100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Summary Child and Adolescent Psychiatry: Research and Diagnostics $4.80
Add to cart

Summary

Summary Child and Adolescent Psychiatry: Research and Diagnostics

1 review
 629 views  28 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

This summary provides a comprehensive and detailed summary of all chapters except Chapter 1. Chapter 1 is not required to read the Leiden University or study, therefore this omitted.

Preview 8 out of 98  pages

  • Yes
  • October 24, 2012
  • 98
  • 2011/2012
  • Summary

1  review

review-writer-avatar

By: jolan • 7 year ago

avatar-seller
Samenvatting
Kinder- en
Jeugdpsychiatrie
Dit is de samenvatting van het boek Kinder- en
Jeugdpsychiatrie, onderzoek en diagnostiek. Deze
samenvatting bevat alle hoofdstukken behalve hoofdstuk
1 (de opkomst van de kinder- en jeugdpsychiatrie).



Universiteit leiden

Danielle G.

Pedagogische Wetenschappen

Samenvatting voor het vak:
Clinical Assessment and
Treatment general
introduction.

24-10-2012

,Inhoudsopgave

Hoofdstuk 2: Principes Blz: 02
Hoofdstuk 3: Van multidisciplinair onderzoek naar interdisciplinair denken Blz: 08
Hoofdstuk 4: Het diagnostisch interview met het kind of de jeugdige Blz: 10
Hoofdstuk 5: Het diagnostisch interview met ouders Blz: 12
Hoofdstuk 6: Het diagnostisch interview met het gezin Blz: 15
hoofdstuk 7: Het psychodiagnostisch persoonlijkheidsonderzoek Blz: 18
Hoofdstuk 8: Neuropsychologisch onderzoek Blz: 22
Hoofdstuk 9: Aanvullende informatie over het schools functioneren Blz: 29
Hoofdstuk 10: Aanvullende informatie over het lichamelijk functioneren Blz: 30
Hoofdstuk 11: Groei-, regulatie- en hechtingsstoornissen bij het jonge kind Blz: 32
Hoofdstuk 11.2: Slaapstoornissen Blz: 36
Hoofdstuk 11.3: Genderidentiteitsstoornis Blz: 37
Hoofdstuk 11.4: Eetstoornissen bij de adolescent Blz: 39
Hoofdstuk 11.5: Ticstoornissen Blz: 41
Hoofdstuk 12: Organisch psychiatrische stoornissen Blz: 42
Hoofdstuk 13: Pervasieve ontwikkelingsstoornissen Blz: 44
Hoofdstuk 14: Schizofrenie Blz: 49
Hoofdstuk 15: Stemmingsstoornissen Blz: 52
Hoofdstuk 16: Angststoornissen Blz: 57
Hoofdstuk 17: Dwangstoornissen Blz: 61
Hoofdstuk 18: Somatoforme stoornissen Blz: 63
Hoofdstuk 19: Aandachtstekort-/hyperactiviteitsstoornissen Blz: 66
Hoofdstuk 20: Oppositioneel-opstandige en antisociale gedragsstoornissen Blz: 71
Hoofdstuk 21: Onderzoek en diagnostiek bij dove kinderen en jeugdigen Blz: 74
Hoofdstuk 22: Verstandelijke gehandicapten Blz: 79
Hoofdstuk 23: Ernstige sociale of psychosociale problematiek Blz: 85
Hoofdstuk 24: Diagnostiek bij leer- en gedragsproblemen op school Blz: 89
Hoofdstuk 25: Jeugdpsychiatrisch onderzoek in forensisch kader Blz: 94




1

,Hoofdstuk 2: Principes

Zonder diagnostiek zou er geen wetenschappelijk onderzoek en uitwisseling van wetenschappelijke
gegevens mogelijk zijn. Daarbij zou kinder- en jeugdpsychiatrie geïsoleerd raken van de andere
medische disciplines. Kendell 1975 benadrukte het belang van het hanteren van diagnostische
categorieen (classificeren) door de volgende drie aspecten aan ieder mens te onderscheiden:
1: Die aspecten die een mens deelt met ieder ander
2: Die aspecten die een mens deelt met sommigen, maar niet met ieder ander
3: Die aspecten die uniek zijn en dus niet gedeeld worden met anderen
Classificeren is alleen mogelijk voor kenmerken behorend tot de tweede categorie. Categoriseren is
nodig om kennis te vergroten en over te dragen.

