In deze samenvatting worden hoofdstukken:
1 tot en met 3
5 tot en met 8
11 tot en met 13
behandeld van het boek Bedrijfseconomie in Balans. De stof wordt uitgelegd via tekst en verduidelijkt met afbeeldingen & schema's.
Samenvatting Hoofdstuk 1. Bedrijfseconomie
§1.1 Bedrijfseconomie & maatschappij
Bedrijfseconomie = het deel van de economische wetenschap dat gericht is op bestudering van het gedrag van
individuele ondernemingen. Ondernemingen zijn een intergraal van de maatschappij, door hun finaciele
oogpunt maar ook omdat je constant te maken hebt met ondernemingen. Vereningen & stichtingen spelen
vaak dezelfde samenwerkingsverbanden als bij een onderneming; leden, financie op orde, leiding.
§1.2 Personen, ondernemers & organisaties.
Een onderneming/bedrijf is een organisatie die producten maakt, verkoopt en/of diensten verleent met het
doel om winst te maken. -> streven naar winst = commerciele organisatie. Niet-commerciele organisatie= (non-
profit) streven niet naar winst. Organisatie = samenwerkingsverband van mensen die bepaalde doelen willen
bereiken, m.u.v. personen en gezinnen. Een rechtsvorm is de juridische vorm van de organisatie.
Commerciële organisatie:
Eenmanszaak Één eigenaar Die de leiding en
verantwoordelijkheid heeft
Vennootschap onder firma 2 of meer eigenaren die Elke eigenaar is apart volledig
samenwerken onder één naam. verantwoordelijk.
Besloten vennootschap (bv) Rechtspersonen zelfstandige rechten, vaak alleen
aansprakelijk voor het deel wat ze
zelf in de onderneming hebben
gestoken.*
Naamloze vennootschap (nv) Rechtspersonen *
Niet- commerciële organisatie:
Vereniging: organsitatie met leden, een bestuur en bepaald doel.
Stichting: organisatie met bestuur en bepaald doel.
Management omvat het totaal takenpakket van managers. Het is een continu process, met een aantal taken. In
organisaties kunnen we verschillende soorten doelstellingen onderscheiden: strategische, tactische en
operationale doelstellingen. dit onderscheid hangt samen met de rangorde.
Strategische doelstellingen: geeft aan wat de organisatie op lange termijn (5 tot 10 jaar) wil bereiken.
Het topmanagement stelt de doelen op.
Tactische doelstellingen: zijn een invullingen en uitwerking van de strategische doelstellingen (2 tot 5
jaar). Het middenmanagement stelt deze doelstellingen op.
Operationele doelstellingen: zijn weer invullingen en uitwerkingen van de tactische doelstellingen
(max. 2 jaar). Het lagermanagement stelt ze op.
Doelstellingen moet duidelijk, acceptabel, haalbaar en niet-strijdig zijn. 1. Duidelijk: concreet. 2. Acceptabel:
voldoen aan redelijkheid; druk op het personeel. Ook niet tegenstrijdig met de wet. 3. Haalbaar: realistisch. 4.
Niet-strijdig: consistent, op elkaar afgestemd. Het plannen is de gedetaillieerde uitwerking van de
doelstellingen. Het kan nauwkeurigere naarmate een doelstelling in rangorde is. Je schrijft in welke tijdsperiode
wat bereikt moet worden. Onder organiseren vertaan we het scheppen van doelmatie verhoudingen tussen
mensen, middelen en handelingen om een bepaald doel te bereiken. Doelmatig is een ander woord voor de
meest efficiente manier. Onder leiding geven verstaan we het begeleiden van activiteiten van werknemers. Ze
geven opdrachten en geven hulp bij de uitvoering. Controle is nodig om te zien of de werknemers hun taken zo
doelmatig uitvoeren. Controle geeft de manager kans o, tijdig bij te sturen en eventueel weer nieuwe
doelstellingen te bepalen.
,§1.3 Communicatie, onderzoek & informatie.
Communiceren is het uitwisselen van gegevens tussen zender en ontvanger. Omdat de overdracht van
gegevens en informatie een doorlopend process is, spreken we over informatiestromen. Een
informatiesysteem is het geheel van personen, hulpmiddelen en activiteiten. Gegevens zijn op zichzelf staande
feiten, het wordt pas informatie als ze tot de kennis van de ontvanger worden vergroten. Informatie moet dus
betrouwbaar, relevant en tijdig zijn. Zoekmachines spelen een grote rol bij betrouwbaarheid. We leven in een
informatiemaatschappij. Als je op basis van bepaald informati een beslissing maakt noemen we dat
beslissingsinformatie. Daarnaasr heb je ook verantwoordingsinformatie (om verantwooring af te leggen). Ten
3de is er feedbackinformatie.
Brutowinst= omzet (verkoopprijs) – inkoopprijs. Nettowinst = brutowinst- overige bedrijfskosten. Procent is één
per 100 (%) en een promillage is één per 1000 (‰). Omzet = verkochte producten · verkoopprijs.
