Samenvatting probleem 4 (Opvoedondersteuning) 3.3C Interculturele Pedagogiek
15 views 0 purchase
Course
3.3 Interculturele Pedagogiek (FSWE3030AP)
Institution
Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR)
Samenvatting van alle literatuur van probleem 4 van het vak Interculturele Pedagogiek van het derde jaar van de opleiding Pedagogische Wetenschappen, gegeven in het jaar 2021/2022. Met de samenvatting heb ik een 9.2 gehaald voor het meerkeuzententamen. Succes met studeren!
Leerdoelen
1. Wat zijn de verschillen bij opvoedondersteuning tussen ouders met en zonder
migratieachtergrond?
2. Welke factoren dragen bij aan de verschillen in opvoedondersteuning tussen ouders met en
zonder een migratie achtergrond?
3. Sluit de opvoedondersteuning aan bij de behoefte en wensen bij ouders met een migratie
achtergrond? Zo niet, hoe kunnen we de aansluiting en effectiviteit verbeteren?
WAT ZIJN DE VERSCHILLEN BIJ OPVOEDONDERSTEUNING TUSS EN OUDERS MET EN ZONDER
MIGRATIEACHTERGROND?
BEVAART ET AL. (2012). ETHNIC DIFFERENCES IN PROBLEM PERCEPTION AND PERCEIVED
NEED FOR CARE FOR YOUNG CHILDREN WITH PROBLEM BEHAVIOUR
Kinderen van etnische minderheidsgroepen krijgen minder vaak hulp voor emotionele en
gedragsproblemen dan kinderen van etnische meerderheidsgroepen. Om te verklaren hoe
etniciteit van invloed is op het proces van hulp zoeken, is er meer inzicht nodig in de etnische
verschillen in de determinanten van hulpzoekend gedrag.
Het levels en filters model verklaard de relatie tussen determinanten van hulpzoekend gedrag en
het echt zoeken van hulp voor mentale problemen. Het zoeken van hulp is een fasenproces,
waardoor ouders door verschillende levels en filters moeten voor ze echt hulp ontvangen. Er
kunnen verschillende fasen van probleemherkenning worden onderscheiden: ouders initiële
erkenning van disstress bij het kind (probleem perceptie) en herkenning van de ouders dat de
problemen psychologisch van aard zijn en ernstig genoeg voor professionele aandacht (perceived
need for care). De probleem perceptie en waargenomen behoefte moeten als twee gescheiden
determinanten worden beschouwd. Wanneer problemen worden ervaren betekent het namelijk niet
direct dat er een behoefte is aan hulp.
Probleem perceptie en perceived need kunnen verschillen voor etnische groepen. Studies die
zowel rapportages vanuit leraren als ouders gebruiken zijn echter schaars.
Onderzoek
De studie onderzocht etnische verschillen in problem perception en perceived need voor
professionele ondersteuning bij ouders en leerkrachten van kinderen van 5-6 jaar uit de algemene
populatie, met emotionele en gedragsproblemen (hoge score SDQ). De kinderen horen bij de vijf
grootste etnische groepen in Nederland (Nederlands, Marokkaans, Turks, Antilliaans en
Surinaams). Er werd onderzocht of etnische verschillen verklaard konden worden door verschillen
in sociaal economische positie.
Hypothese
• Er werd verwacht dat ouderlijke problem perception en perceived need lager zou zijn voor
niet-Nederlandse kinderen dan voor Nederlandse kinderen.
• Er waren geen verwachtingen over problem perception en perceived need bij leraren.
Methode
Er werd gebruik gemaakt van een cross-sectionele methode. In totaal 10.954 kinderen vanaf groep
2 van de basisschool uit Rotterdam. Ouders en leraren vulden de SDQ in en vragenlijsten over
probleem perceptie en de perceived need for care. Dezelfde cut-off score werd gebruikt voor alle
etnische groepen (P90). In totaal hadden 1250 kinderen (met complete data) volgens deze cut off
een hoge score. Etniciteit werd bepaald door het land waar het kind geboren was.
