100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Economisch Perspectief 1ste jaar $5.96   Add to cart

Summary

Samenvatting Economisch Perspectief 1ste jaar

 10 views  0 purchase
  • Course
  • Institution

Samenvatting voor het examen: eerste semester 1ste jaar

Preview 4 out of 31  pages

  • January 27, 2022
  • 31
  • 2021/2022
  • Summary
avatar-seller
H1 INLEIDENDE BEGRIPPEN
1.1. Wat is economie?
Het gaat om menselijk handelen  moeilijk definieerbaar. Economie is de wetenschap die
het streven naar bevrediging van de behoeften met behulp van schaarse middelen,
bestudeert. Het begrip behoefte is vrij complex voorbeeld: brood dan hebben we: landbouw,
grondstoffen, handel, transport, bakkerijen en prijzen nodig. De schaarse slaat niet op de
goederen, tenzij heel uitzonderlijk, maar wel op ons inkomen.

1.2. Economie een wetenschap?
Men kan slechts van wetenschap spreken als aan 3 voorwaarden wordt voldaan:
1. Datgene wat bestudeerd wordt, moet kaderen in een streng afgebakend terrein.
2. Er moet een eigen kenmerkende woordenschat zijn.
3. De studie moet verbanden ontdekken en die moeten worden verklaard en in
wetmatigheden (geen absolute wetten) geformuleerd.

1.3. Taak van de economie
Als het slecht gaat, krijgen vaak economen de schuld. De ontwikkeling is foutief ingeschat. Is
de kritiek terecht? Hier betreden we het terrein van de politiek. Economen suggereren enkel
oplossingen. Het zijn de politici die de maatregelen moeten nemen.

1.4. Deductie en inductie
Een wetenschap gaat en deductief en inductief te werk. De inductieve methode vertrekt van
een groot aantal feitelijke gegevens. Daaruit wordt een verband, een wetmatigheid afgelegd.
Voorbeeld: vervoerprijs , aantal reizigers .
Men gaat deductief te werk als men, op basis van postulaten, gevolgtrekkingen maakt.
Voorbeeld: loonkosten , werkgelegenheid . De meest voor de hand liggende deductie, is
gesteund op de overweging dat elke mens handelt uit eigenbelang. Dat hij met de geringste
inspanning tot het hoogste resultaat wil komen, maar ook dat postulaat kan inductief
worden ontkracht.

1.5. Economische modellen en data
Wie de samenhang, het kwantificeerbare verband tussen economische verschijnselen wil
bestuderen, moet altijd concessies doen. Hij moet een bepaalde veronderstellingen maken,
hij moet bepaalde elementen als vaststaand en gelijkblijvend beschouwen, en ze niet in de
redenering betrekken. Het is het ceteris paribus-beginsel (als het overige blijft gelijk). Die
constructie is verantwoord als het gaat om de economische data, grootheden die op korte
termijn niet veranderen. Het zijn:
 De omvang van de bevolking;
 De scholingsgraad;
 De economische orde.
Andere concessies zijn niet zonder risico te verbanden te bepalen. Die verbanden worden nu
voorgesteld in schema’s, meestal in de vorm van wiskundige vergelijkingen, de zogenaamde
modellen. Model is dus de afbeelding van de werkelijkheid door middel van samenhangen
tussen meetbare grootheden.

,1.6. Macro- en micro-economie
De micro-economie bestudeert het gedrag van de individuele gezins- en
bedrijfshuishoudingen. De studie richt zich op hun inkomensbestedingen, hun productie,
hun spaargedrag.
De macro-economie gaat om alle huishoudingen samen. Zo zijn bijvoorbeeld het nationale
inkomen en de totale consumptie, macro-economische grootheden. = aggregaten (in de
statistiek).
Meso-economie die beweegt zich tussen de micro als macro. Voorbeeld Argentijnse
vleeshandel.

