GRONDBEGINSELEN VAN STRAFRECHT
HET LEGALITEITSBEGINSEL
Het legaliteitsbeginsel is een essentieel beginsel van de rechtsstaat en daarmee van het strafrecht. Het
vereist dat alle wetgeving geschreven en duidelijk is (art. 1 Sr).
1. Lex Scripta
Gedrag is pas strafbaar als het voorafgegaan is door een wettelijke strafbepaling. Niet alleen in formele,
maar ook in materiële wetten, zijn strafbaarstellingen toegestaan (bijvoorbeeld in de APV).
De rechter is verplicht in het vonnis concreet aan te geven waar in de wet het door de verdachte
gepleegde gedrag strafbaar is gesteld.
2. Verbod van terugwerkende kracht
Een feit is strafbaar uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling.
Daarnaast wordt het legaliteitsbeginsel ook geacht te zijn geschonden wanneer de op een bepaald feit
gestelde straf met terugwerkende kracht wordt verhoogd.
3. Interpretatie van regels: verbod op analoge interpretatie
De burger mag niet voor grote verrassingen komen te staan. Daarvan is sprake bij een (te) extensieve
interpretatie door de rechter.
Er bestaan verschillende interpretatiemethodes. De vier belangrijkste zijn:
1. De grammaticale interpretatie, waarbij naar de letter van de wet wordt gekeken;
2. De wetshistorische interpretatie, waarbij men let op de ontstaansgeschiedenis van de wet;
3. De systematische interpretatie, waarbij wordt gekeken naar de plaats van de regel in het systeem
van regelgeving;
4. De teleologische interpretatie, die uitgaat van het maatschappelijk doel dat de wetgever heeft
willen dienen.
4. Verbod op onduidelijk wetgeving (lex Certa)
Een delictsomschrijving mag niet vaag zijn. Een delictsomschrijving wordt als voldoende duidelijk gezien
wanneer het de burger uit de woorden van de bepaling en met eventuele hulp van jurisprudentie of
rechtsgeleerd advies, duidelijk is welk handelen of juist niet handelen (nalaten) hem strafbaar maakt. (HR
Onbehoorlijk gedrag)
ONSCHULDPRESUMPTIE EN RISICOAANSPRAKELIJKHEID
De onschuldpresumptie houdt in sterke mate verband met het nemo-teneturbeginsel.
Onschuldpresumptie is een mensenrecht en daarom neergelegd art. 6 lid 2 EVRM. Uit de rechtspraak van
het EHRM vallen de volgende waarden en eisen af te leiden uit de onschuldpresumptie:
1. Behandeling als onschuldige voor het proces door vervolgingsautoriteiten en media
2. Verbod op vooringenomenheid van de rechter
3. Verbod op punitief voorarrest
4. Terughoudend gebruik van voorlopige hechtenis
5. Zwijgrecht
6. Verbod gedwongen mee te werken aan de eigen veroordeling (nemo tenetur)
7. Bewijslast bij de vervolgende instantie
8. Bij twijfel vrijspreken.
,ALGEMENE VOORWAARDEN VOOR STRAFBAARHEID
HET STRAFBARE FEIT
Een verdachte wordt door het Openbaar Ministerie gedagvaard om voor de rechter te verschijnen, omdat
hij verdacht wordt van een strafbaar feit. Dit strafbare feit wordt door het Openbaar Ministerie in de
tenlastelegging omschreven en bepaalt het speelveld van het strafproces. Op grond van de
tenlastelegging zal de rechter oordelen of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit
en zo ja, of hij daarvoor straf dient te krijgen.
Een strafbaar feit ziet er als volgt uit:
Artikel 287 Sr:
Hij die opzettelijk een ander van het leven berooft, wordt, als schuldig aan doodslag, gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Alle bestanddelen van het delict dienen aanwezig te zijn. Bestanddelen zijn rechtsvoorwaarden waaraan
voldaan moet zijn, wil er sprake zijn van een strafbaar feit. We kennen twee soorten bestanddelen:
- Objectieve bestanddelen, deze bestanddelen zijn makkelijk te bewijzen: het is zo, of het is niet zo
- Subjectieve bestanddelen, dit zijn opzet OF schuld. Deze zijn niet zo gemakkelijk te bewijzen.
Deze gaan over een motivatie van de dader, dit zit in zijn brein, en zijn onzichtbaar.
De Hoge raad stelt zich soms op het standpunt dat een bepaalde voorwaarde voor strafbaarheid
weliswaar niet expliciet in de delictsomschrijving is gesteld, maar desalniettemin ‘stilzwijgend’ besloten
ligt.
Naast bestanddelen kennen we elementen. Elementen zijn ongeschreven voorwaarde voor strafbaarheid
en zijn dus niet opgenomen in de delictsomschrijving. Als alle bestanddelen zijn bewezen worden de
elementen verondersteld aanwezig te zijn. We kennen 2 soorten elementen: wederrechtelijkheid en
verwijtbaarheid. De bestanddelen worden behandeld bij de eerste materiële vragen van art. 350 Sv. De
elementen komen aan de orde bij de derde materiële vraag van art. 350 Sv.