,Resultaten
• Problemen en zorg: Nederlandse kinderen scoorden minder vaak boven de cut-off score
voor problemen dan niet-Nederlandse kinderen in ouder en leraar rapportages. Van de
kinderen met een score hoge dan de cut-off score ontving 14% mentale gezondheidszorg.
Etnische minderheidsgroepen waren onder gerepresenteerd: 17% Nederlandse, 14%
Surinaamse, 16% Antilliaanse, 7% Turkse en 9% Marokkaanse.
• Probleem perceptie:
o Van de kinderen met problemen had 63.1% van de ouders emotionele en
gedragsproblemen waargenomen. Hogere niveaus van probleem perceptie werden
gevonden voor Nederlandse ouders (81%) ten opzichte van Surinaamse (74%),
Antilliaanse (48%), Marokkaanse (47%) en Turkse (40%) ouders. De lagere niveaus
van probleemidentificatie bij Antilliaanse, Turkse en Marokkaanse ouders kon niet
worden verklaard door SEP of ernst indicatoren. Verschillen tussen Surinaamse en
Nederlandse ouders waren kleiner en niet significant.
o Gemiddeld heeft 87.2% van de leraren emotionele en gedragsproblemen
waargenomen bij de kinderen met problemen. Er waren geen significante
associaties tussen probleemperceptie en etniciteit voor leraren van kinderen met
hoge SDQ scores, behalve voor een lagere probleem perceptie bij Turkse kinderen.
• Perceived need:
o In het algemeen rapporteerden 22.9% van de ouders van kinderen met problemen
boven de cut-off score de behoefte aan hulp. Er waren geen etnische verschillen in
de perceived need bij ouders, met uitzondering van een lagere perceived need voor
Surinaamse kinderen (na aanpassing voor SEP en ernst indicatoren).
o In het algemeen rapporteerden 47.8% van de leerkrachten van kinderen met
problemen boven de cut-off score de behoefte aan hulp. Er waren geen etnische
verschillen in de perceived need bij leerkrachten.
• Aanvullende analyses: analyses met kinderen met hele hoge scores (>P95) lieten
vergelijkbare etnische verschillen zien: probleem perceptie was lager voor Antilliaanse,
Turkse en Marokkaanse ouders. Wanneer kinderen met een score boven de P95 cut-off
werden geselecteerd waren probleem perceptie en perceived need hoger bij ouders en
leraren dan voor kinderen met een score van P90.
Discussie
Het onderzoek laat zien dat probleem perceptie (onafhankelijk van hoge scores op problemen)
lager is voor ouders met jonge kinderen uit etnische minderheidsgroepen dan voor ouders met
kinderen uit etnische meerderheidsgroepen. Door leraren gerapporteerde probleem perceptie en
perceived need laat geen etnische verschillen zien. Het onderzoek bevestigd dat problem
perception en perceived need for care als twee gescheiden fasen van hulp zoeken gezien kunnen
worden (want perceived need was lager dan probleem perceptie) bij zowel ouders als
leerkrachten.
Er werden (verassend genoeg) geen verschillen in perceived need gevonden. Terwijl ouderlijke
probleem perceptie laag was sommige alle etnische minderheidsgroepen, was perceived need for
care laag voor alle etnische minderheidsgroepen. Leraren rapporteerden een hogere probleem
perceptie en perceived need dan ouders in alle etnische groepen.
De lage probleem perceptie bij Antilliaanse, Marokkaanse en Turkse ouders zou mogelijk
beïnvloed kunnen worden door culturele factoren en migratiefactoren, omdat de verschillen niet
verklaard kunnen worden door een lagere SES of etnische variatie in de ernst van de problemen.
Er zijn vier mogelijke verklaringen:
1. Er zijn culturele verschillen in zorgen en de expressie van zorgen over psychosociale
problemen. Het label dat nodig is om gedrag als problematisch te zien kan verschillen
tussen culturen. Het gebruiken van een hogere cut-off (ernstigere problemen) zou moeten
resulteren in kleinere etnische verschillen, maar dit was niet het geval.
2. De definitie van wat een probleem is kan per etniciteit verschillen. Hetzelfde gedrag kan
verschillend worden geïnterpreteerd.
