Samenvatting van het vak Sociale Zekerheid, 1e jaar SJD, kwartiel 3 aan het Saxion. Alle stof van het boek Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht is in deze samenvatting samengevat en ook onderdelen die niet in het boek staan, maar wel gevraagd worden voor de toets staan beschreven.
Hoofdstukken die sa...
1.1 Sociale zekerheid: een veelzijdig begrip
Sociale zekerheid heeft met bestaanszekerheid te maken. De meningen over de uitvoering van sociale
zekerheid verschillen. Naast doelstellingen, wordt vaak gewezen op het belang van bepaalde
waarden van sociale zekerheid. Bijvoorbeeld solidariteit; dat de sterken een bijdrage leveren aan de
bescherming van de zwakkeren. Tussen leden van een groep onderling heet dit horizontale
solidariteit. De eenzijdige steun van rijk naar arm heet verticale solidariteit.
De sociale zekerheid bedient zich van verschillende methoden van inkomensbescherming. Zoals het
verzekeringsprincipe; mensen verzekeren zich tegen betaling van een premie tegen een onzekere
gebeurtenis. Bij sociale verzekeringen is de verzekering verplicht en worden de geldbedragen
uitgekeerd in de vorm van uitkeringen (WW). Daarnaast zijn er sociale voorzieningen; hierbij geen
verzekeringsprincipe. De uitkering wordt verstrekt wanneer men aan de wettelijke voorwaarden
voldoet. Een andere methode is eigen spaarvormen. Zoals een spaarrekening.
Het stelsel van sociale zekerheid kent veel uitkeringsvormen(prestaties). Sommige uitkeringen
houden rekening met andere inkomsten die iemand heeft. De meeste zijn in geld, andere natura
(dokter). Veel uitkeringen compenseren inkomensverlies, andere richten zich op belemmering
wegenemen bij de burger zodat hij weer zelfstandig kan leven. Sociale verzekeringen worden uit
premies gefinancierd, sociale voorzieningen uit de algemene middelen.
1.2 Een werkdefinitie van sociale zekerheid
Traditioneel wordt inkomensbescherming als het primaire doel beschouwd van de sociale zekerheid.
Ook wel de waarborgfunctie. Deze heeft een dubbele betekenis: minimumbescherming (AOW) en
bescherming tegen inkomensderving (WW). De inkomensbescherming kan overigens ook bestaan uit
het aanbieden van bepaalde voorzieningen of verstrekkingen zodat iemand zelfstandig kan
functioneren (zoals rolstoel). Daarnaast heeft sociale zekerheid een activeringsfunctie. Het gaat erom
uitkeringsgerechtigden te re-integreren.
Inkomensbescherming moet verband houden met behoeftigheid en sociale risico’s; verwijst naar
gebeurtenissen in het leven van mensen die aanleiding hebben gegeven tot de opkomst van sociale
verzekeringen. Deze staan in de IAO-Conventie nr. 102. Er wordt hierin onderscheid gemaakt tussen
uitkeringen i.v.m.:
Het risico dat aan deze gebeurtenissen verbonden is, heeft vaak te maken met het wegvallen van
arbeidsinkomsten. De opsomming in nr. 102 IAO geldt als internationaal ijkpunt voor de definitie van
sociale zekerheid.
Behoeftigheid (armoede) wordt niet beschouwd als een sociaal risico in de zin van IAO-Conventie nr.
102. Toch is de steun aan de armen de oudste vorm van sociale zekerheid. Zij bestond eerst uit
burgerlijke en kerkelijke liefdadigheid, in WOII kwam ze in de armenwetten als de sociale bijstand. De
sociale bijstand wordt gefinancierd uit de algemene middelen. In Nederland is de bijstandsregeling
opgenomen in de Participatiewet.
