Alle hoofdstukken/paragrafen die je moet leren voor het tentamen samengevat + alle aantekeningen van zowel het Hoorcollege als het Werkcollege staan achterin, inclusief de opdrachten van het werkcollege.
1.3 omschrijving
1.3.1 Volkenrecht – het recht dat geldt tussen de staten (is echter beperkt)
Internationaal recht – breder dan internationaal publiekrecht: het omvat het
internationaal publiek- en privaatrecht (in de praktijk wordt met internationaal
recht gewoon internationaal publiekrecht bedoeld).
1.3.2 Er zijn 4 rechtsbronnen in het internationale recht:
- Gewoonterecht (ontstaat uit de praktijk van staten in combinatie met een
rechtsovertuiging)
- Verdragen
- Besluiten van internationale organisaties
- Algemene rechtsbeginselen
Twee verschillende opvattingen over de vraag of de internationale en nationale
rechtsorde werkelijk gescheiden zijn: dualistische en monistische leer.
Dualistische leer:
- Internationale en nationale rechtsordes zijn geheel gescheiden
rechtssystemen
- International recht kan niet boven de staat staan, het is extern
recht(juridisch instrument) van de staat
Monistische leer:
- Één rechtsorde waar zowel internationaal als nationaal recht deel van
uitmaken
- Geen extern recht van de staat, maar recht dat de macht van de staat kon
beperken
2.2 t/m 2.7 Persoon = internationaal rechtssubject als ze de juridische
bekwaamheid hebben om binnen de internationale rechtsorde dele te nemen aan
het rechtsverkeer.
Persoon met beperkte rechtssubjectiviteit heeft niet alle, maar alleen maar een
aantal bekwaamheden om deel te nemen aan/betrokken te worden bij het
rechtsverkeer.
Alleen de staat heeft volledige rechtssubjectiviteit
Rechtssubjectiviteit je bezit internationale bevoegdheden, rechten of
plichten
Entiteit = wezenlijk, iets dat echt bestaat/bestaan heeft
Internationale/intergouvernementele organisaties zijn meestal opgericht
door staten of andere internationale organisaties en hebben als doel: publieke
taken uitvoeren. Bijv. VN, EU, Raad van Europa. Deze internationale organisaties
bezitten rechtspersoonlijkheid en nemen zelfstandig deel aan het internationale
rechtsverkeer ze functioneren niet geheel los van staten.
Internationale organisaties hebben alleen de bevoegdheden die de staat ze heeft
toegekend.
2.6 facto-regimes georganiseerde groepen die feitelijk effectief gedrag
uitoefenen over een deel van het grondgebied van een bestaande staat en de
daar levende bevolking (als het ware een ‘staat’ in een staat’) komen vaak
tegen de staat in opstand met als doel autonomie en afscheiding van de staat:
zelfstandigheid (bijv. in Irak, Colombia, Mali, Syrië, Pakistan). Van deze fact-
regimes wordt in het algemeen aangenomen dat hun overeenkomsten met staten
geen internationaal publiekrechtelijke status hebben.
Bevrijdingsbewegingen: groeperingen die vechten tegen een koloniale
mogendheid of een bezettende macht
1
,5.1 belangrijkste bronnen die de internationale rechtsorde als
rechtscheppend beschouwt:
Gewoonterecht
Verdragen
Besluiten van internationale organisaties
Algemene rechtsbeginselen
Billijkheid
Eenzijdige rechtshandelingen
5.2 internationale rechtsvorming: overwegend beheerst door staten en ook
wel door internationale organisaties.
Een staat kan niet zonder instemming worden gebonden aan een regel van
internationaal recht
5.3.1 gewoonterecht ontstaat uit een opeenvolging van elkaar
ondersteunende gedragingen van staten die, door actief aan een praktijk deel te
nemen, dan wel deze te dulden, deze praktijk zodanig aanvaarden dat erop mag
worden vertrouwd dat zij zich ook in de toekomst in overeenstemming met die
praktijk zullen gedragen (wordt veelval gevormd door staten).
Twee voorwaarden: 1. Algemene praktijk 2. Rechtsovertuiging
Twee eisen: 1. Omvangrijk (extensive) 2. Vrijwel (virtually) uniform
Uniform praktijk van de staten moet consistent zijn (dicht, samenhangend,
vast)
Omvangrijk praktijk moet door relatief veel staten worden gevolgd
Rechtsovertuiging de staten zijn van oordeel dat de praktijk door
internationaal recht wordt vereist, niet alleen omdat het economisch wenselijk is:
praktijk zonder rechtsovertuiging leidt niet tot gewoonterecht. En
rechtsovertuiging zonder relevante praktijk leidt meestal ook niet tot
gewoonterecht.
