Hoofdstuk 5 Lyn heeft een taalachterstand
5.1 De communicatie van Lyn in kaart gebracht
De taalanalyse van Lyn is te vinden in het boek.
5.2 Taal en taalverwerving
Een kind dat de moedertaal verwerft, leert de systemen ervan kennen en gebruiken. Elke taal bestaat
uit meerdere regelsystemen: een klanksysteem, een woordenschat en grammatica. Naast deze
verbale regelsystemen hebben ook de intonatie en gezichtsexpressie een groot aandeel in de taal.
Op dit moment is er veel aandacht voor de vroege taalontwikkeling, onder meer in de voor- en
vroegschoolse educatie (VVE). Die aandacht is logisch, gezien de enorme gevolgen die taalproblemen
hebben voor het leren van kinderen en voor hun kansen in de toekomst.
Ouders imiteren de toonhoogte en de geluiden van de baby en ze voegen er spontaan verbale taal
aan toe. Een baby leert daardoor de stemklanken te herkennen en de verschillende klanken te
onderscheiden en na te doen. Dit beurtgedrag tussen ouder en kind: naar elkaar kijken, luisteren en
om de beurt op elkaar reageren, is een universeel onderdeel van de interactie en een belangrijke
start in het leren van de moedertaal.
Ook gaat een kind de taal op een gegeven moment verinnerlijken. Dat betekent dat hij zichzelf bij
handelingen innerlijk met de taal begeleidt die hij eerder van zijn moeder of vader hoorde.
Voor de taalmogelijkheden van een meertalig kind zijn er twee belangrijke aspecten: de taal van het
kind zelf, maar ook het (interculturele) contact daarover met de ouders. De taal van een kind die de
tweede taal verwerft, wordt tussentaal genoemd. Deze term betekent dat er al een systeem zit
tussen het beginnend en het volledig beheersen van de tweede taal.
De passieve taal houdt in: waarnemen en begrijpen (‘ontvangen’) van gesproken of geschreven taal
(taalreceptie of taalbegrip). De actieve taal houdt in: bedenken en mondeling of schriftelijk uiten
(‘zenden’) van taal (taalexpressie of taalproductie).
Bij zichtbare non-verbale taal kun je denken aan iemand zijn gezichtsuitdrukking. Veel doven
gebruiken gebarentaal. Ook kunnen er symboolsystemen worden gebruikt. Er zijn non-verbale
elementen van gesproken taal die hoorbaar zijn en waarmee een kind de boodschap kan
overbrengen. Bijvoorbeeld de luiheid, de intonatie ofwel de zinsmelodie van de gesproken taal, het
spreektempo, de spreekpauzes en de klemtonen.
,5.3 Verbale taalontwikkeling
Een jong kind leert de taal altijd eerst passief en vervolgens actief te gebruiken. De ontwikkeling van
de verbale taal van een kind verloopt in een bepaalde volgorde:
1. Eerst leert het kind klanken onderscheiden en maken (het niveau van de fonologie).
In de baarmoeder leert het kind al de stemklank en het spraakritme van de moeder kennen.
In de wieg gaat het kind geluiden en klanken preciezer onderscheiden. Hierna ontdekt hij van
alles aan zijn eigen lichaam. Het kind probeert steeds meer klanken te produceren.
2. Vervolgens gaat het kind de betekenis van de taal begrijpen en zelf betekenisvolle
lettergrepen en woorden gebruiken (het niveau van de semantiek).
Een éénjarige kan meestal ook woorden en korte zinnetjes begrijpen, reageren op zijn naam
en duidelijk maken wat hij wilt. Ook kan er lichaamstaal bij komen kijken.
3. Weer wat verder in de ontwikkeling maakt hij zinnen van twee en meer woorden (het niveau
van de syntaxis).
Wanneer een kind twee jaar is, kan hij zinnen van twee of meer woorden maken. Daarmee
kan hij al veel meer uitdrukken dan met een woord. Hij legt verbanden tussen woorden. Het
kind gebruikt ook gebaren en gezichtsuitdrukkingen. Het kind doet echt mee in de
communicatie.
4. Daarna gaat hij de verbuigingsregels begrijpen en toepassen (het niveau van de morfologie).
Als het kind ouder wordt, begint hij de regels van de taalvorm te kennen: twee keer een kip
is: kip-pen. Maar twee keer een varken is: varken-s. Dit is best lastig. Aan de morfologische
fouten die een kind maakt kun je dus goed zien hoe hij zich ontwikkeld.
Tot slot kan aan deze indeling van de verschillende taalniveaus nog de pragmatiek worden
toegevoegd. De pragmatiek is het niveau van het taalgebruik in de interactie. Hoe neemt het kind
initiatieven, hoe is zijn beurtgedrag enz. Dat zijn belangrijke observatievragen bij de pragmatiek of
het taalgebruik.
