LOI - Leidse Onderwijsinstellingen (LOI)
Management, Economie en Recht
Algemene economie
All documents for this subject (1)
10
reviews
By: laura_rappange • 4 year ago
By: davidsta • 5 year ago
By: sjonvanbeek • 5 year ago
By: kimbusch • 6 year ago
By: bjornjongebloed • 6 year ago
By: Anita77 • 6 year ago
By: ChriZ • 7 year ago
Show more reviews
Seller
Follow
Kitt
Reviews received
Content preview
Samenvatting Algemene Economie
H1 Macro Economie
De algemene economie tracht algemene en economische verschijnselen van een bepaalde
volkshuishouding (werkgelegenheid, investeringsniveau, rentestand, samenhang daartussen) te
analyseren, te verklaren en te voorspellen.
Kringloopschema’s
De samenhang tussen de verschillende economische verschijnselen is erg gecompliceerd. Om ordening
in deze werkelijkheid te brengen, maakt de wetenschap vaak gebruik van modellen.
Eenvoudig kringloopschema: gesloten volkshuishouding
Quesnay presenteerde een kringsloopschema van een gesloten economie (er wordt geen rekening
gehouden met het buitenland).
De volgende conclusies kunnen worden getrokken uit
dit model:
1. In de evenwichtssituatie zullen alle stromen aan
elkaar gelijk zijn.
2. Dit betekent dat alle veranderingen in een van de
grootheden direct gevolgen hebben voor de andere
grootheden:
- Als de consumptiehh meer goederen wilt, zal er
meer arbeid moeten worden geleverd.
- Als de productiehh meer geld wil, zal ervoor moeten
worden gezorgd dat consumptiehh behoefte krijgen
aan meer goederen.
3. De consumptiehh vormen de motor van de economie: er wordt bij productie rekening gehouden met
de wensen van hen.
Het belangrijkste nadeel van dit model is dat het realiteitsgehalte erg laag is. De volgende sectoren zijn
bijvoorbeeld weggelaten: de overheid, het buitenland (import en export), onderlinge leveranties tussen
productiehh (bijv. machines), de banken.
Een uitgebreid kringloopschema: open
economie
Een modern model van de economische
kringloop omvat wél de hierboven genoemde
sectoren: consumptiehh, productiehh, de
overheid, het buitenland en de financiële
instellingen.
Voor het verdienend inkomen van de
productiehuishoudingen (Yph) kan de volgende
vergelijking worden afgeleid:
Yph = C + Ib + Io = (E-M) = waarde nationaal
product
Het beschikbaar inkomen van de
consumptiehuishoudingen is te berekenen als:
Ych = C + S + B
Nationale Rekeningen
Een andere methode om geldstromen binnen een volkshuidhouding weer te geven is de
boekhoudkundige methode. Voor elke sector wordt een Nationale Rekening opgesteld. De volgende
vier sectoren worden onderscheden: 1. De bedrijven (productiehh + banken), 2. De gezinnen
1
,(consumptiehh), 3. De overheid, 4. Het buitenland. De Nationale Rekeningen worden jaarlijks achteraf
samengesteld door het CBS. Het CPB daarentegen voorziet in de behoefte aan cijfers voor de toekomst
(prognoses).
Het economische kringloopproces valt uiteen in de volgende deelprocessen:
1. Het proces van productie en inkomensvorming (bepaling van toegevoegde waarde
nationale bedrijven)
Consumptiegoederen: goederen die direct door gezinnen voor eigen verbruik worden afgenomen.
Investeringsgoederen of kapitaalgoederen: goederen die worden afgenomen door bedrijven t.b.v. hun
productiecapaciteit.
Intermediair verbruik: goederen die bedrijven elkaar onderling leveren maar die niet direct leiden tot
vervanging of uitbreiding van de productiecapaciteit.
Toegevoegde waarde: marktwaarde van de productie minus de inkoopwaarde van de daarbij
gebruikte grondstoffen en halffabricaten. Dit om dubbeltellingen in bijdrage aan nationaal product te
voorkomen.