1.7. Welvaart en welzijn
Welvaart: de mate waarin de gezinnen hun behoefte kunnen bevredigen.
Welzijn: is een gevoel van welbevinden, door sommige ook wel beschreven als geluk. Het
gaat zowel lichamelijk, geestelijk als sociaal goed met een persoon gaat. In economie: over
de mate waarin mensen hun materiële en immateriële behoefte bevredigen.
Welvaart van een land wordt bepaald door de hoogte van Bruto Binnenlands Products
(BBP). Is de merkwaarde van alle goederen en diensten die er op één jaar tijd worden
geproduceerd. België behoort tot de meest welverende landen van de wereld.
De welvaartsmeter wordt gekenmerkt door:
 Een relatief gespreide inkomensverdeling;
 Goede sociale zekerheid;
 Een verhoogde en ook kwalitatief bevredigende consumptie, ook wel duurzame en
culturele goederen;
 Een verbrede dienstverlening, inclusief een degelijk onderwijs.

Dat over die welvaart wel soms wat zorgelijk wordt gesproken, vindt zijn oorsprong in:
 De wegwerpconsumptie-mentaliteit;
 De bescherming van de wieg tot het graf die een gevaar inhoudt voor de verzwakking
van de verantwoordelijkheidszin, van de spaarzin en de arbeidslust;
 Het noodzakelijke hoge niveau van de belastingen;
 Het ontstaan van nieuwe achtergestelde, waaronder de kleine zelfstandigen.
Welvaart= meer lawaai, vervuiling van de lucht en water, verstoringen van biologische
evenwichten, vermindering van de arbeidsvreugde en verhoogt individualisme.
Welzijn betreft gezondheid en levensvreugde: helaas worden die onvoldoende nagestreefd.

1.8. De verzorgingsstaat/welvaartsstaat
Is een sociaal systeem waarin de primaire verantwoordelijkheid draagt voor het welzijn van
zijn burgers, zoals in kwesties van gezondheidszorg, onderwijs, werkgelegenheid en sociale
zekerheid. =Land waarin een dergelijk systeem werkt. Er zijn veel zaken die geheel of
gedeeltelijk door de overheid worden gereguleerd. Het tegengestelde is een
nachtwakersstaat, waarin een overheid zich zo weinig mogelijk met de burgers bemoeit.

H2 H I S T O R I E K V A N D E W E L V A A R T S S T A A T

Vroeger in de oudheid en middeleeuwen hadden mensen ook behoeften (voedsel, drank,
kleding …). En die was er wel, maar de productie van de goederen om die behoeften te
bevredigen was zo gering, dat men enkel voor zichzelf of voor een kleine gemeenschap kon

,zorgen. Er waren ook geen overschoten en daarom was de handel beperkt. Landbouw was
vrijwel de enige sector. De productiefactoren natuur en arbeid waren bepalend voor het
productieniveau. De invloed van de productiefactor kapitaal was beperkt tot paard en ploeg.

In de industriële revolutie (17e/18e eeuw) was de economie als wetenschap ontstaan. Dankzij
nieuwe uitvindingen (stoommachine) kon de arbeider productiviteit van de productie factor
arbeid fors opdrijven. Fabrieken konden nu voor het eerst massa goederen produceren. De
vraag naar arbeiders , die verdiende  en verlieten het platteland voor de grootsteden. Het
economisch denken van toen liet geen overheidstussenkomsten toe.
De klassieke liberale denkers geloofden in de theorie van de onzichtbare hand, de wetten
van vraag en aanbod.
Vraag > Aanbod  Lonen/Prijzen 
Vraag < Aanbod  Lonen/Prijzen 

Gezinnen van 10 kinderen, waren eerder een regel dan een uitzondering. Hierdoor
verhoogde het aanbod van arbeiders. Kinderen gingen vanaf 12 jaar werken. Met andere
woorden het aanbod van arbeid oversteeg de vraag naar arbeid, met werkloosheid en
armoede als gevolg. Liberale economen dachten dat de V & A een oplossing gaat bieden.
Maar dat was iet zo want bijna niemand ging nog terug naar het platteland. Gevolg:
ondernemers boden enkel werk aan de goedkoopste arbeider. Een sociaal vangnet (RSZ) was
er niet.  Verpaupering van de steden. Einde 19e en 20ste eeuw werden de eerste sociale
wetten gestemd (zondagsrust, minimumloon…). Na WOII ontstond RMZ (voorloper van RSZ).