, 3. Ouders in minderheidsgroepen schamen zich of zijn bang om zorgen te delen met anderen
uit angst voor negatieve consequenties voor het kind of stigmatisering.
4. Bekendheid met de Nederlandse manier van monitoren, meten en het organiseren van
zorg voor kinderen met probleemgedrag varieert met migratiefactoren. Turkse en
Marokkaanse cultuur staat bijvoorbeeld verder af dan de Nederlandse koloniën.
Limitaties
• Culturele verschillen kunnen resulteren in verschillende responsen op vragenlijsten,
waardoor bias ontstaat.
• Door etniciteit vast te stellen door middel van geboorteland kon er niet worden gekeken
naar de derde generatie.
• Cross-sectioneel
• SES kenmerken zijn gebaseerd op oudere metingen, die mogelijk in absolute termen zijn
veranderd. Relatieve plaatsen van gezinnen zullen wel nog vergelijkbaar zijn.
• Selectieve non-respons bij leraren en ouders. Hierdoor mogelijke kans op onderschatting
bij de scores van ouders en een overschatting van de scores bij leraren.
• De etnische achtergrond van de leraren was niet bekend. Bias zou mogelijk aanwezig
kunnen zijn omdat de meerderheid van de Rotterdamse leraren een Nederlandse
achtergrond heeft.
Conclusie
Bij kinderen met hoge probleemscores was de probleem perceptie lager bij niet-Nederlandse
ouders. De verschillen konden niet verklaard worden door SES en ernst van de problemen. Er
werden geen etnische verschillen gevonden in ouderlijke perceived need en probleem perceptie
perceived need gerapporteerd door leraren. Leraren rapporteerden een hogere probleem perceptie
en perceived need dan ouders voor alle etnische groepen.
VAN MOURIK ET AL. (2015). PARENTS' BELIEFS ABOUT THE CAUSE OF PARENTING PROBLEMS
AND RELEVANCE OF PARENTING SUPPORT: UNDERSTANDING LOW PARTICIPATION OF ETHNIC
MINORITY AND LOW SOCIOECONOMIC STATUS FAMILIES IN THE NETHERLANDS
Ongeveer de helft van de ouders heeft zorgen over de opvoeding of de ontwikkeling van de
kinderen. Zorgen over opvoeding komen het vaakste voor bij ouders van jonge kinderen, etnische
minderheidsgroepen of een laag sociaaleconomisch niveau. Zorgen kunnen resulteren in het
zoeken van professionele ondersteuning. Proffesionele ondersteuning heeft positieve effecten op
ouderlijke effectiviteit, kindgedrag en familie functioneren.
Gedragsveranderingstheorieën (gezondheid belief model of theory of plannend behavior)
veronderstellen dat ouderlijke percepties over het behandelingsproces, uitkomsten, aanbieders
en setting invloed hebben op de participatie. De sociale cognitieve of self-efficacy theorieën
benadrukken het belang van ouderlijke vermogens om te veranderen en betrokken te zijn bij de
behandeling. Transtheoretische modellen benadrukken motivationele fasen om de beginnen aan
behandeling. Deze theorieën gaan echter niet in op redenen voor ouderlijke participatie aan
preventieve oudertraining programma’s.
Er is nog weinig bekend over de mechanismen en ouderlijke percepties die motivatie beïnvloeden.
Zo verminderd de kans op participatie wanneer een ouder verwacht dat opvoedondersteuning niet
zal resulteren in positieve uitkomsten. Dit wordt mogelijk beïnvloedt door de overtuigingen over de
etiologie van problemen, die weer invloed hebben op de manier waarop iemand problemen en
mogelijke oplossingen interpreteert.
De studie wilt meer inzicht geven in de ouderlijke overtuigingen ten opzichte van opvoedkundige
problemen en de motivatie van ouders om hulp te zoeken. De ouderlijke overtuigingen zijn
geassocieerd met de sociale en culturele context waarin ouders leven. Er is echte r nog weinig
bekend over de invloed van socioculturele factoren op ouderlijke overtuigingen en motivatie om
hulp te zoeken.