Voor de dagelijkse praktijk van de kinder- en jeugdpsychiatrie geldt dat de volgende aspecten van
diagnostiek van belang zijn:
1: Diagnostische gegevensverzameling
2: Keuze van interventie
3: Opleiding van clinici
4: Organisatie van zorg
5: Kennisvermeerdering
Diagnostische begrippen zijn niet statisch maar aan verandering onderhevig en dat deze begrippen
geen absolute objectieve waarheid in zich bergen.

Het diagnostische proces is op te vatten als een continu proces van gegevensverzameling, ordening,
hypothesevorming en verificatie.




2

,Assessment = het vaststellen van diagnostische gegevens. Zodra het contact is (kan ook telefonisch)
gelegd begint het proces van vaststelling. Assessment wordt gedefinieerd als het vaststellen van de
onderscheidende kenmerken van het individu.
Taxonomie = leer van de rangschikking, het groeperen (bv syndroom) van individuen op basis van
hun onderscheidende kenmerken. Dit zijn classificaties die tot doel hebben om intrinsieke verschillen
weer te geven tussen individuen behorend tot verschillende klassen
Classificatie = heeft betrekking op iedere vorm van systematische ordening van individuen in
groepen. Bijvoorbeeld DSM, is gebaseerd op principes van medische taxonomie. Classificatie is
eigenlijk een kwantitatief proces waarin de mate waarin een object tot een klasse behoort wordt
afgewogen.
Diagnose in engere zin/formele diagnose = toekenning van een diagnostische categorie, dit maakt
het mogelijk om een individueel geval te vergelijken met soortgelijke individuen die een aantal
kenmerken gemeenschappelijk hebben. Classificeren in de zin van het onderbrengen van individuen
in de categorieen van een diagnostisch classificatiesysteem zoals de DSM-IV of ICD
Diagnose in ruimere zin = het onderzoeken of vaststellen van de oorzaak of de aard van een
toestand, situatie of probleem en een uiteenzetting of conclusie betreffende de oorzaak of de aard
van een bepaald fenomeen, evenals een inschatting van de therapeutische mogelijkheden. Dit wordt
vooral in de klinische praktijk gehanteerd. De bio psychosociale (gegevens over lichamelijk
functioneren) diagnose valt hier ook onder.
Een diagnose in ruimere zin bevat sowieso: Idiografische (een getailleerde weergave van voor het
individu unieke kenmerken) als nomothetische (verwijzend naar algemene of voor groep
gebruikende kenmerken)
Evaluatie van behandeling: kan in de klinische praktijk systematisch uitgevoerd worden door gebruik
te maken van gestandaardiseerde diagnostische procedures.

De kwantitatieve aard

 Clinici hebben meestal een voorkeur voor categorieen, aangezien zij genoodzaakt zijn
beslissingen te nemen die vrijwel altijd een categoraal karakter hebben. Een kind of jeugdige
komt bv wel of niet in aanmerking voor een behandeling, hier zit niets tussen.
 Psychopathologie staat in contract met categorieen, veel pathologie is niet categoraal. Er gaat
waardevolle informatie verloren wanneer geforceerd geprobeerd wordt te besluiten of een kind
al dan niet depressief, hyperactief of overmatig angstig is.
 Indien gewenst is het mogelijk om cutoff points oftewel afkappunten te hanteren, bijvoorbeeld
met het IQ, of verstandelijke beperking zoals licht, matig, ernstig en diep.
 Grenzen tussen afwijkend en niet-afwijkend zijn door mensen gemaakte conventies die herzien
kunnen worden.
 Het ontwikkelingsaspect speelt hierin een grote rol: probleemgedrag moet beoordeeld worden
tegen de achtergrond van de leeftijd van het kind of jeugdige.