Maatschappelijk doen  armoede bestrijden= welzijn 

Minimum inkomen: vervanging (SZ), leefloon

Kostprijs voor de My = overheid

Sociale uitgaven +/- 46 % BBP

Belastingen op inkomens +/- 52 %

Sociale uitgaven  werkvelden van de MA. De laatste 40 jaar heeft de overheid meer
uitgeven dan ontvangen met grote overheidsschulden als gevolg. Andere economische en
maatschappelijke uitdaging is de vergrijzing van de bevolking verbonden met de
(on)betaalbaarheid van de pensioenen.
Welvaart is verbonden met het inkomen ofwel uit activiteit (minimum inkomen) ofwel uit
inactiviteit nl een vervangingsinkomen via RSZ, een leefloon via het OCMW.

H3 D E E C O N O M I S C H E K R I N G L O O P
3.1. Economische verbanden
1. De behoefte van de gezinnen zijn het vertrekpunt in de economie.
 Primaire behoeften: voedsel, kleding, onderdak.
 Sociale behoeften: onderwijs, sport, cultuur.
 Tertiaire/Luxe behoeften: verre reizen, juwelen enz.

, Kenmerken
 Aantal is onbegrensd
 Verzadigbaar
 Veranderlijk
 Vervangbaar of substitueerbaar

2. Behoeften moeten bevredigd worden. Indien de behoefte naar voedsel niet voldaan kon
worden, dan sterft de mens. De bevrediging gebeurt door middel van het aankopen van
goederen en diensten= consumptie.

3. goederen moeten geproduceerd worden door de bedrijven/ondernemers.
Productiefactoren: natuur, arbeid en kapitaal. Leiding, initiatief, beheer worden de vierde
factor genoemd.
Met natuur: rijkdom van de onder- en de bovenbouw.
Onder arbeid: elk menselijke activiteit die met het oog op de voortbrenging van
economische goederen, wordt verricht. Arbeid is uiteraard nuttig
 Voor de uitvoerder, die er loon voor krijgt, sociale waardering en heel vaak innerlijke
voldoening;
 Voor de ondernemer in de mate dat bij productief is. Het is een moeilijk meetbaar
begrip, waarop we nog terugkomen, maar dat er vereenvoudigt als volgt uitziet:
Arbeidsproductiviteit = geproduceerde eenheden
aantal werknemers
 Voor de gemeenschap is de arbeid nuttig voor zover hij beantwoordt aan een
behoefte vb scholing, cultuur, veiligheid …

Kapitaal: elk geproduceerd productiemiddel/investeringsgoed. Voorbeeld:
kantoormeubelen, computers, productiemachines …

4. Indien iedereen die bekwaam is om te werken, zou werken en zijn inkomen (Y) volledig
besteden aan behoeftebevrediging (C), dan betekent dit wiskundig: Y=C.

5. In realiteit zullen gezinnen sparen (S) en/of leningen (S) afsluiten om behoefte te kunnen
bevredigen. De financiële instellingen vervullen die functie en geven of rekenen intresten
aan. Y= C + S.

6. Niet iedereen werkt. Denk aan: de zieken, de werklozen, de gehandicapte … . Zij dreigen
zonder inkomen in de armoede te verzeilen. Vandaar dat de overheid tussenkomt en via de
RSZ zorgt dat deze mensen (onder voorwaarden) een vervangingsinkomen bekomen. Dit
kost de overheid veel geld en daarom zoekt zij inkomen. Dit zijn de directe (Td) en indirecte
belastingen (Ti) en de sociale bijdragen RSZ. Y= C + S – T.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller martyna3620. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $5.96. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

79373 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$5.96
  • (0)
  Add to cart