Anatomie en fysiologie
Hoofdstuk 6 het spijsverteringskanaal
Paragraaf 2
Voedingsstoffen kunnen niet meteen uit voedsel worden opgenomen. Het
spijsverteringsstelsel (digestieapparaat) heeft de functie om voedsel af te breken en te
transporteren.
mondholte (cavum oris)
keelholte (pharynx)
slokdarm (oesophagus)
maag (gaster)
lever (hepar)
alvleesklier (pancreas)
dunne darm (intestinum tenue)
dikke darm (intestinum crassum)
rectum
Paragraaf 3
Voedsel begint bij de mond. De mond begint bij de lippen (labia oris). De buitenkant is van
huid en de binnenzijde van de mond is bedekt met slijmvlies. De mondholte heeft aan de
bovenkant het harde gehemelte (palatum durum), het zachte gehemelte (palatum molle)
en de bovenkaak. Het zachte gehemelte is een losse flap bindweefsel die beweegt bij het
slikken. De achterkant van de mondholte gaat over in de keelholte.
In de mondholte ligt de tong (lingua). Het achterste deel van de stond is versterkt door de
tongbeentjes. De tong is bedekt met slijmvlies met uitsteeksels: papillen. Je hebt 2 soorten
papillen:
1. Lange, dunne papillen die helpen voedsel heen en weer bewegen
2. Platte, kleinere papillen waarmee je smaak waarneemt
Een hond lepelt met zijn tong vloeistoffen naar binnen en bij de kat blijft water tussen de
lange papillen hangen.
Als de geur van voedsel lekker ruikt, gaan de speekselklieren speeksel produceren. Bij de
meeste diersoorten en de mens bevat het speeksel enzymen die beginnen met afbreken
van zetmeel. Enzymen helpen voedsel in stukjes knippen. Het speeksel van honden en
katten bevat geen enzymen.
Paragraaf 4 (bijlage)
Het gebit bestaat uit gebitselementen. De elementen zitten in het kaakbot die bedekt wordt
door tandvlees (gingiva). Een gebitselement bestaat uit een kroon en 1 of meer wortels. Er
zijn verschillende soorten gebitselementen
- Snijtanden (dentes incisivi) zijn vaak klein en worden gebruikt om dingen vast te
pakken
- Hoektanden (dentes canini) zijn bij roofdieren goed ontwikkeld
- Valse kiezen (dentes premolares) zijn geschikt om voedsel vast te houden.
Planteneters malen het voedsel hiermee
- Ware kiezen (dentes molares) dienen om stukken van de prooi af te knippen en te
scheuren. Bij planteneters zit geen verschil tussen de premolaren en de molares
,Een carnivoor heeft scherpe elementen. Zij hebben knipkiezen. Een herbivoor heeft grote,
geplooide kiezen (plooikiezen) om voedsel te vermalen. Een omnivoor heeft een structuur
hier tussenin, zij hebben knobbelkiezen.
Elke diersoort heeft een bepaald aantal tanden en kiezen. Dit wordt beschreven in een
gebitsformule. Hoofdletters geven aan dat het om het volwassen gebit gaat en kleine letters
geven aan dat het om het melkgebit gaat.
Hond
2M, 4P, 1C, 3I 3I, 1C, 4P, 2M
Paragraaf 5
De keelholte zorgt ervoor dat voedsel en vocht naar de slokdarm gaan. De keelholte
(pharynx) is opgedeeld in 2 delen. Het eerste deel van de keelholte gaat over in de
slokdarm (oesophagus). Het tweede deel begint na de neusholte en grenst aan het
strottenhoofd (larynx). Het strottenklepje (epiglottis) helpt voorkomen dat voedsel de longen
in gaat.
De slikreflex speelt op wanneer voedsel tegen het zachte gehemelte komt.
Paragraaf 6
De slokdarm is een slappe, dunne buis tussen de keelholte en de maag. De binnenste
spierlaag (circulaire spierlaag) loopt in de rondte, dit zijn kringspieren. De buitenste spierlaag
(longitudinale spierlaag) loopt in de lengte, dit noem je lengtespieren. De slokdarm brengt
voedsel naar de maag door peristaltische bewegingen.
Bij herkauwers heb je vanuit de maag naar de bek ook bewegingen, dit zijn de
antiperistaltische bewegingen. Dit maakt het mogelijk om te herkauwen. Braken is ook
een vorm van antiperistaltische bewegingen.
Paragraaf 7
De maag ligt in de buikholte (abdomen), onder de ribben.
De maag is een zakvormig orgaan met een ingang (cardia) en een uitgang (portier,
pylorus). De inhoudt hangt af van de grootte van het dier. De wand van de maag is
opgebouwd uit verschillende lagen. De darmen zijn ook opgebouwd uit deze lagen alleen de
holte van de maag (lumen) is groter in doorsnede dan die van de darmen, daarnaast is de
darmwand geplooid. De buitenste laag van de maag bestaat uit een heel dun vlies (sereus).
Dit gaat over in het buikvlies (peritoneum).