,1.3 Recht op sociale zekerheid en overheidsverantwoordelijkheid
De overheid vertegenwoordigt de gemeenschap die garant staat voor de bestaanszekerheid van haar
leden. Kort na WOII werd de volgende rechtsgrond van de sociale zekerheid gemaakt: ‘De
gemeenschap, georganiseerd in den Staat, is aansprakelijk voor de sociale zekerheid en vrijwaring
tegen gebrek van al haar leden, op voorwaarde, dat deze leden zelf het redelijke doen om zich die
sociale zekerheid en vrijwaring tegen gebrek te verschaffen.’
De bijzondere verantwoordelijkheid van tevens verankerd in het recht, in het bijzonder in de
erkenning van het recht op sociale zekerheid als een sociaal grondrecht. In 1948 in de Universele
Verklaring van de Rechten van de Mens, art. 22. Later ook in IVESCR art. 9, ESH art. 12 en Handvest
van de grondrechten van de EU, art. 34.
In Nederland is sociale zekerheid terug te vinden in art. 20 GW. Hieruit zijn geen concrete normen
voor de inrichting van het stelsel af te leiden. Het recht op sociale zekerheid impliceert niet
noodzakelijk een directe verantwoordelijkheid voor de overheid, maar wel een
eindverantwoordelijkheid voor de bestaanszekerheid van haar burgers.
1.4 Sociale zekerheid: publiek en privaat→ 1.4.1 Publieke sociale zekerheid
Socialezekerheidsregelingen geven aanspraak op bepaalde prestaties. Als deze aanspraak
rechtstreeks is gefundeerd op een publiekrechtelijke regeling, is sprake van publieke sociale
zekerheid. De oudste publieke tak van de sociale zekerheid is de sociale bijstand.
Ook de sociale verzekeringen hebben zich tot publieke regelingen ontwikkeld. De achtergrond
hiervan lag in de noodzaak om de deelname aan verzekeringen tegen bepaalde risico’s te
verplichten. Zonder de verplichting zou enige solidariteit niet ontstaan. Burgers zijn dus verplicht om
mee te doen aan het stelsel van sociale verzekeringen. Voldoe je aan de voorwaarden, dan behoor je
automatisch, juridisch geformuleerd: van rechtswege, tot het stelsel. Je komt dan in aanmerking voor
uitkeringen en prestaties, maar moet ook bijdragen aan de financiering (premie).
1.4.2 Private sociale zekerheid
Naast publieke is er ook private sociale zekerheid. Hiervan is sprake als de aanspraak op de
desbetreffende prestatie (uitkering/voorziening) is gebaseerd op een civielrechtelijke overeenkomst.
Private sociale zekerheid vormt soms het voorwerp van het winstreven van verzekeraars (banken) of
juist onderlinge regelingen met een vrijwillig karakter (broodfonds).
Vanaf jaren 90 begin beweging privatisering van de publieke sociale zekerheid. Zoals de
inkomensvoorziening bij ziekte, de werkgever moet nu loon doorbetalen. Eerder kreeg de zieke
werknemer ziekengeld van de ZW. Ander vb is de Zvw. De aanspraak op medische voorzieningen die
deze wet biedt, vloeien nu voort uit een overeenkomst die de burger afsluit met een particuliere
ziektekostenverzekeraar. De private sociale zekerheid is niet volledig autonoom. Uit het oogpunt van
bescherming van de zwakste (markt)partij houdt de overheid een voet tussen de deur. Privatisering
is dus in de sfeer van de sociale zekerheid meestal van overheidswege gereguleerd.
1.4.3 Driepijlerstelsel
De eerste laag wordt gevormd door het wettelijke sociale zekerheidsstelsel. De tweede laag zijn de
aanspraken die de werknemer heeft ten opzichte van de werkgever (collectieve sociale zekerheid).
De aanspraken vinden grondslag in de arbeidsovereenkomst. De derde laag bestaat uit private
voorzieningen die een burger voor zichzelf kan treffen in de vorm van bijv. lijfrentepolissen,
spaarregelingen en aandelenportefeuilles.