De contextgebondenheid en de noodzaak tot meerdere informanten

 Cruciaal is het belang dat wordt ingezien van het verkrijgen van verschillende informanten ten
einde een zo compleet mogelijk beeld van het functioneren van het kind of jeugdige op te
bouwen. (ouders, leerkrachten, jeugdige, clinici)



3

, Verschillen in rapportage kan afhangen van: verschillen in tolerantie/perceptie, verschillen in
invloed op het gedrag van het kind, verschillen in situatie-afhankelijkheid van het kind (op school,
of thuis)
 Voor jeugdigen geldt vaak dat zij beleving, gevoelens en fantasieën niet zo makkelijk zullen delen
met ouders of leerkrachten.
 In individuele gevallen moet er beoordeeld worden in hoeverre een informant geschikt is voor
dat ene geval.
 Het is de taak van de clinicus/researcher, om de complexe informatie vanuit verschillende
bronnen tot een geheel te integreren door weging en interpretatie van deze gegevens.

Het begrip ziekte of stoornis

 Vanuit de platonische zienswijze worden ziekten beschouwd als entiteiten, onafhankelijk en op
zichzelf staand. De uitingen van ziekten zijn uniform en zijn ziekten bestaande en wezenlijke
verschijnselen, vergelijkbaar met soorten uit het plantenrijk
 Vanuit hippocratisch of empirisch gezichtspunt zijn ziekten door mensen afgesproken concepten.
Ziekte heeft te maken met een afwijking van de norm.
 Psychiatrische stoornissen laten zich vrijwel niet te omschrijven als entiteiten, het zijn door
mensen gemaakte abstracties die geschikt zijn voor communicatie en voor onderzoek en kunnen
op ieder moment gewijzigd worden op basis van recente inzichten of behoeften.

De gevalsdefinitie

 Er zijn situaties waarin het vaststellen van psychische gestoordheid werkelijk van belang is.
Bijvoorbeeld bij verwaarlozing en trauma en het toewijzen tot één bepaalde ouder.
 Er is een grens opgesteld tussen normaal/gestoord, probleemkind/niet-probleemkind. Het
criterium die deze grens bepaalt wordt ook wel morbiditeitscriterium genoemd.
 Een probleem in de psychiatrie is dat er nauwelijks algemeen onderschreven morbiditeitscriteria
bestaan en dat de criteria sterk kunnen verschillen.
 Criterium ‘’individuele problemen’’
 deskundigheid: vaststelling van problemen behoeft weinig deskundig oordeel.
 Positieve kenmerken: over het algemeen goed vast te stellen door definitie
 negatieve kenmerken: zegt weinig over algeheel niveau van gestoordheid van het individu
 Criterium ‘’ somscores’’
 deskundigheid: gestandaardiseerde instrumenten
 positieve kenmerken: eenvoudig, norm gerelateerd, goede betrouwbaarheid, redelijke
correlatie met andere criteria, kan dimensioneel als categoraal gehanteerd worden, zowel
algeheel functioneren als voor specifieke syndromen
 Negatieve kenmerken: voor clinici vaak wat te omslachtig in de praktijk en meestal geen
differentiatie naar ernst van de individuele problemen.
* behalve deze statische benadering zijn er ook nog twee externe morbiditeitscriteria: de
doorverwijzing van een kind naar GGZ instelling en het klinisch psychiatrische oordeel.
 Criterium ‘’klinische benadering’’
 deskundigheid: vereist klinische ervaring
 Positieve kenmerken: sluit nauw aan bij praktijk, zowel voor algeheel functioneren als voor
specifieke syndromen en klinische diagnosen.

4

,  Negatieve kenmerken: geringe betrouwbaarheid, arbeidsintensief en kostbaar, moeilijk aan
normen te relateren.

