Er worden veel begrippen gebruikt om aspecten van het zelf weer te geven:
Zelfconcept
Zelftheorie
Zelfwaardering
Zelfbeeld
Zelfevaluatie
Zelfbeeld = het beeld dat iemand heeft van de eigen persoon
Wordt van jongs af aan gevormd: je wordt niet geboren met een zelfbeeld, maar bouwt dit
geleidelijk aan op ervaringen en hoe mensen ons zien helpt mee aan het opbouwen hiervan
Wordt in verband gebracht met het eigen functioneren
Cognitieve component van onszelf
Het zelfbeeld slaat op:
o De inhoud: uitspraken die de persoon over zichzelf zou kunnen doen bv. ik ben sociaal,
grappig, niet sportief, ik heb veel vrienden,… de soorten boeken in je bibliotheek
o De structuur: de manier waarop een persoon zijn opvattingen en verwachtingen over
zichzelf organiseert de manier waarop de boeken geordend zijn in de bibliotheek
Voorbeelden:
o Ik kan goed sporten, het liefst doe ik balsporten zoals volley en basket
o Ik vind van mezelf dat ik sociaal ben: ik ben graag samen met anderen en zet ook vaak de
eerste stap om met anderen kennis te maken
Zelfwaardering = het affectieve aspect van het zelfbeeld en slaat op de positieve of negatieve
evaluatie ervan
Oordelende houding die we hebben tegenover onszelf
Heeft invloed op onze gedachten, gevoelens en gedragingen
Het affectieve, gevoelsmatige, emotionele van onszelf
Voorbeeld: L heeft een lage zelfwaardering. Ze vindt zichzelf vaak lelijk en dom. Hierdoor gaat ze
zich ook minder inzetten voor haar schoolwerk omdat ze er toch al van overtuigd is dat ze slechte
punten zal halen
Zelfpresentatie = het beeld dat mensen van zichzelf ophangen zodanig dat de anderen zich een beeld
van hen kunnen vormen
Hoe ga jij je presenteren, voorstellen aan mensen
Kan verschillen met hoe we echt zijn, hoe we onszelf zien (meestal positiever) interne
zelfbeeld kan verschillen met ons extern zelfbeeld
Doel: controle krijgen op het gedrag van anderen tegenover onszelf
Sociale identiteit
,Zelfbeschikking:
Heeft te maken met de oorzaak die we aan ons eigen gedrag gaan toekennen
Opzoek gaan naar redenen waarom we bepaald gedrag stellen
Te vergelijken met attributies (= verklaringen zoeken voor je gedrag) binnen jezelf of buiten
jezelf (intern of extern)
Voorbeeld: S. zegt vaak dat ze goede punten heeft omdat de toets zo gemakkelijk was. Ze legt de
oorzaak buiten haar persoon. Terwijl het belangrijk is voor ons zelfbeeld om successen toe te
schrijven aan interne factoren
Zelfhandhaving = manier om om te gaan met onverwachte, moeilijke situaties (= coping)
Verdediging strategie
Om ons gerust te stellen en ons beter voor te stellen dan we zijn
Doel: zelfbeeld hoog houden
Dit leer je als kind tijdens de opvoeding
Voorbeelden van “verdedigingsmechanismen”:
Rationalisatie = zaken die voor ons een bedreiging vormen leggen we zo uit dat ze verklaarbaar
zijn reden zoeken om dingen goed te praten
o Bv. Wanneer D. in het weekend niet naar huis kan gaan (omdat mama het te moeilijk
heeft), zegt hij soms dat dit komt doordat zijn mama ziek is of naar de dokter moet gaan.