BBP: Bruto Binnenlands Product: het totaal van toegevoegde waarden die het bedrijfsleven ineen
bepaald land voortbrengt.
NBP: Netto Binnenlands Product: houdt rekening met waardevermindering (= afschrijvingen) van
kapitaalgoederen. NBP is dus gelijk aan BBP minus de afschrijvingen.
BBP = Consumptiegoederen + Investeringsgoederen + Export – iMport.
Nominale groei: de groei van het BBP gemeten in euro’s.
Reële groei: de groei van het BBP in volume: gecorrigeerd voor prijswijzigingen (ook wel economische
groei van nat. economie)
Toegevoegde waarde overheidsproductie: moeilijk te meten omdat dit collectieve goederen zijn
(onderwijs, defensie), daarom wordt gesteld dat de overheidsproductie van de in dat jaar betaalde
ambtenarensalarissen.
Binnenlands product: tw van binnenlandse bedrijven + tw van de overheid. Er wordt geen rekening
gehouden met buitenland.
2. Het proces van inkomensverdeling (bepaling van het bruto primair inkomen)
Primaire inkomens: inkomens die worden verkregen voor het beschikbaar stellen van loon, huur,
pacht, rente, dividend, winst.
Overdrachtsinkomens: inkomens waar geen productieprestatie tegenover staat (sociale uitkering,
stufi).
Bepaling van het bruto primair inkomen of bruto nationaal product of bruto nationaal inkomen:
BNI = BBP +/– saldo primaire inkomens uit het buitenland. Voorbeeld:
Toegevoegde waarde bedrijven 380
+ Toegevoegde waarde overheid 110
Binnenlands product 490
- Primaire inkomens betaald aan buitenlanders 20
+ Primaire inkomens door buitenland aan Nl’ers betaald 30
Nationaal inkomen 500
Economische grootheden kunnen worden gewaardeerd tegen factorkosten (alleen kosten van
productiefactoren) of marktprijzen (inclusief kostprijsverhogende belastingen minus de
prijsverlagende subsidies).
BNP/BNI tegen marktprijzen = bnp tegen factorkosten + kostprijsverhogende belastingen –
kostprijsverlagende subsidies.
3. Het proces van inkomensherverdeling over de sectoren (bepaling van het
beschikbaar inkomen)
De overheid speelt een belangrijke rol bij het proces van inkomensherverdeling tussen de sectoren
bedrijven (winstbelasting), gezinnen (inkomstenbelasting, uitkeringen) en buitenland
(ontwikkelingshulp, landbouwsubsidies EU).
Bruto beschikbaar nationaal inkomen = BBNI = bruto primair inkomen (bni) – directe belastingen –
sociale premies + sociale uitkeringen + saldo overige inkomensoverdrachten.
Het beschikbaar inkomen kan uiteindelijk worden besteed aan goederen en diensten.
4. Het proces van inkomensbesteding per sector
Door opstelling van Nationale Rekeningen is het door het CBS mogelijk een Staat van middelen en
bestedingen te maken. Daarin worden de volgende vier categorieën van nationale bestedingen in
beschreven: 1. De consumptie van gezinnen (C) 2. De investeringen van bedrijven 3. De bestedingen
van de overheid (overheidsconsumptie en – investeringen) 4. De export (E).
2
,De middelen bestaan uit het binnenlands product en de invoer (M). Uit de confrontatie van de middelen
en bestedingen is de macro-economische vergelijking voor het nationaal inkomen (Y) af te leiden:
Y = C + I + (E – M)
Binnenlands product en nationaal inkomen
Omdat deze grootheden zijn gebaseerd op de toegevoegde waarde, kunnen het bp en het ni zowel
bruto als netto (verschil: afschrijvingen) luiden en kunnen beide tegen marktprijzen of tegen
factorkosten (verschil: indirecte belastingen en subsidies) worden gewaardeerd.