Om te bepalen of een gedraging een strafbaar feit oplevert, moet aan een viertal voorwaarden worden
voldaan:
1. Het moet gaan om een menselijke gedraging
2. Die past binnen een wettelijke delictsomschrijving;
3. Die wederrechtelijk is
4. En aan de schuld van de verdachte te wijten is.
VERSCHILLENDE STRAFBARE FEITEN
Het belangrijkste onderscheid dat kan worden gemaakt is het onderscheid tussen misdrijven en
overtredingen. Ernstiger strafbare feiten kunnen worden aangemerkt als misdrijven en minder ernstige
feiten als overtredingen. Bij misdrijven zijn opzet of schuld als bestanddelen vereist; bij overtredingen
komen meestal geen subjectieve bestanddelen in de delictsomschrijving voor.
Het onderscheid tussen misdrijven en overtredingen is juridisch van belang. Te denken valt hierbij aan een
aantal strafprocessuele gevolgen, onder meer in de sfeer van dwang- en rechtsmiddelen.
Voorts zijn verschillende deelnemingsvormen, zoals medeplichtigheid en poging, bij overtredingen niet
strafbaar. Naast het maken van een onderscheid tussen misdrijven en overtredingen kan met strafbare
feiten ook nog op andere manieren onderverdelen.
- Commune delicten en delicten uit bijzondere wetgeving
, Commune delicten worden strafbaar gesteld in het Wetboek van Strafrecht. Ook andere
bijzondere wetten, zoals de Opiumwet (Opw), de Wet Wapens en Munitie (WWM) en de
Wegenverkeerswet (WVW 1994), bevatten veel strafbaarstellingen.
- Krenkings- en gevaarzettingsdelicten
In het geval van een krenkingsdelict wordt daadwerkelijke krenking van een rechtsgoed strafbaar
gesteld, bijvoorbeeld bij mishandeling (art. 300 Sr) of diefstal (art. 310 Sr). In het geval van een
gevaarzettingsdelict wordt het veroorzaken van gevaar voor een in een bepaalde
delictsomschrijving beschermd rechtsgoed strafbaar gesteld.
- Formele en materiele delicten
In het strafrecht kan een onderscheid worden gemaakt tussen formeel omschreven delicten en
materieel omschreven delicten. Bij formele delicten is voor strafbaarheid een bepaalde handeling
voldoende. Formeel omschreven delicten zijn voornamelijk gevaarzettingsdelicten. Materieel
omschreven delicten zijn veelal krenkingsdelicten. Daarbij staat wel het gevolg centraal en de
gedraging die daartoe heeft geleid.
- Kwaliteitsdelicten en algemene delicten
Algemene delicten kunnen door eenieder worden gepleegd. Sommige delictsomschrijvingen
richten zich echter tot personen met een bepaalde hoedanigheid
- Commissie- en ommissiedelicten
Commissiedelicten zijn strafbare feiten die door handelen worden begaan. Een commissiedelict
of handelingsmisdrijf is een misdrijf waarbij de strafbare daad bestaat uit een bij wet verboden
handeling. Ommissiedelict is een misdrijf waarbij het constitutief element bestaat uit het niet
verrichten van een handeling.
DE HOOFDVRAGEN
Na de voorvragen van artikel 348 Sv komen de hoofdvragen uit artikel 350 Sv aan de orde. Uit dit artikel
zijn een viertal hoofdvragen te halen die de rechter dient te beantwoorden:
1. Kan de TLL worden bewezen?
Hier kijkt de rechter naar de TLL die op de dagvaarding staat. De officier draagt bewijs aan voor het
strafbare feit en de rechter beoordeelt of alle bestanddelen bewezen kunnen worden
-> zo niet: Vrijspraak, art 352, lid 1 Sv
2. Kan het feit worden gekwalificeerd?
De rechter beoordeelt of alle bestanddelen die in de delictsomschrijving in de wet staan, ook in de TLL
terugkomen. Als dat niet zo is, levert het in de ten laste gelegde feit geen strafbaar feit op.
-> zo niet: OVAR, art. 352, lid 2 Sv
3. Is de verdachte strafbaar?
Hier worden de elementen bekeken: is het wederrechtelijk en/of verwijtbaar? Eventueel
strafuitsluitingsgronden worden bij deze vraag behandeld.
-> zo niet: OVAR, art. 352, lid 2 Sv
4. Welke straf is passend en kan worden opgelegd?
Zijn er redenen om geen straf op te leggen?
-> Zo ja: OVAR, art. 352, lid 2 Sv
STRAFOPLEGGING
Na inventarisatie zal de rechtbank komen met haar conclusies om deze vervolgens te onderbouwen met
de keuze van de strafsoort, de vaststelling van een uitgangspunt en het vaststellen van de
strafverminderde en strafverzwarende omstandigheden.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Isa07. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.40. You're not tied to anything after your purchase.