Nijmegen (HAN)
Lerarenopleiding Basisonderwijs / PABO
Ontwikkelingspsychologie
All documents for this subject (38)
Seller
Follow
evawijers
Reviews received
Content preview
OWE2 TENTAMENS H1 TM H12 (-3&8)
HOOFDSTUK 1 UITGANGSPUNTEN VAN ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE
Sleutelbegrippen:
- Life-span developmental psychology
- Integration
- Differentation
- Maturation (rijping)
- Stability vs change
- Nature vs nurture
- Epigenetics
Ontwikkeling: patronen van verandering in de tijd die begint bij de geboorte en
doorgaat door het hele leven. In gebieden zoals biologisch (lichamelijk), sociaal,
emotioneel en cognitief (hersenen).
Kwalitatieve veranderingen: veranderingen die het functioneren binnen een domein
van een lichaam doet verhogen (Heinz Werner) :
• Integratie: combinaties van eerder aangeleerd gedrag, waardoor je iets nieuws
kunt (zoals een baby grijpen naar iets door het coördineren van de arm). Nieuwe
ontwikkelingen voortgebouwd op wat hij eerder al kon
• Differentiatie: verfijnen van aangeleerd gedrag, verder ontwikkelen in wat je al
kunt (het verfijnen van de grijp om iets kleins vast te pakken)
• Watson: milieu-invloeden komen op de eerste plaats bij ontwikkeling van kinderen.
Alle ontwikkeling is uiteindelijk resultaat van leren. Daar tegenover;
• Gesell: ontwikkeling is het resultaat van onze genetische aanleg, bekend als rijping
• Piaget focuste zich op cognitieve ontwikkeling. Dit gebeurd in fasen en cognitieve
ontwikkeling bepaalt in hoe de visie op de wereld van het kind is. Het bepaald ook in
hoeverre een kind kan structureren. Daar tegenover;
• Vygotsky: cognitieve ontwikkeling vindt plaats door sociale interacties met meer
ervaren mensen uit de cultuur —> sociaal proces
Life-span developmental psychology (Baltes):
Ontwikkeling is levenslang. Ontwikkeling strekt zich uit over de gehele levensduur.
Ontwikkeling laat dus processen zien die bij de geboorte nog niet zichtbaar waren,
maar op latere leeftijd ontstaan zijn. Er is constantheid in het leven, maar ook
veranderingen.
Ontwikkeling kan op verschillende manieren verlopen:
• Continuïteit: veranderingen verlopen geleidelijk. Prestaties leiden weer tot
nieuwere/betere prestaties (ontwikkeling verloopt in een rechte lijn)
• Discontinuïteit: verandering verloopt in fases en niet geleidelijk (ontwikkeling
verloopt in trapvorm)
• Stabiliteit (stability): vaak verloopt ontwikkeling bij kinderen vrij stabiel
(persoonlijkheid of afhankelijkheid van de ouders). Blijft een persoonlijke eigenschap
van iemand in de loop der jaren stabiel? Vroegere ervaringen zijn belangrijk voor
stabiliteit.
• Verandering (change): een persoonlijke eigenschap kan veranderen. Een kind
wordt bijvoorbeeld minder verlegen. Zijn eigenschappen te veranderen?
Ontwikkeling wordt aangestuurd door o.a.:
,• Rijping (maturation): ontwikkeling als een continu proces, in tijd aangestuurd door
onze genen
• Ervaring: ontwikkeling veranderd naarmate je ervaring opdoet
• Nature: de primaire invloed van ontwikkeling zijn onze genen en erfelijke
eigenschappen
• Nurture: nadruk ligt op invloeden van de omgeving op iemands ontwikkeling.
Nature en nurture hebben invloed op elkaar
HOOFDSTUK 2 THEORIEËN VAN ONTWIKKELING
Sleutelbegrippen:
- Classical and operational conditioning
- Tabel 2.2 Theories of human development (p.46 & p.47)
- Obervational learning / modelling
- Contextualism
- Critical period
- Theories
- Reinforces
- Self-efficacy
- Sensitive period
Theorieën kunnen gebaseerd worden op organicisme en mechanisme.
• Organicisme richt zich vooral op de ontwikkelingsverandering. Het is een
reorganisatie o.b.v. eerdere vaardigheden. Niet op een verandering van een bepaald
gedrag. Het gaat om kwalitatieve kenmerken.
• Mechanisme bedrukt juist kwantitatieve veranderingen in gedrag. Het benadrukt dat
factoren buiten de controle van het organisme de hoofdrol spelen binnen
ontwikkelingsverandering.
Klassieke conditionering (Pavlov):
Gedrag dat wordt geassocieerd met een stimulus (bijvoorbeeld eten) wordt verbonden
aan een andere stimulus (bijvoorbeeld de bel).