Bruto binnenlands product tegen factorkosten
+/- Saldo primaire inkomens buitenland
Bruto nationaal product (bnp/bni) tegen factorkosten
+ Kostprijsverhogende subsidies
- Prijsverlagende subsidies
Bruto nationaal product (bnp/bni) tegen marktprijzen
- Afschrijvingen bedrijven en overheid
Netto nationaal product/inkomen (nnp/nni) tegen marktprijzen
Het nationaal inkomen wordt beschouwd als een belangrijke maatstaf voor de welvaart in een land.
Voor internationale vergelijking met andere landen is het nationaal inkomen per hoofd van de bevolking
een betere maatstaf omdat hierbij rekening wordt gehouden met het aantal inwoners van een land.
De overheid oefent op twee manieren invloed uit op de hoogte van het nationaal inkomen:
Directe invloed: vloeit voort uit overheidsbestedingen (consumptie als investeringen).
Indirecte invloed: op tal van terreinen hangt samen met maatregelen zoals belastingwetgeving
(consumptie, investeringsniveau)
Conjunctuur
Conjunctuur: de periodieke schommelingen in de economische prestaties van een land. De complete
conjunctuurcyclus bestaat uit vier fasen:
1. Expansie: fase van toenemende bedrijvigheid.
2. Hausse: fase van ongeveer gelijkblijvende bedrijvigheid op hoog niveau.
3. Recessie: fase van afnemende bedrijvigheid dalend naar een laag niveau.
4. Depressie: fase van laagconjunctuur op ongeveer gelijk laag niveau.
Indicatoren om de conjunctuur te meten zijn: nationaal product/inkomen, productie van de
verwerkende industrie, particuliere consumptie, investeringen in vaste activa, uitvoer (export),
werkloosheid.
Macro-economisch beleid van de overheid
Onder het economisch beleid van de overheid wordt verstaan alle maatregelen die gericht zijn op
beïnvloeding van de economie.
Sinds het begin van de jaren ’50 gelden vijf officiële, door de Sociaal Economische Raad (SER)
opgestelde doelstellingen van het Nederlandse macro-economische beleid:
1. Volledige werkgelegenheid: streven is een laag en stabiel werkloosheidsniveau (3% van de
beroepsbevolking).
2. Stabiele prijzen: streven is om een gemiddeld prijsniveau in de hand te houden (prijsindexcijfer
gezinsconsumptie).
3. Evenwichtige betalingsbalans: export moet voldoende zijn om import te dekken + ontwikkelingshulp
te verzekeren.
4. Evenwichtige economische groei: werkgelegenheid op lange termijn veilig + rekening houden met
verwachte bevolkingsgroei, het milieu en de inkomensverdeling.
5. Verantwoorde verdeling van de welvaart: via stelsel van sociale verzekeringen en voorzieningen
vindt herverdeling plaats.
Tegenwoordig pleegt men er een zesde aan toe te voegen op het gebied van een gezond milieu.
H2 Prijsvorming
Bedrijfskolom
Differentiatie: inschakelingstendens: speelt zich af in verticale richting (bedrijfskolom wordt langer).
Er is sprake van differentiatie als een organisatie bewerkingsfasen afstoot, en zich gaat toeleggen op
een specifieke schakel in de kolom.
Voordelen: betere kwaliteit, meer flexibiliteit: na differentiatie meer keuze uit (concurrerende) partijen
voor producent.
Nadeel: meer afhankelijkheid.
Integratie: uitschakelingstendens: speelt zich af in verticale richting (bedrijfskolom wordt korter). Bij
integratie worden schakels van de bedrijfskolom in één bedrijfstak samengevoegd.
3
, Voordelen: minder afhankelijk, kostenbesparing per eenheid product, betere productieplanning van
eindproducten.
Nadelen: kwaliteit minder, flexibiliteit minder, toeneming vermogensbehoefte, capaciteitsafstemming
wordt moeilijker.