Hij probeert hier verklaringen aan te geven die voor hem acceptabel zijn terwijl hem
nochtans wel werd verteld wat de echte oorzaak was het weekend bezoek niet kon
doorgaan
Compensatie = iets waar je minder goed in bent ga je compenseren met iets waar je wel goed in
bent
o Bv. studenten die een vraag niet goed kunnen op het examen, gaan vaak iets noteren die
ze wel heel goed kunnen
Verschuiving = reacties richten op een veilig persoon of object negatief gevoel afreageren op
iets of iemand anders
o Bv. je stress afreageren op je kinderen in de leefgroep
o Bv. je verplaatsing is niet goedgekeurd en je reageert je af op je collega’s
o Bv. kind is boos omdat het niet naar huis mag en gaat knijpen in de begeleiders
Negatie = ontkennen van de waarheid (soms moeilijk te onderscheiden met rationalisatie)
o Bv. je krijgt te horen dat je aan een levensbedreigende ziekte lijdt, je gaat dit ontkennen
en denkt dat de dokter zich vergist heeft
Sublimering = reacties omvormen zodat ze meer sociaal aanvaardbaar zijn voor jou
o Bv. je hebt ruzie met je partner en je bent bang dat hij jou gaat laten vallen en je gaat de
komende dagen heel lief zijn tegen hem
o Bv. kindje moet naar ziekenhuis en is heel bang, maar gaat zich heel stoer gaan opstellen
Regressie = terugvallen naar een vorige levensfase, vroegere ontwikkelingsstadium
o Bv. terug bedplassen bij de geboorte van een broertje of zusje
Projectie = je gevoelens of verlangens projecteren op iemand anders (soms moeilijk te
onderscheiden met verschuiving)
o Bv. Je bent boos op je partner en je zegt: “jij bent altijd boos op mij!”
o Bv. je vindt jezelf niets waard en zegt: “niemand wil iets met mij te maken hebben”
,Toepassingen
1) Moeder blijft de mogelijkheid ontkennen dat haar dochter zwanger zou kunnen zijn
Zelfhandhaving negatie
2) Ik ben geslaagd voor mijn rijexamen! Ik heb enorm geluk gehad met het parcours dat ik moest
afleggen want het was in de buurt waar ik woon Zelfbeschikking (extern)
3) Je hebt een ontzettende baaldag gehad op stage. Er zijn vandaag verschillende zaken fout
gelopen. Eenmaal je thuiskomt ontploft de bom en je reageert je af op je zus die thuis in de zetel
zit Zelfhandhaving verschuiving
4) Als een student bijna examens heeft, gaat dit soms gepaard met veel stress en spanning. Hij kan
dit negatieve gevoel omzetten in positieve energie door hard te studeren Zelfhandhaving
sublimering
5) In de buurt van anderen doet Lisa zich ‘alwetend’ voor. Ze vindt het belangrijk om te pas en te
onpas haar mening te verkondigen. Ze wil dat anderen naar haar opzien en rekening met haar
houden Zelfpresentatie of extern zelfbeeld
6) Wanneer het 2e kindje geboren was, ging Tineke terug kruipen en wilde altijd opgetild worden
terwijl ze ervoor al goed zelf kon stappen Zelfhandhaving regressie
1.2 Een theoretisch kader: het persoonsmodel van Verhofstadt-Denève
Persoonsmodel van Verhofstadt-Denève:
Dynamische IK – MIJ relatie of “human dilemma” (wie ben ik? Wie wil ik zijn? Wat denken
mensen over mij?) je hebt 2 kanten van jezelf
o IK – kant = het reflecterend subject: de persoon als kenner, het deeltje van jezelf dat kan
denken, voelen en doen
o MIJ – kant = object overschouwer: de persoon of situatie waarover gereflecteerd wordt
bv. nadenken over je gevoelens, je sociale situatie, voel ik me veilig in de buurt waar ik
woon? Heb ik voldoende vrienden?
dynamisch proces tussen ik – kant en mij – kant = metadenken (reflecteren)
Dimensies van het zelfbeeld of 6 fenomenologische constructies 6 beelden van jezelf waar
een vraag gekoppeld kan worden
o Zelfbeeld: wie ben ik? Bv. ik ben een verlegen meisje, ik ben goed in taal,…
o Ideaal-Zelf: wie wil ik zijn? Bv. ik wil graag socialer zijn, ik wil zorgzamer zijn voor mijn,
partner,…
o Alter-Beeld: wie zijn de anderen? Bv. mijn moeder zorgt goed voor mij, mijn vrienden
zijn betrouwbaar,…
o Ideaal-Alter: wie wil ik dat de anderen zijn? Bv. ik wil dat mijn stagementor me goed
begeleidt, ik wil dat de kinderen meer met me spelen,…
o Meta-Zelf: wat denken de anderen over mij? Bv. de ander vindt me sportief, anderen
vinden dat ik te kritisch ben,…
o Ideaal-Meta-Zelf: hoe wil je dat anderen over mij denken? Bv. ik wil dat anderen me een
goede vriend vinden, ik wil dat de anderen mij eerlijk vinden,…
Toepassing
Thomas, een jongen van 13 jaar uit de bijzondere jeugdzorg zegt het volgende over zichzelf:
1) Andere kinderen denken over mij dat ik een leuke jongen ben Meta-Zelf
2) Ik denk dat de meeste moeders lief zijn voor hun kinderen Alter-Beeld
3) Later zal ik bakker worden Zelfbeeld in de toekomst
4) Ik hoop dat mijn vrienden met mij willen spelen als ik dit weekend naar huis mag Ideaal-Alter
5) Als ik een moeilijke opdracht krijg, ben ik bang dat ik het niet zal kunnen Zelfbeeld
, Voor elk van deze constructies geldt de volgende bassistructuur:
Persoonskenmerken en condities
o De vraag “welke persoon ben ik?” refereert aan de vroegere en de actuele situatie
deelvragen kunnen zijn: wie was ik en wie ben ik nu als persoon?