, De verdeling tussen de lagen is relevant voor de rol van de overheid in het stelsel van sociale
bescherming. Nuancering van het stelsel: Het is mogelijk dat ook private actoren actief zijn in de
eerste laag. Zoals de vervanging van de ZW door de loondoorbetalingsverplichting van werkgevers bij
ziekte. De werkgever neemt als het ware de taak van de publieke verzekeraar over. Ten tweede is de
overheid zelf in de tweede en derde laag ook actief. Zoals bij aanvullende pensioenen. Doordat de
AOW slechts een pensioen op minimumniveau geeft, maken werkgevers en werknemers aanvullende
pensioenafspraken. Wanneer de werkgever een pensioentoezegging heeft gedaan, krijgt hij te
maken met de dwingende overheidsregulering. Hierdoor zijn werknemers verzekerd van een goed
gereguleerd aanvullend pensioen. Naast marktreguleerder kan de overheid ook optreden als
faciliteerde van sociale zekerheid. Voor de fiscaliteit speelt hierbij een rol. Door particuliere
spaarvormen fiscaal aantrekkelijk te maken wordt het eigen initiatief van de burger aangemoedigd
om zelf in zijn bestaanszekerheid te voorzien. Conclusie: de lagen zijn sterk verweven.
1.5 Omvang van de sociale zekerheid
Het belang voor sociale zekerheid is groot, blijkt uit het niveau van de uitgaven aan uitkeringen en
andere prestaties en aantal uitkeringsgerechtigden. Landen in de EU kan je niet vergelijken met
elkaar op de uitgaven, want landen gebruiken verschillende definities van o.a. arbeidsongeschiktheid
of werkloosheid. Daarnaast is het soms meer particulier of juist publiek geregeld. Ten slotte ligt het
er aan of de uitkeringen fiscaal belast zijn.
1.6 Ontwikkeling sociale zekerheid→ 1.6.1 Opbouw en uitbouw
Armenwet van 1854; eerste Nederlandse wapenfeit. De wet ging in feite nog uit van de primaire
verantwoordelijkheid van de kerk en andere particuliere instellingen voor de armenzorg.
Eind 19e eeuw ging de overheid maatregelen treffen om de mensonterende positie van de
arbeidende bevolking te verbeteren, waarbij er verplichte sociale verzekeringen kwamen. In 1901 de
Ongevallenwet (aanspraak op schadeloosstelling bij arbeidsongeschiktheid als gevolg va
bedrijfsongeval). In 1919 de Invaliditeitswet (uitkering bij invaliditeit, ouderdom en overlijden). In
1930 de ZW (uitkering bij ziekte). In 1941 de Kinderbijslagwet en de verplichte
ziekenfondsverzekering (geneeskundige zorg). De regelingen beperkten zich tot arbeiders→
arbeidersverzekeringen.
In 1952 kwam de WW. Daarnaast kwamen de volksverzekeringen tot stand, uitbreiding van arbeiders
tot alle burgers. De eerste volksverzekeringen waren de AOW (1957) en de Algemene Weduwen en
Wezenwet (AWW) in 1959. In de jaren 60 was de overheid actief op zoek naar individuele en
collectieve noden. Dit leidde tot de Algemene bijstandswet (1965), wat een keerpunt was in de
armenzorg. Ook kwam de WAO (1967), die het einde van de afzonderlijke ongevallen- en
invaliditeitswetgeving met hun grote
verschillen in uitkering betekende.
1.6.2 Reconstructie en nieuwe accenten
Er waren aanpassingen vanaf 1980, door
de grote aantallen werklozen en
arbeidsongeschikten. De reconstructie ging
gepaard met andere accenten, zoals de
emancipatie van de vrouw die leidde tot
individualisering van het
socialezekerheidsstelsel. Tegelijkertijd
werd de rol van de overheid minder
belangrijk; meer eigen
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller renskejongkind. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.53. You're not tied to anything after your purchase.