In de maag zitten verteringssappen. De kliercellen maken zoutzuur, dit dood bacteriën. Het
tweede verteringssap is een enzym, pepsine. Dit breekt eiwit af en wordt door kliercellen
gemaakt. Dit enzym werkt alleen in een zure omgeving. Het derde verteringssap is een slijm.
Dit slijm hecht zich aan het slijmvlies (mucosa) en beschermd de maag tegen het zoutzuur.
Paragraaf 8
De dunne darm komt na de maag. De lengte van de dunne darm hangt af van de grootte en
voedselsoort van het dier. Planteneters hebben een langere dunne darm dan vleeseters. De
dunne darm bestaat uit 3 delen: de twaalfvingerige darm (duodenum), de nuchtere darm
(jejunum) en de kronkeldarm (ileum).
De dunne darm verteert voedseldeeltjes en zorgt voor het afgeven van voedingsstoffen aan
het bloed via de darmwand. In de twaalfvingerige darm worden sappen uit de alvleesklier
, toegevoegd. Gal verkleint vetdeeltjes zodat spijsverteringssappen beter kunnen
doordringen. In de twaalfvingerige darm wordt voedsel ook geneutraliseerd.
In de nuchtere darm vindt de laatste verkleining van voedsel plaats. Darmwandcellen nemen
kleine moleculen op en geven deze aan het bloed en lymfevaten. De darm is voorzien van
darmvlokken (villi) en instulpingen (crypten). Deze vergroten het darmoppervlakte. Doordat
de wand goed doorlaatbaar is, kunnen water in het bloed opgenomen worden en weer terug
naar de darmen bewegen. In de kronkeldarm wordt de beweging van voedingsstoffen en
vocht terug de darm in voorkomen. Hierdoor wordt de darminhoud minder waterig.
Twaalfvingerige darm + nuchtere darm: eiwitten, suikers en vetten
Kronkeldarm: zouten en vitamines
Paragraaf 9
In de dunne darm zijn de meeste voedingsstoffen uit het voedsel gehaald. Maar het is
allemaal nog wel waterig. De kronkeldarm gaat over in de dikke darm. Deze bestaat uit 3
delen. Het begint met 1 of 2 blinde darmen (caecum) daarna de karteldarm (colon), en het
laatste deel is de endeldarm (rectum). De endeldarm eindigt als de anus.
De blinde darm speelt bij vleeseters geen rol. Bij paardachtigen speelt het wel een rol in de
vertering. In de karteldarm wordt het grootste deel water uit de brij gehaald. De laatste
aanwezige verteerbare voedingsstoffen worden door de darmflora afgebroken en
opgenomen in het bloed. In de endeldarm krijgt de ontlasting (faeces) zijn vorm.
De darmflora bestaat uit goede bacteriën. De gastheer en bacteriën leven in symbiose
(samenwerking) met elkaar. De bacteriën maken belangrijke eiwitten en vitamines.
De anus sluit het darmkanaal af en bestaat uit 2 kringspieren. De eerste kringspier is
onwillekeurig en bestaat uit glad weefsel. De tweede is willekeurig en bestaat uit
dwarsgestreept weefsel, hier hebben wij controle over. Als de kringspieren ontspannen,
kunnen we ontlasten (defaecatie).
Paragraaf 10
De lever ligt rechts in de buikholte, achter het middenrif. De lever is onmisbaar en heeft een
aantal functies: onschadelijk maken van ongewenste stoffen, opslaan van nuttige stoffen,
aanmaken van nuttige stoffen, produceren van gal en aanmaken van overige stoffen.
In alle lichaamscellen worden eiwitten afgebroken, hierdoor ontstaan er afvalstoffen
(ammoniak). De leverenzymen maken de afvalstoffen kleiner door ze kleiner te knippen, nu
is het ureum. Via het bloed worden ze naar de nieren gebracht en vanuit daar
uitgescheiden. De stoffen worden ook via de galblaas naar de darmen vervoerd.
Via de poortader (vena portae) komt bloed uit de darm bij de lever. In dit bloed zitten veel
voedingsstoffen. Deze voedingsstoffen zijn voor een deel nodig voor de werking en de rest
wordt opgeslagen.
Uit voedingsstoffen kan de lever nuttige stoffen maken voor andere lichaamscellen. De
meeste zoogdieren kunnen zelf vitamine C aanmaken uit glucose, de mens, cavia en
mensapen echter niet. Deze moeten dus vitamine C uit voer halen.
Gal wordt door de lever gemaakt en bestaat uit afvalstoffen die door de lever onschadelijk
zijn gemaakt. Als hemoglobine (rode bloedkleurstof) wordt afgebroken, vormt dit bilirubine
(gele kleurstof). De gal gaat uit de lever via een buisje (ductus choledochus) naar de
galblaas gebracht. De wand van de galblaas bestaat uit glad weefsel. Als het spierweefsel
samentrekt, wordt het gal via het galkanaal naar de twaalfvingerige darm geperst.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller nikjeverhage. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.93. You're not tied to anything after your purchase.