De kwaliteit van het diagnostische proces: betrouwbaarheid

 Betrouwbaarheid heeft te maken met de mate van consistentie waarmee een testresultaat of
een diagnose verkregen wordt, er vanuit gaande dat de werkelijke testwaarde of diagnose niet
verandert.
 Betrouwbaarheid van een diagnostische procedure wordt nogal eens opgevat als een intrinsiek
kenmerk van de procedure. Dit is niet juist, betrouwbaarheid is afhankelijk van de populatie
waarin de procedure wordt gebruikt en van de manier waarop de betrouwbaarheid wordt
getoetst.
 De drie belangrijkste vormen van betrouwbaarheid:
1) Test-hertest betrouwbaarheid: met een tijdsinterval opnieuw meten
2) Tussenbeoordelaar/ouder betrouwbaarheid: twee of meerdere clinici geven bv een diagnose
3) Interne consistentie: verkrijg je dezelfde informatie uit variabele die hetzelfde meten
(cronbachs alpha). Dit is een functie van de onderlinge relatie van de items van een test.
 Betrouwbaarheid berekenen met categorale variabelen (bv DSM diagnosen)
1) Kappa: maat voor betrouwbaarheid waarin rekening wordt gehouden met de kans-
overeenstemming. Waarde 1,00 = volledige overeenstemming, 0 = niet hoger is dan op basis van
kans te verwachten is en negatieve waarden wanneer de overeenstemming zelfs slechter is dan
op basis van kans te verwachten is.
2) Pearson correlatiecoëfficiënt (r): -1,0 en +1,0
3) T-toetsen
4) Intraclass correlatiecoëfficiënt ICC: een betrouwbaarheidsmaat die zowel gevoelig is voor
verschillen in rangorde van scores als voor verschil in gemiddelde (t-toets).
* Sommige auteurs vermelden zowel de correlatiecoëfficiënt als de resultaten van t-toetsen om
betrouwbaarheid weer te geven.

De kwaliteit van het diagnostische proces: validiteit

 Is een term afkomstig uit de psychologische testresearch die te maken heeft met de
nauwkeurigheid waarmee een test meet wat hij beoogt te meten.
 Validiteit kan op een aantal manieren getoetst worden:
1) Inhoudsvaliditeit: passen de vragen/kenmerken van het interview (bv) bij wat je wilt meten?
2) Constructvaliditeit: één van de meest belangrijke maar ook controversiële. Het is het
theoretisch voorspelde verband tussen een bepaalde maat of construct en een netwerk van
andere relevante variabelen. Andere uitleg: gaat over de vraag of de resultaten van een
onderzoek wel werkelijk een indicatie zijn voor het begrip waarover je een uitspraak wilt doen.
Resultaten van een onderzoek kunnen perfect aansluiten bij de theorie, maar er kan onvoldoende
rekening zijn gehouden met andere variabelen die ook invloed hebben op het onderzochte begrip.
Constructvaliditeit is verder te onderscheiden in convergente- en divergente validiteit
3) Criterium-gerelateerde validiteit: Hiermee wordt het vermogen bedoeld van een bepaald
instrument of diagnostische construct om een extern criterium te voorspellen. Bijvoorbeeld het
klinische oordeel kan worden gebruikt als extern criterium. Als bijvoorbeeld een verkoper wordt



5

, gemeten of hij een ‘’goede’’ verkoper is, wordt er gekeken naar het resultaat van de test, maar is
hij in het echt dan ook goed?

Sensitiviteit en specifiteit

 Sensitiviteit en specifiteit dienen niet beschouwd te worden als vaststaande eigenschappen van
een test, aangezien zij kunnen variëren met de steekproeven waarop ze zijn gebaseerd en met de
referentiewaarden die gekozen zijn.
 Hoe hoger de sensitiviteit  Des te grotere kans dat bijvoorbeeld de vastgestelde diagnose ook
daadwerkelijk klopt.
 Hoe hoger de specifiteit  Deze te groter de kans dat de niet-vastgestelde diagnose ook
daadwerkelijk klopt, oftewel dat het klopt dat de cliënt geen diagnose heeft gekregen.
 De sensitiviteit kan vergroot worden door de drempelwaarde tussen gestoord/normaal te
verplaatsen naar links. Met andere woorden een jongen zal dan al bij relatief lage score als
gestoord beschouwd worden, echt dit gaat gepaard met een groter aantal fout-positieven en dus
met een lagere specificiteit.
 Vergroting van de sensitiviteit van een test zal altijd gepaard gaan met een verlaging van
specifiteit en andersom.

Predictieve waarde
De nauwkeurigheid van een test kan ook uitgedrukt worden als de mate waarmee test positiviteit of
test negativiteit de aanwezigheid of afwezigheid van een stoornis voorspelt.

