Lecture 1
Ontwikkelingspsychologie
Ontwikkeling is altijd een verandering, of het nu fysiek, sociaal, emotioneel
of cognitief is. Ontwikkeling is leven lang, maar tijdens de cursus zullen we
ons concentreren op de prenatale ontwikkeling tot de adolescentie.
Ontwikkelingspsychologie heeft drie doelen:
1. Beschrijven en identificeren: wat doen kinderen en wanneer
ontwikkelen ze bepaalde vaardigheden?
2. Begrijpen en uitleggen: waarom ontwikkelen zich op een bepaalde
manier?
3. Voorspellen en veranderen: wat zegt de ontwikkeling van één
vaardigheid over een andere vaardigheid en hoe kan de
ontwikkeling positief worden beïnvloed?
Er zijn drie thema's in de cursus:
1. Nature versus nurture
2. Ontwikkeling in fasen versus continu proces
3. Universele ontwikkelingen versus cultureel bepaald
Het is handig om een tijdlijn te maken, omdat dit helpt bij de volgorde van
ontwikkeling. Er zal ook één examenvraag zijn die zal gaan over de
overlapping van bepaalde ontwikkelingen. Er zal ook minstens één
examenvraag per artikel zijn - meestal over de belangrijkste bevindingen,
zoals de resultaten van de discussie. De auteurs en titels hoeven niet te
worden onthouden.
Geschiedenis van ontwikkelingspsychologie
Plato en Socrates hebben beide gebruik gemaakt van didactische
methoden die werden aangepast voor hun studenten. Met deze aanpak
werd er gekeken naar de persoonlijke ontwikkeling van studenten. Na
Plato en Socrates is er een groot gat in de ontwikkeling van
ontwikkelingspsychologie geweest.
In de 16e eeuw geloofde de puriteinen dat alle kinderen met zonden
geboren waren en de rest van hun leven moesten besteden aan het
goedmaken van deze zonden. Dit is terug te zien in de kunst van deze tijd.
Kinderen werden tijdens dit tijdperk gekleed en afgebeeld als
volwassenen. Ouders waren erg streng en beperkend.
De verlichting, met bijvoorbeeld John Locke, verandert het script voor de
studie van kinderen. Hij creëerde het idee van Tabula rasa, het idee dat
kinderen hun leven beginnen met een schone lei. De ouders zijn daarom
modellen en moeten hen zorgvuldige instructies geven en hun goede
gedrag belonen. Hij geloofde in ontwikkeling als een continu proces.
Rousseau geloofde dat kinderen noble savage waren. Dit is dat de
kindertijd een korte periode is van onschuldigheid die loopt tot de gevaren
,en ontberingen van de volwassenheid worden ontdekt. Hij geloofde in een
gefaseerde ontwikkeling en geloofde dat de natuur belangrijker is dan
nurture.
Tijdens de 19e eeuw en in latere tijden werd er niet enkel gefilosofeerd
over de ontwikkeling van kinderen, maar werd er daadwerkelijk
geobserveerd en gedocumenteerd. Dit is een verschuiving naar een meer
wetenschappelijke aanpak geweest. Darwin begin met het vastleggen van
de emotionele ontwikkeling van zijn eigen kinderen. Vele onderzoekers
volgden hem in het observeren van de eigen kinderen.
G. Stanley Hall is de grondlegger van de ontwikkelingspsychologie, maar
heeft niet zoveel invloed. Hij begon objectieve gegevens te verzamelen
over een groot aantal kinderen om de gemiddelden te berekenen van wat
kinderen konden begrijpen.
Hij dacht echter dat kinderen gewoon nutteloos waren en dat het maar
een fase was die iedereen moest doormaken. Bovendien dacht hij dat
kinderen die geen broers of zussen hebben een aandoening hadden en
zich niet normaal konden ontwikkelen. Hij dacht ook dat alle adolescenten
naar een storm en stressfase zouden gaan, waar er conflicten met ouders
plaatsvinden.
Alfred Binet bedacht een manier om intelligentie te meten, hij kwam met
de Stanford-Binet Intelligence Scale. Hij begon ook met het verzamelen
van gegevens over kinderen.
Sigmund Freud is berucht vanwege de psychoseksuele theorie. Hij was er
sterk van overtuigd dat opvoeding belangrijk was.
Erik Erikson was een neo-Freudiaan, hij werkte de ideeën van Freud verder
uit en had een psychosociale theorie. Hij voegde drie fasen toe, omdat hij
geloofde dat de ontwikkeling doorliep tot de volwassenheid.