§2.2 Eerstegraagds vergelijking.
Een betrekking waarin 2 uitdrukkingen, met daarin 1 onbekende variable, aan elkaar worden gesteld.
§2.3 Ongewogen en gewogen gemiddelde.
Ongewogen rekenkundig gemiddelde = bereken door verschillende waarde op te tellen en te delen door het
aantal waardenn. Gewogen rekenkundig gemiddled = houden we rekening met het gewicht van de
verschillende waarnemingen. Verschillende waarnemingen te vermenigvuldigen met het gewicht en dit totaal
te delen door de som van de gewichten.
§2.4 Tabellen & Grafieken.
Tabel = overzicht waarmee de ontwikkeling van een bepaalde grootheid laten zien. Alle onder elkaar geplaatste
getallen noemen we een kolom. Horizontale getallen zij rijen. 2 soorten tabellen. 1. Enkele ingang:
gepresenteerde gegevens m.b.t één kenmerk. 2. Dubbele ingang: gepresenteerde gegevens die betrekking
hebben op 2 of meer kenmerken. Bij de vierkantscontrole tellen we de waarde van de kolommen en rijen op.
Vervolgens tellen we het totaalvan de kolommen en het totaal van de rijen. Beide moeten gelijk zijn.
Grafieken gebruiken we om gegevens visueel te presenteren. Met een lijn diagram geveb we verschillende
getallen weer met punten, die we vervolgens met lijnstukjes aan elkaar verbinden. Weer 2 soorten: 1.
Enkelvoudie lijndiagram: wanneer je in een lijndiagram m.b.v. één lijn de ontwikkeling in de tijd van één
grootheid weergeeft. 2. Samengestelde lijndiagram: wanneer je verschillende grootheden weergeeft, elke
grootheid heeft dan ook een eigen lijn.
, Een staafdiagram geeft de ontwikkeling van een bepaalde grootheid in tijd aan. Deze ontwikkeling zie je aan
staven die we op de x-as plaatsen. Hoogte is afhankelijk van de waarde van de y-as. 1. Enkelvoudige: één
afhankelijke grootheid weergeven. 2. Gekoppeld staafdiagram: verschillende grootheden, die naast elkaar
worden geplaats. 3. Gestapelde diagram: de samenstelling van de grootheden worden in één staaf
weergegeven.
1. Enkelvoudig 2. Gekoppeld 3. Gestapeld.
§2.5 Indexcijfers.
Indexcijfer= getal dat de verhouding weergeeft tussen de waarde van een grootheid en de waarde van de
basisperiode. Het basisgetal is altijd 100, soms kiezen we voor een nieuw basisjaar omdar het indexcijfer te
groot word of het basisjaar wel heel oud is.
§2.6 Vreemde valuta.
Vreemde vaulta = buiten de eurozone. Een bank rekent provisie bij het aan- en verkopen in vreemde valuta.
Samenvatting Hoofdstuk 3. Balans, winst-en verliesrekening en liquiditeit.
§3.1 Beginbalans.
Kapitaalgoederen = de bezittingen van een onderneming. Om deze te kunnen finacieren, heeft een
ondermening vermogen. Eigen vermogen = vermogen dat de eigenaar zelf in de onderneming inbrengt.
Vreemd vermogen (schulden) = vermogen dat anderen aan de onderneming beschikbaar stellen. Een balans
geeft een overzicht van de bezittingen en het eigen- en vreemd vermogen van een onderneming op een
bepaald moment.
Aan de debetzijde zetten we de vaste activa (> 1 jaar) en de vlottende activa (< 1 jaar). Als laatse zet je de
liquide middelen: middelen waarmee we kunnen betalen. De liquide middelen zijn onderdeel van de vlottende
activa maar vanuit praktisch oogpunt noemen we ze apart.
Aan de creditzijde staat altijd bovenaan het eigen vermogen (permanent vermogen). Daarna volgen het lang
vreemd vermogen (> 1 jaar) en kort vreemd vermogen (< 1 jaar). Kenmerken van vreemd vermogen: 1. Moet
worden terugbetaald. 2. Interest betalen (rente is de vergoeding voor het lenen van geld). 3. Vreemd vermogen
is altijd tijdenlijk. Bedrijven kunnen rood staan op de bank, Kredietplafond = het bedrag dat een onderneming
maximaal rood mag staan. als je dat belans hebt gemaakt zie je aan de debetzijde wat je met je vermogen gaat
doen en aan de creditzijde hoe je dit gaat financieren.
§3.2 Veranderingen balansposten.
Crediteuren = leveranciers aan wie je een schuld hebt omdat je bij hen goederen op rekening hebt gekocht.
Debiteuren = afnemers aan wie je een vordering hebt omdat je aan hen goederen op rekening hebt verkocht.
Afschrijven = door het ouder worden en gebruiken van duurzame bezittingen neem de waar af ->
afschrijvingskosten.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller rafkehagenaars. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.21. You're not tied to anything after your purchase.