De voorwaarden voor een optimale taalontwikkeling zijn de volgende:
Voor het kind:
- Het kan goed horen
- Het heeft behoefte aan contact met andere
- Enz.
In de omgeving is voldoende taalaanbod:
- De ouders stimuleren het kind door samen te communiceren in een veilige omgeving
- De taal die in de omgeving wordt gebruikt is correct, vertrouwd en goed te volgen
Voldoende opleiding en financiële middelen van de ouders spelen mee in het scheppen van
voorwaarden voor een stimulerende taalomgeving.
Wanneer deze voorwaarden niet of nauwelijks aanwezig zijn kunnen ernstige taalproblemen
ontstaan.
5.4 Taalproblemen
Taalproblemen van kinderen variëren van bijvoorbeeld een wat latere start met praten tot een
ernstige taalontwikkelingsstoornis of kinderafasie. Kinderafasie is een verworven taalstoornis ten
gevolge van letsel in het taalgebied in de hersenen als de taalontwikkeling al normaal op gang is
gekomen. Afasie bij kinderen komt veel minder vaak voor dus daar wordt niet verder op ingegaan.
Bij een vrij grote groep kinderen treedt een spraak- of taalontwikkelingsstoornis op.
Wanneer een kind een tweede taal leert, kunnen op alle taalniveaus problemen optreden:
Fonologisch kunnen er problemen zijn bij het vormen van klankpatronen die in de eerste taal
niet voorkomen, zoals schr of ui.
, Semantisch zijn er problemen met het vinden van de juiste woorden en het begrijpen van de
betekenis ervan.
Syntactisch: de woordvolgorde in een zin verschilt vaak van die in de moedertaal.
Morfologisch: de manier van vervoegen kan anders zijn, de uitgangen -je of -tje zijn
bijvoorbeeld typisch voor met name het Nederlands.
Ook in het opbouwen van de woordenschat of het lexicon zijn er, zeker in het begin, problemen in de
communicatie. Het taalgebruik kan daarom veel moeizamer verlopen voor een kind dat het
Nederlands als een tweede taal leert (een NT2-kind).
Kinderen, maar ook volwassenen die een tweede taal leren, zullen een geruime periode last hebben
van inferentie. Dat betekent dat verschijnselen uit de eerste taal doorwerken in de andere taal. Met
generalisaties, dat wil zeggen: wat geleerd is in de ene context toepassen in andere contexten,
probeert het kind de regels van het Nederlands te verwerven.
Broddelen is een taalstoornis waarbij een kind na de taalverwerving, dus na een jaar of zeven, nog
steeds onvloeiend, slordig, chaotisch en vaak snel spreekt.
Dyslexie is een erfelijke aandoening waarbij het lezen en het spellen problemen oplevert. Kenmerken
van dyslexie zijn: traag leren, problemen met het lezen en spellen van woorden en lettergrepen en
vertraagde verwerking van spraakklanken.
Wanneer een taalprobleem min of meer op zichzelf staat, spreken we van een primair taalprobleem.
Als het taalprobleem echter samenhangt met – of het gevolg is van – een ander handicap of
probleem, noemen we dat een secundair taalprobleem.
Primaire taalproblemen kunnen ontstaan door:
1. Onvoldoende auditieve mogelijkheden
Een kind van +/- 3 jaar zit midden in een gevoelige periode voor het leren van taal. Als een
kind vaak verkouden is kan hij de taal niet consequent goed horen. Sommige kinderen horen
de taal in hun omgeving minder goed doordat ze zich niet goed kunnen concentreren.
2. Erfelijke taalzwakte
Van erfelijke taalzwakte is sprake wanneer bij de ouders, broertjes en zusjes ook problemen
met de taal zijn vastgesteld.
3. Onvoldoende taalstimulering door de omgeving.
Onvoldoende taalstimulering vanuit de omgeving betekent dat de ouders van het kind op
een ineffectieve manier taal aanbieden aan het kind.
Secundaire taalproblemen kunnen ontstaan door:
Een ernstig gehoorhandicap
Een ernstige afwijking in de bouw en de werking van de spraakorganen: denk hierbij aan een
schisis (hazenlip).
Neurologische stoornissen: door een beschadiging aan het zenuwstelsel kunnen de
taalproductie en het taalbegrip afwijkend zijn.
Een ernstig psychologisch probleem: een traumatische ervaring bijvoorbeeld.
Problemen met leren: door cognitieve problemen kost ook het verwerven van de regels van
het taalsysteem moeite.
Gedragsstoornissen kunnen problemen met het taalgebruik veroorzaken, bijvoorbeeld
kinderen met AD(H)D (een aandachtstekortstoornis met of zonder hyperactiviteit) of met
PDD-nos (een niet nader gespecificeerde pervasieve ontwikkelingsstoornis).
Een slechte lichamelijke conditie: de taalontwikkeling loopt net als de rest langzamer.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller 190052. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $9.17. You're not tied to anything after your purchase.