Specialisatie: horizontale verbijzondering: wanneer een bedrijf zich, binnen een bedrijfstak, gaat
toeleggen op slechts één of beperkt aantal soorten producten. Bedrijfskolom breder, of er ontstaat een
nieuwe bedrijfskolom.
Voordelen: betere producten en meer kennis van zaken, kosten research en productontwikkeling beter
beheersbaar.
Nadeel: door kleinere markt en assortiment wordt bedrijf kwetsbaarder.
Parallellisatie: horizontale samenvoeging: het aantrekken van activiteiten uit een andere
bedrijfskolom. Bedrijfskolom wordt smaller, of er verdwijnt. Branchevervaging: zo vergaande
parallellisatie dat niet meer kan worden vastgesteld tot welke bedrijfskolom de onderneming kan
worden gerekend.
Voordelen: vergroting winst (direct & indirect), inspelen op behoefte consument, risicospreiding, betere
benutting capaciteit.
Nadeel: goed renderende afdeling heeft minder investeringsmogelijkheden.
De vraag naar goederen
De vraag naar goederen wordt bepaald door vijf factoren:
1. Het aantal vragers.
2. De prijs van het goed (negatief verband).
3. De prijzen van substitutiegoederen (positief verband).
4. Het inkomen van de consument (positief verband).
5. Het behoefteschema van de consument (valt buiten studieveld economie).
Vraagcurve: of vraagschaal geeft een reeks van gevraagde hoeveelheden weer (x-as) tegen een reeks
van verschillende prijzen op een bepaald moment (y-as).
De wet van de vraag: de gevraagde hoeveelheid verandert in een tegengestelde richting van de
prijs. Negatief verband.
Dit negatieve verband kan de volgende oorzaken hebben:
- Consumenten met eenzelfde inkomen zullen meer van het goed kunnen kopen en zullen het dan ook
meer gaan gebruiken.
- Er treed substitutie op: gebruikers van soortgelijke producten zullen het in prijs gedaalde goed gaan
kopen.
- Lagere inkomensgroepen, die het eerder niet kochten, kunnen door prijsdaling gebruikers van het
goed worden.
Verschuivingen langs de vraagcurve: bij een verandering van de prijs wijzigt gevraagde
hoeveelheid, curve blijft op zijn plaats.
Verschuivingen van de vraagcurve: de oorzaak in vraagwijziging ligt bij andere factoren dan de prijs
zelf, zoals:
- Het aantal vragers verandert door groei of krimp van de bevolking.
- Het inkomen van de vrager stijgt of daalt.
- Prijswijzigingen bij substitutiegoederen.
- Reclame waardoor een verandering kan ontstaan in het behoeftepatroon van de vrager.
- Technische ontwikkelingen waardoor nieuwe substitutiegoederen ontstaan of bestaande verdwijnen.
Elasticiteiten
Prijselasticiteit van de vraag
Relatieve verandering van de gevraagde hoeveelheid (nieuw – oud /
oud x 100%)
Ep (prijselasticiteitscoëfficiënt) = Relatieve verandering van de prijs (nieuw – oud / oud
x 100%)
Verband tussen prijsverandering en de omzet:
Bij een: Elastische vraag (|Ep| > 1) Inelastische vraag (|Ep| < 1)
Prijsverlagin Stijgt de omzet Daalt de omzet
g
Prijsverhogi Daalt de omzet Stijgt de omzet
ng
Bij |Ep| = 1 is de prijswijziging gelijk aan de hoeveelheidsverandering en is de omzet maximaal.
Volkomen inelastische vraagcurve: vraagcurve loopt verticaal. Of prijs nu stijgt of daalt, de vraag
blijft gelijk. Ep = 0.
Volkomen elastische vraagcurve: vraagcurve loopt horizontaal. Bij bepaalde prijs kan oneindige
hoeveelheid worden verkocht.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Kitt. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.81. You're not tied to anything after your purchase.