Een hond gaat kwijlen wanneer het eten ruikt. Elke keer als het eten krijgt, gaat er een
bel af en begint de hond te kwijlen. Na herhaling wordt alleen nog de bel gerinkeld,
maar geen eten gebracht. De hond blijft toch kwijlen. Een stimulus wordt verbonden
aan een andere stimulus. Dit is een passief proces. Een normaal ‘niet-stimulerende’
stimulus wordt stimulerend gemaakt d.m.v associatie.
Operante conditionering (Skinner):
Gedrag wordt versterkt of verzwakt, afhankelijk van zijn associatie met positieve of
negatieve consequenties. Gedrag moet eerst vertoond worden, voordat het
bekrachtigd kan worden (reinforcement). Geheugen is belangrijk, dit is dan ook een
actieve vorm van conditionering. Je kunt verandering in gedrag aanbrengen door
mensen/dieren te belonen voor gewenst gedrag, en ze te straffen voor ongewenst
gedrag.
Observational learning / modelling (Bandura):
De basis voor een breed scala van gedrag. Jonge kinderen verwerven veel
vaardigheden door te kijken en te luisteren naar anderen om hen heen. Kinderen
imiteren, maar zijn daarin wel selectief. Vaak imiteren ze de mensen die dicht bij hen
staan en warm aanvoelen. Hierdoor kunnen kinderen leren zonder ze te belonen of te
straffen. Dit is onderdeel van de sociale leertheorie van Bandura.
Contextualism:
, Een belangrijk verschil tussen theorieën is in hoeverre ze contextueel zijn.
Psychologen waarderen het dat kinderen en volwassenen zich anders gedragen in
verschillende contexten. Je gedraagt je anders op school dan op je werk of thuis.
Critical period / kritieke periode:
De tijd dat inprenting zich voordoet. Inprenting is een gedrag dat snel wordt
verworven en dit zorgt ervoor dat de nakomelingen dicht bij de moeder blijven om
gevoed en beschermd te worden. In de kritieke periode is een organisme bereid om
bepaald gedrag te verwerven. Neem bijvoorbeeld dat wanneer de moeder eend niet in
zicht is in de kritieke periode, zullen de baby eenden een voorbeeld volgen dat
dezelfde functie weergeeft als de moeder eend.
Theories / theorieën:
Psychodynamische theorie, Freud:
De dwang of dynamiek binnen het individu is verantwoordelijk voor het gedrag.
Volgens Freud willen wij ons aanpassen aan de realiteit waarin we leven d.m.v. een
evenwicht tussen onbewuste krachten en onbewuste behoeften. Hij maakt een
onderscheid tussen 3 structuren:
• ID: het deel van onze persoonlijkheid welke is opgebouwd uit ‘instinctieve krachten’.
Dit is het principe en maximaliseren van plezier. Het ID domineert het gedrag van
een kind. (primitief)
• Ego: het ego probeert onze behoeften te bevredigen door constructieve en sociaal
adequate methoden. Ego leidt bijvoorbeeld (verbaal) agressieve drang (rationeel).
• Superego: kinderen accepteren de waarden en normen van hun ouders en nemen
deze op in hun eigen geweten en passen dit ook toe op hun gedrag. Dit is dus sterk
tegen het ID. (geweten)
Volgens Freud is ontwikkeling een onderbroken proces. Hij stelt 5 stadia in
de ontwikkeling:
1. De orale fase (0-1,5 jaar)
In deze fase ontdekken kinderen de wereld met hun mond. Dit is de bron van plezier
2. De anale fase (1,5-2/3 jaar)
In deze fase worden kinderen zindelijk. Dit is het eerste waar ze echt controle over
hebben.
3. De fallische fase (3-6/7 jaar)
Kinderen zijn zich bewust of ze een jongen/meisje zijn. Deze fase is gericht op de
geslachtsorganen. Zonen trekken naar moeders, dochters trekken naar vaders
(oedipuscomplex)
4. De latentiefase (7-11 jaar)
Je kunt je ontwikkelen, kennis opnemen, interesses hebben en groeien. Ook ontstaat
er interesse in het andere geslacht. (pubertijd)
5. De genitale fase (11+ jaar)
Seksuele verlangens worden aangewakkerd en de adolescent zoekt naar geschikte
leeftijdgenoten die niet onder de familie vallen.
Psychosociale perspectief, Erikson:
Erikson had 8 psychosociale fasen voor ontwikkeling:
1. Fundamenteel vertrouwen versus wantrouwen (0-1 jaar):
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller evawijers. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.01. You're not tied to anything after your purchase.