Verschillende invalshoeken

 Medische invalshoek: de diagnosticus onderzoekt of het symptoom werkelijke hallucinaties dan
wel pseudohallucinaties betreft. Hierbij dienst rekening gehouden te worden met het
ontwikkelingsniveau en met het hierbij passende vermogen tot realiteitstoetsing. De DSM is
vanuit het klassieke medische model.
 Psychodynamische invalshoek: onbewuste conflicten, afweermechanismen, regressies, fixaties
en egofuncties. De meeste psychodynamische begrippen zijn niet operationeel gedefinieerd, er is
geen omschreven criteria. Gericht op Freud (het metapsychologisch profiel Anna Freud), en
behoorlijk interpretatief. De psychodynamische invalshoek met zijn rijke historie en een schat
aan klinische ervaring raakt los van de huidige kinder- en jeugdpsychiatrie.
 Psychometrische invalshoek: heeft zijn historische wortels in de psychologie. Je kunt hierbij
denken aan het meten van psychologische kenmerken, zoals intelligentie en schoolvaardigheden
met gestandaardiseerde tests gebruikt en statistische analysetechnieken (CBCL). Empirische
syndromen kunnen dus opgevat worden als de statistische tegenhangen van klinische
syndromen. Samengevat: groot aantal items, gebruik van kwantitatieve scores, scores die
aangeven wat de relatieve positie van een individu is ten opzichte van referentiegroepen, bv
populatienorm.
 Leertheoretische invalshoek: aanname dat menselijk gedrag uitsluitend verklaard kan worden
vanuit observeerbare stimuli en responsen. De oorzaak van gedrag, dus ook van abnormaal
gedrag, ligt buiten het individu en is afkomstig vanuit de omgeving.
 Systeemtheoretische invalshoek: gezinsfunctioneren, aangezien diverse onderzoeken hebben
aangetoond dat kids die in problematische gezinssituaties opgroeien een groter risico te lopen op


6

, de ontwikkeling van psychopathologie dan kinderen die in harmonische gezinnen opgroeien. Er
wordt gericht op affect, controle, communicatie en eigenschappen van het gezin als systeem.

Multiaxiale diagnostiek
Er zijn verschillende manieren om de veelheid van informatie te coördineren, de bekendste is het
multiaxiale classificatiesysteem van de DSM en de ICD. De DSM brengt informatie vanuit
verschillende domeinen in de volgende assen onder:
- Klinische syndromen en andere gebieden die een punt van aandacht kunnen zijn van de clinicus
- Persoonlijkheidsstoornissen, verstandelijke handicap
- Somatische stoornissen
- Psychosociale stressoren en omgevingsstressoren
- Algemeen niveau van functioneren
Een combinatie van testen van een kind: anamnese, interviews, neurologisch onderzoek en om de
veelheid om informatie te coördineren. Achenbach heeft bijvoorbeeld een multiaxiaal
assessmentsysteem ontwikkeld om het proces van vaststelling van diagnostische gegevens te
coördineren.

Comorbiditeit
Een kind kan verschillende, weliswaar bij elkaar voorkomende, ziekten hebben, die ieder eigen
diagnostiek en/of therapie behoeft. Comorbiditeit is in wezen de term die vanuit een categorale
benadering niet anders aanduidt dan de term ‘’correlatie’’ vanuit een kwantitatieve benadering

Voor en nadelen van vragenlijsten en interviews

Methode Voordelen Nadelen
Vragenlijst Eenvoudig te gebruiken, Beperkt tot visie van de
goedkoop, bestrijkt groot informant, beperkte
gebied, norm-gerelateerd, overeenstemming tussen
kunnen goede psychometrische verschillende informanten,
eigenschappen hebben, kunnen beperkt tot gestructureerde
relatief zeldzame gedragingen scores van gestandaardiseerde
bevatten. items
Klinische interview Wederzijdse interactie tussen Geringe betrouwbaarheid van
de clinicus en de het interview van het kind en
geïnterviewde, mogelijkheid jeugdige, geringe ouder-kind
om antwoorden verder te overeenstemming.
exploreren.




7

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller danielletie. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $4.80. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

56326 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$4.80  28x  sold
  • (1)
Add to cart
Added