De psychiatrie houdt zich bezig met onderzoek, diagnose en behandeling van psychische stoornissen. Er spelen
veel verschillende factoren bij het ontstaan en het beloop van psychische stoornissen, daarom gebruikt de
ontwikkelingspsychopathologie de volgende inzichten:
- De ontwikkelingspsychologie
- De klinische psychologie (de afwijkende ontwikkeling)
- De pedagogie;
- De kinderpsychiatrie;
- De biologie;
- De sociologie;
- De antropologie (culturele normen en waarden);
- De epidemiologie (het voorkomen van ziekten/stoornissen onder de bevolking).
HOOFDSTUK 2 CLASSIFICATIE, DIAGNOSTIEK EN EPIDEMIOLOGIE
2.2 Classificatie
Classificatie is een persoon – voorwerp – situatie herkennen, er een naam aan geven en indelen in een
categorie. Interpreteren speelt hierbij een grote rol.
Psychopathologie heeft als doel afwijkend/vreemd gedrag goed in kaart te brengen, psychische stoornissen
worden herkend en van elkaar onderscheiden en ingedeeld. Een classificatiesysteem kan daarbij helpen, niet
alleen om onderscheid te maken maar ook overeenkomsten te signaleren.
2.2.2 DSM-5
De DSM is de Diagnostic and Statistical Manuel of Mental Disorders. Het DSM is een classificatiesysteem geen
diagnostisch handboek, het KAN helpen bij het stellen van diagnoses.
In de DSM staat afgesproken welke symptomen bij welke stoornis hoort. Het gaat om observeerbaar gedrag.
DE SYMPTOMEN BESCHRIJVEN DE STOORNIS, ZE VERKLAREN DIE NIET. Ook beschrijft de DSM welk aantal
symptomen in welke mate en gedurende welke termijn aanwezig moet zijn wil er sprake kunnen zijn van een
stoornis. De symptomen moeten al een bepaalde tijd of vanaf een bepaald moment aanwezig zijn.
In de DSM-5 worden ruim driehonderd stoornissen beschreven. Wanneer mensen meer stoornissen
tegelijkertijd hebben noemen we dat comorbiditeit. Omdat kinderen nog in hun ontwikkeling zitten komt het
vaker voor dat ze gelijktijdig verschillende kenmerken van stoornissen hebben.
De DSM houdt onvoldoende rekening met de ontwikkelingscontext waarin de stoornis is ontstaan. In de DSM
zijn de kenmerken van depressie gericht op de kenmerken van een gemiddelde volwassen man, bij kinderen –
jongeren – vrouwen kan een depressie zich heel anders uiten. Ook houdt de DSM te weinig rekening met
culturele context.
,2.3 Diagnostiek
Bij diagnostiek gaat het om drie waaromvragen:
1. Waarom heeft dit kind deze klachten op dit moment gekregen?
2. Waarom blijven juist deze problemen en klachten bestaan?
3. Wat zegt het over dit kind en zijn gezin dat deze problemen zijn ontstaan en blijven bestaan?
Bij diagnostiek draait het om, HOE (hoe is dat zo gekomen?)
Specifieke kennis – Verklarend – Betreft een individu – zijn meerdere niveaus van de persoon en context
betrokken – tijdrovend proces – is voorwaardelijk voor hulpverlening.
2.4 Diagnostische methoden en instrumenten
1. Het diagnostische gesprek
Het gesprek is het belangrijkste instrument bij classificatie en diagnostiek. Het gaat om drie dingen: luisteren –
vragen stellen – observeren.
Het proces begint met een intakegesprek met een psychiater of psycholoog. Deze neemt een anamnese af:
voorgeschiedenis van de problemen in kaart op grond van informatie die hij krijgt van ouders en kind en zo
nodig ook van andere betrokkenen. Hierna volgt een diagnostisch interview waarbij vragen gesteld kunnen
worden van DISC, het Diagnostic Interview Schedule For childeren.
2. Observeren
Observeren gebeurt tijdens het afnemen van een interview of vragenlijst, daarbij wordt er bijvoorbeeld gelet
op concentratievermogen, motoriek, verlegenheid of mate van activiteit.
3. Psychodiagnostiek
Bij de psychodiagnostiek worden functietesten gebruikt; testen die bijvoorbeeld intelligentie, concentratie en
geheugen meten. Ook worden er zelf-invullijsten gebruikt om te kunnen vaststellen in welke mate het
probleem aanwezig is. Ook wordt er gebruik gemaakt van projectieve testen, waarbij een kind reageert op
bijvoorbeeld een plaatje.
4. Lichamelijk onderzoek
Alleen een arts mag lichamelijke onderzoeken doen, dit soort onderzoeken worden gedaan om uit te sluiten
dat een psychisch probleem eigenlijk een lichamelijk probleem is.
, 2.5 Epidemiologie
In een epidemiologisch onderzoek komen de volgende vragen aan de orde:
1. Hoeveel kinderen hebben stoornis A of probleem B?;
2. Hoe kunnen zij worden geïdentificeerd?;
3. Komen stoornis A en probleem B net zo veel voor als bijv. dertig jaar geleden?;
4. Welke factoren vergroten het risico dat een kind stoornis A of probleem B krijgt?;
5. Welke factoren beschermen een kind tegen de kans dat het stoornis A of probleem B ontwikkelt?;
6. Hoeveel kinderen hebben professionele hulp nodig?;
7. Hoe is het beloop van stoornis A of probleem B van kindertijd tot volwassenheid?;
8. Welke factoren zijn van invloed op dit beloop?.
Prevalentie: het percentage van een groep kinderen dat bepaalde stoornis heeft op een bepaald moment in de
tijd.
HOOFDSTUK 3 THEORIEËN OVER ONTWIKKELING
3.2 De bio-ecologische systeemtheorie
Het bio-ecologisch model (Bronfenbrenner)
1. In het centrum staan de intrapersoonlijke factoren van het kind, bijv. temperament. De factoren
veranderen onder invloed van de verschillende systemen.
2. Onder het microsysteem verstaan we de relaties die een kind heeft met de directe omgeving.
Microsystemen zijn de motoren van de ontwikkeling van het kind.
3. Op het mesosystemen ontwikkelen zich de relaties tussen de verschillende microsystemen waarvan
het kind deel uitmaakt.
4. Exosystemen zijn verschillende maatschappelijke systemen die via meso en microsystemen de
ontwikkeling van het kind beïnvloeden. Op een indirecte manier.
5. Bij het macrosysteem gaat het om wetten, instituties en daarbij horende normen en waarden.
6. Het chronosysteem is de lichamelijke, psychische en sociale ontwikkeling die mensen door de tijd heen
maken.
Het bio-ecologisch systeemmodel heeft de volgende uitganspunten:
- Oorzaak en gevolg zijn circulair
- Ontwikkeling vindt plaats op alle niveaus
- Interpretatie verschilt per individu
- Kinderen geven actief vorm aan hun ontwikkeling
- Ouders fungeren als ‘bemiddelaars’
- Kinderen internaliseren normen en waarden
- Verschillende factoren versterken elkaar
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ivanahazenbrink. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.00. You're not tied to anything after your purchase.