Foltering = kwelling
Beperkte vormen van gewoonterecht:
1. Regionaal gewoonterecht
2. Persistent objector
3. Bilaterale rechtsbetrekking
Regionaal gewoonterecht ontstaat wanneer een bepaalde praktijk en
rechtsovertuiging niet wereldwijd maar slechts in een bepaalde regio worden
opgevolgd.
Persistent objector een staat die zich onttrekt aan de vorming van een
regel, door regelmatig aan te geven (gedurende de periode van ontwikkeling) dat
ze het niet als gewoonterecht aanvaard.
Bilaterale rechtshandelingen kunnen ontstaan wanneer de stand van het
algemene gewoonterecht onzeker is.
5.4 verdagen overeenkomsten die op grond van internationaal recht
verbindend zijn tussen partijen en die door het internationaal publiekrecht
worden beheerst. (alleen staten en internationale organisaties kunnen deze
sluiten).
Synoniemen voor verdrag: conventie, handvest, statuut, protocol
Tractatenblad hierin worden verdragen gepubliceerd
Voorkeur verdrag boven gewoonterecht:
1. Verdrag komt sneller tot stand
2. Staten hebben grotere invloed op de inhoud van een verdrag
3. Verdrag kan wederzijdse rechten en plichten meer in detail formuleren:
meer duidelijkheid en zekerheid
Verdragenrecht het recht dat van toepassing is op de totstandkoming en
werking van verdragen
2
, Weens Verdragenverdrag ‘Verdrag Inzake het Verdragenrecht’
Pacta sunt servanda gesloten verdragen moeten worden gerespecteerd, je
moet je eraan houden
Dispositieve verdragen kunnen bij derde staten toch rechtsgevolgen
creeëren, ook al hebben ze niks met het verdrag te maken of ingestemd. Bijv.
samenvoeging of opsplitsing van twee staten.
Internationale organisaties rechtssubjecten (omdat ze deelnemen aan het
internationale verkeer). Dat betekent niet gelijk dat je verdragen mag sluiten, dat
staat in het oprichtingsverdrag
IMF Internationaal Monetair Fonds (onderdeel van de VN)
H3 soevereiniteit verwijst naar het exclusieve gezag dat een staat
toekomt t.a.v. zijn grondgebied en de daar levende bevolking. Door soevereiniteit
is een staat formeel onafhankelijk van andere staten (eigen gezag)
Protectoraten staten die (dan wel tijdelijk geheel of gedeeltelijk) onder gezag
van andere staten/ internationale organisaties worden geplaatst.
Soevereiniteit bestaat uit het geheel van door internationaal recht erkende
bevoegdheden, rechten en plichten van staten.
3 onderdelen van een staat:
1. Gezagsstructuur
2. Grondgebied
3. Bevolking
Gezagsstructuur geheel van instellingen die publiek gezag uitoefenen
(staatshoofd, regering met uitvoerende macht, volksvertegenwoordiging,
rechtsprekende organen). Elke staat is vrij om deze voor zichzelf in te richten/te
bepalen.
‘Titel’ de juridische grondslag van de aanspraken van een staat op een
bepaald grondgebied.
De belangrijkste grondslagen voor de titel van een grondgebied:
1. Ontdekking
2. Effectieve bezetting
3. Verdragsbepalingen
Terra nullius een gebied dat aan niemand toebehoort (ontdekking hiervan
lijdt tot een ‘titel’, los van het feit of er al mensen wonen of niet).
Een latere vereiste: ontdekkende staat voert daadwerkelijk overheidsgezag uit.
Cessie de overgang van grondgebied bij verdrag
Island Pamas-zaak zie blz. 68 + 69 boek
‘Onderdanen’ personen die de nationaliteit van de staat bezitten
Unieburgers alle onderdanen van lidstaten van de EU. Deze hebben de
vrijheid om binnen de EU te reizen en te verblijven.
Europees Verdrag inzake Nationaliteit hoofdregel: elke staat bepaalt op
grond van eigen wetgeving wie zijn onderdanen zijn.
Afstammingsbeginsel staat moet erin voorzien dat zijn nationaliteit van
rechtswege kan worden verkregen door kinderen van wie één van de ouders op
het tijdstip van geboorte van die kinderen zijn nationaliteit heeft.
Territorialiteitsbeginsel staat voorziet erin dat zijn nationaliteit kan worden
verkregen door kinderen die op zijn grondgebied worden geboren en die bij de
geboorte geen andere nationaliteit verkrijgen.
Zowel natuurlijke als rechtspersonen kunnen een nationaliteit verkrijgen.
3.4 belangrijkste manieren waarop nieuwe staat tot stand komt:
1. afscheiding
2. ontbinding
3. aaneensluiting
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller shayajs. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.40. You're not tied to anything after your purchase.