, Ouderlijke ondersteuning is gedefinieerd als een individueel of groep-gericht programma voor het
ondersteunen van ouders bij het opvoeden van de kinderen. Het onderzoek is gericht op families
met een laag inkomen of een etnische minderheidsstatus in Nederland. Deze gezinnen hebben
aan de ene kant meer zorgen over de opvoeding, maar participeren aan de andere kant minder
vaak in ondersteuningsprogramma’s. De gezinnen zijn daarentegen overgerepresenteerd in
dwangmatige vormen van hulp.
Methode
De steekproef bestond uit ouders van kinderen tussen de 0-15 jaar. De vroege adolescentie werd
bewust opgenomen in het onderzoek omdat er in deze periode veel kindproblemen kunnen
ontstaan. Het ging om ouders met zorgen over het kind of het eigen opvoedgedrag, ouders van de
eerste en tweede generatie en ouders met een laag SES. Werving ging via lokale organisaties en
gezondheidszorg instellingen. Data werd verzameld via semi-gestructureerde interviews en focus-
groups (en met audio opgenomen, waarvoor toestemming werd gevraagd). Anonimiteit en
betrouwbaarheid werden vooraf gegarandeerd.
In totaal bestond de steekproef uit 61 participanten, vooral moeders. 14 Antilliaanse ouders, 11
Marokkaanse ouders en 13 Nederlandse ouders. Kinderen van geïnterviewde ouders waren
gemiddeld 5 jaar oud, kinderen van ouders in de focus group waren gemiddeld 13 jaar. Antilliaanse
ouders vormden vaker eenoudergezinnen. De gemiddelde SES van de groepen was lager dan het
gemiddelde SES in Nederland.
Resultaten
Ouderlijke zorgen
Ouderlijke zorgen waren vergelijkbaar voor de drie groepen en gingen over kindproblemen,
gezondheid en ontwikkeling, ouder-kindrelatie en schoolprestaties.
• Zorgen hadden vooral betrekking op het gedrag van het kind, ouders vonden het moeilijk
om met ongewenst gedrag om te gaan.
• Zorgen over de familie context werden geuit in relatie tot financiën, moederlijke mentale
gezondheid en partnerrelaties.
• Etnische minderheden uitten ook zorgen over culturele vervreemding van hun kinderen
door het leven in Nederland.
• Marokkaanse ouders hadden vooral zorgen over discriminatie tegen de kinderen.
• Gevoelens van onzekerheid werden gereflecteerd in ouderlijke zorgen over de ouderlijke
competentie. Onzekerheid werd toegeschreven aan eenouderschap, een gebrek van
ervaring, ouderschapsstijl van de eigen ouders en ongevraagd advies van familieleden. De
onzekere gevoelens werden versterkt wanneer ouders minimale ondersteuning kregen.
Ouderlijke overtuigingen en ouderlijke ondersteuning
Twee componenten beïnvloedden de motivatie van ouders om hulp te zoeken:
• Opvattingen van de ouders over de oorzaak
• De beheersbaarheid van opvoedingsproblemen
Er werden opmerkelijke verschillen waargenomen in de opvattingen over de oorzaak van
opvoedingsproblemen:
• Kinderen met een sterke persoonlijkheid: Nederlandse ouders geloofden dat een
sterke persoonlijkheid van het kind een oorzaak was voor ouderlijke problemen. De sterke
persoonlijkheid zou het resultaat zijn van aangeboren kwaliteiten of ervaringen tijdens de
kindertijd (zoals ziekte).
o Voor het voorkomen of oplossen van de problemen benadrukten de ouders het
belang van het afstemmen van hun opvoedstrategieën. De ouders benadrukten
dat de persoonlijkheid van het kind niet veranderbaar was, en onderstreepten
daarom het belang van het veranderen van hun opvoedingsgedrag.
Opvoedondersteuning werd als effectief gezien, omdat ouders er verschillende
strategieën konden aanleren.
o De motivatie voor opvoedondersteuning was in het algemeen hoger gedurende de
peuterjaren. Ouders die hun kind beschreven als een sterke persoonlijkheid waren
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller socialewetenschappeneur. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.28. You're not tied to anything after your purchase.