o Persoonskenmerken slaan op mijn visie over intellectuele en karakteriële kenmerken van
mezelf en andere onderscheid en vergelijking tussen: psychische (karakter) en
fysische (uiterlijk) persoonskenmerken van vroeger en nu
o Een andere belangrijke vraag gaat over de condities waarin een persoon leeft: sociale
rollen bv. ik ben mama, ik ben zus, lid van de Chiro,… /betekenisvolle anderen
Extern / intern zelfbeeld: zelfpresentatie (hoe wil je je presenteren naar anderen?)
Bewustzijnsniveaus: van sommige zaken ben je bewust en van anderen ben je onbewust
Fenomenologische zelfconstructie en realiteit: mensen gaan zichzelf gaan overschatten of
verkeerd gaan inschatten
1.3 Informatiebronnen bij de opbouw van het zelfbeeld
Enkele belangrijke informatiebronnen bij de opbouw van het zelfbeeld en de zelfwaardering:
Introspectie = we kijken in onszelf en nemen onze eigen gevoelens en gedachten waar bv. je
weet van jezelf dat je sociaal bent
Zelfperceptie: we nemen ons eigen gedrag waar en gaan dit ook beoordelen bv. je slokt heel snel
een broodje naar binnen en denkt bij jezelf “Amai ik moet heel veel honger gehad hebben”
Jezelf vergelijken met anderen
o The looking-glass self: je gaat kijken naar jezelf en denkt na hoe je overkomt bij anderen
a.d.h.v. reacties van anderen, je gaat die reacties gaan interpreteren
o Sociale vergelijkingstheorie (Festinger): in situaties waar we onzeker zijn, gaan we ons
heel vaak vergelijken met anderen
Autobiografisch herinneringen = herinneringen uit ons verleden Flitslichtherinneringen:
dingen die je niet meer vergeet en die vaak terug opkomen in een bepaalde situatie bv.
pestgedrag
o Egocentrische vertekeningen: men is geneigd het verleden te vertekenen zodat het zelf
meer op de voorgrond treedt bv. door meer te verwijzen naar jezelf of je eigen aandeel
o Achteruitzicht vertekening: de neiging om de eigen bekwaamheid tot voorspellen van
uitkomsten te overschatten voor gebeurtenissen uit het verleden bv. vertekening van
gerapporteerde schoolresultaten
Culturele perspectieven verband tussen culturele oriëntatie en conceptie van het zelf
o Bv. In China leeft men veel collectivistischer dan ons en gaat men vaker spreken met ‘wij’
o Bv. In Amerika is men veel individualistischer en spreekt men vaak met ‘ik’
1.4 De ontwikkeling van zelfbeeld en zelfwaardering
Startpunt: beschrijving van zichzelf en anderen
Vermogen jezelf als een distinctieve entiteit te zien = noodzakelijke eerste stap
Ontwikkeling babytijd:
IK/MIJ: geen onderscheid
Objectpermanentie = beseffen dat wanneer een voorwerp weg is, je het niet meer kan zien, dat
het nog blijft bestaan
Zelfherkenning = kinderen gaan zichzelf gaan herkennen bv. op foto’s, in de spiegel, op video’s en
ze gaan zichzelf beschrijven
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller daphnevanpamel. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.58. You're not tied to anything after your purchase.