J.B. Watson is de grondlegger van het behaviorisme, het leren door
ervaring.
Huidige invloeden
Op dit moment relevante ideeën zijn de Pavloviaanse conditionering en
operante conditionering. In de opvoeding van kinderen worden deze
dingen nog steeds gebruikt; straffen en stickervellen.
Een andere theorie dat wordt gebruikt is de sociale leertheorie van Albert
Bandura. Hij benadrukte de rol van modellen.
Andere onderzoekers met ideeën die worden gebruikt zijn Piaget,
Vygotsky en Lorenz.
, Birds and the bees (P1)
Genotype is de verzameling van eigenschappen van het individu die zijn
geërfd van de ouders.
Fenotype is de observeerbare eigenschappen en karakteristieken van een
individu. De zijn ontstaan door een interactie tussen genotype en
omgeving.
Chromosomen
Het menselijk lichaam bestaat uit talloze cellen. Elke cel bevat een celkern
(nucleus), deze bevat 23 chromosomenparen (46 in totaal). De eerste 22
van de 23 paar zijn autosomes. Dit zijn chromosomen die homoloog
(gelijk) aan elkaar zijn. Het 23e paar zijn sekse chromosomen. Bij vrouwen
zijn dit XX en bij mannen XY.
Chromosomen kunnen worden weergegeven in een karyogram. Door een
karyogram te bestuderen kunnen er eventuele chromosoomafwijkingen
worden gevonden.
Chromosomen bestaan uit deoxyribonucleid acid, ofwel DNA. DNA is het
materiaal waarin de erfelijke informatie van een individu is vastgelegd.
DNA bestaat uit twee strengen van nucleotiden die in de vorm van een
dubbele helix om elkaar heen zijn gedraaid. Er zijn vier soorten
, nucleotiden: Adenine, Cytosine, Guanine en Thymine. Adenine bindt zich
altijd aan Thymine en Cytosine bindt zich altijd aan Guanine. Elk paar
nucleotiden wordt een basenpaar genoemd. De volgorde van deze
nucleotiden in een chromosoom bepaalt de genetische code.
Deze genetische informatie bevindt zich in kleine segmenten van het DNA
genaamd genen. Genen kunnen verschillende lengtes hebben en er wordt
geschat dat het menselijk lichaam tussen de 20.000 en 25.000 genen
heeft liggen op de chromosomen. Genen zorgen ervoor dat de cellen zich
kunnen voortplanten door instructies te sturen naar het cytoplasma voor
het maken van proteïnen. Hierdoor activeren de cellen chemische reacties
in het lichaam waar de karaktereigenschappen op worden gebaseerd. Het
geheel van alle paren chromosomen en genen van de
mens heet de human genome.
Allelen
Elke vorm van een gen heet een allel. Ieder individu
krijgt één allel van de moeder en één allel van de
vader. Genen hebben een bepaalde locus (vaste plek
op een chromosoom), maar er zijn ook verschillen. Als
beide ouders gelijke allelen hebben doorgegeven, is
het kind homozygoot en zal het kenmerk waarschijnlijk tot uiting komen bij
het kind (VB: moeder en vader hebben beide bruine ogen en het kind
krijgt ook bruine ogen). Wanneer de doorgegeven allelen tussen de ouders
verschillen, wordt het kind heterozygoot. Dit betekent dat de relatie
tussen allelen het fenotype bepaalt.
Welke van de twee zich uiten in het individu hangt af van de dominante en
het recessieve allel.
1. Dominante allel: genen die het fenotype beïnvloeden. Dit wordt
aangegeven met een hoofdletter.
2. Recessieve allel: genen die het fenotype niet beïnvloeden. Dit wordt
aangegeven met een kleine letter.
De kans op een dominante eigenschap is 75% en de kans op een
recessieve eigenschap is 25%. Als één allel dominant is, en één allel
recessief, dan komen de kenmerken van het dominante allel tot uiting.
De carrier is iemand waarbij het dominante allel actief is, maar die ook het
recessieve allel heeft. Deze persoon kan dit recessieve allel dan alsnog
doorgeven aan nakomelingen.
Het dominant-recessieve genen principe houdt niet altijd stand, er kan
sprake zijn van:
1. Codominantie: wanneer beide allelen even sterk zijn wordt er een
compromis gevormd tussen de twee allelen. Een voorbeeld is
bloedtype. Als A en B even sterk zijn, ontstaat bloedtype AB.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller KYXXX. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.05. You're not tied to anything after your purchase.