1. De industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële
samenleving
Rond 1800 begint in Groot-Brittanië de industriële revolutie, een ingrijpende maar een
geleidelijke verandering van de nijverheid die sneller, groter en goedkoper ging produceren.
Door betere landbouwmethodes konden meer boeren voedsel produceren. Door
technologische verbeteringen werden vervoer vele male beter. En ontstond een industriële
samenleving, waarin meer dan de helft in een stad woonde en industrie en siensten werden
belangrijkste sectoren. De industrialisatie verspreidde in 2 e helft 19e eeuw naar andere
europese landen, Vs en Japan en in 20 e eeuw rest van de wereld.
2. Duscussies over de ‘sociale kwestie’
Industrialisatie leidde tot ontstaan socialse kwestie: slechte werk- en leefomstandigheden
van arbeiders. In maatschappelijk debat verschillende opvattingen over oorzaken en
oplossingen (niets doen tot ingrijpen van de overheid). Arbeiders richtte vakbonden op om
gezamenlijk met werkgevers te onderhandelen over arbeidsvoorwaarden.
3. Moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie
Door de industriële revolutie hadden europese landen veel behoefte aan grondstoffen en
afzetmarkten en ze waren militair suprieur. In 19 e eeuw werden grote gebieden in afrika en
azië veroverd en stichtte er kolonies. Ook chinese keizerrijk verloor deel van
onafhankelijkheid aan koloniale mogendheden.
4. Opkomst emancipatiebewegingen
2e helft 19e eeuw kwam het confessionalisme en feminisme op. Emancipatiebewegingen die
een eind wilde maken aan de achterstelling van hun aanhangers (katholieken, protestanden
en vrouwen). Resultaten -> invoering gelijke financiering van openbare en bijzondere scholen
in 1917 en het vrouwenkiesrecht in 1919
5. Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan
het politiek proces
In 19e eeuw nam in europa de volksinvloed toe, in sommige landen ging democratisering
verder. In Groot-Brittanië en Nederland slaagde de democratisering, in Duitsland mislukte
het. Vanaf 1815 had Nederland een constituele monarchie. In 1848 het parlementair stelsel,
beperkte mannenkiesrecht langzaam en het werd uitgebreid tot algemeen mannenkiesrecht
in 1917. Invoering algemeen vrouwenkiesrecht in 1919 werd Nederland een parlementaire
democratie.
6. De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme,
confessionalisme en feminisme
Vanaf 1815 politieke stromingen als liberalisme, nationalisme en socialisme -> zij verzetten
zich tegen consevatieve monarchieën. Door de opkomst van de burgerij en arbeidersklassie
groeide hun invloed.
, Liberalisme -> streven naar burgelijke vrijheid -> burgerrecht die individu berschermen en
macht van staat en kerk beperken. Ook vrije markt waar de overheid weinig mee bemoeit.
Nationalisme -> politieke eenheid uit gegroeide sociaal-culturele eenheid. Opkomen voor
belangen van eigen land.
Socialisme -> alles eigendommen zijn van iedereen. Collectief is hoogste
beslissingsbevoegdheid over verdeling van macht en goederen.
Confessionalisme -> geloofsbelijdenis is belangrijkste. Partij die zich strak of wat losser,
basseert op een godsdienst of religie.
Feminisme -> dezelfde rechten voor mannen en vrouwen.
Hoofdstuk 9
1. Vormen van verzet tegen het West-Europese imperialisme
a. In het interbellum groeide kolonies in Azië verzet tegen imperialisme -> kwam in
afrika nog niet voor. Nationalisme kwam op doordat inheemse jongeren europees
onderwijs kregen -> leerde westerse ideeën kennen -> versterkt door 1 e WO waar FR
en GB soldaten uit kolonies nodig hadden. Brits-Indië gaf de Britse regering de
Indiërs rechten -> nationalisten van Gandhi wilde onafhankelijkheid. Met hun non-
coöperatie werden de britten gedwongen tot verdere onderhandelingen. Dit werd in
Nederlands-Indië gevolgd door nationalisten van Soekarno. Door zijn eis om
onafhankelijkheid werd hij opgepakt en verbannen.
Hoofdstuk 10
1. De dekolonisatie die een eind maakte aan de westerse hegemonie in de wereld.
a. In 1945 verloor het Westen zijn macht in de wereld door ontmanteling van koloniale
rijken. Tussen 1946 en 1957 werd bijna heel Azië onafhankelijk. Tussen 1956 en 1964
kregen bijna alle afrikaanse kolonies onafhankelijkheid.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lottekraaijveld. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.07. You're not tied to anything after your purchase.