Economie is een belangrijke vak bij het keuzepakket EM. Daarom is een goede samenvatting erg handig. De samenvatting is bedoeld voor vwo/gymnasium die de methode LWEO Economische Crisis hebben. Op het eindexamen is het erg belangrijk dat je over alle onderwerpen hebt gehad. Daarom moet er vanaf het...
Bbp = de totale productie in een jaar = totale inkomen van een jaar
H1
Eurolanden = alle landen die de euro gebruiken als betaalmiddel
Vermogensmarkt = het geheel van de vraag naar en het aanbod van vermogen
Aanbod van vermogen: besparingen (sparen = het niet-besteden van inkomen)
- Gedwongen sparing, bv pensioenpremie betalen aan pensioenfondsen
- Vrijwillige sparing, bv beleggen in aandelen/obligaties, spaarrekening
Vraag naar vermogen: bedrijven (voor investeringen), gezinnen, overheden (met tekorten)
Spaarquote = deel van het inkomen dat wordt gespaard
Verklaring groei van welvaart in grote delen van wereld in combinatie met vergrijzing, bv
China
- Het kent nauwelijks overheidsvoorzieningen voor de oude dag
- Inwoners gedwongen om een groot deel van hun inkomen te sparen
- Groot deel van de besparingen belegd in westerse economieën
Groei van investeringen blijft achter bij de besparingen door de veranderende aard van de
economische groei
Indelingen van deelmarkten (tijdsduur):
1. Geldmarkt: kortlopende kredieten met een looptijd tot 2 jaar met korte rente
2. Kapitaalmarkt: langlopend/permanent vermogen met lange rente
- Markten van onroerend goed
- Markten van hypotheken, obligaties en aandelen
o Hypotheek = langdurige lening met onroerend goed als onderpand (geldgever = bank;
geldnemer = huiseigenaar
o Aandeel = bewijs van mede-eigendom van nv (vrij verhandelbaar)/bv (niet vrij
verhandelbaar)
Winst = de dividend
o Obligatie = schuldbekentenis voor langlopende rekening
Elk jaar rente uitgekeerd + rente is vast gedurende looptijd
Spaardeposito’s kunnen kort- en langlopend zijn
Obligaties en aandelen: effectenbeurs
- Bedrijven plaatsen nieuwe aandelen en obligaties: eerstehandsmarkt
- Bestaande effecten: tweedehandsmarkt
Positieve tijdsvoorkeur: het bedrag is nu aantrekkelijker dan hetzelfde bedrag over twee jaar
- Oorzaak: toekomst is onzeker
- Belegger wil beloning voor het afstand doen van huidige kookpracht
- Geldlener is bereid een prijs te betalen om huidige koopkracht te vergroten
Soorten risico’s
1. Risico van wanbetaling/debiteurenrisico: geldgever loopt het risico dat hij geen rente en
aflossing ontvangt
- Hoe hogere risico hoe hogere rente de geldgever verlangt
- Hoe langer de looptijd, hoe meer het debiteurenrisico toeneemt
2. Inflatierisico (inflatie = stijging algemeen prijsniveau)
- Rente/aflossingen die geldgever ontvangt verliest deel van koopkracht
- Hoe langer de looptijd, hoe groter de inflatierisico is
- Bij leningen met een vaste rente, bv bij obligatieleningen
- Leningen met reële rente: nominale rente% (rente% dat je krijgt/moet betalen) corrigeren
voor de inflatie
- Inflatie → Reële waarde daalt
, → Kredietverstrekkers: koopkracht < moment waarop ze uitleenden
→ Schuldenaars: nominale waarde van schuld blijft gelijk; reële waarde ↓
Geldillusie: verschijnsel dat mensen de waarde van het geld verkeerd inschatten, bv doordat
ze alleen kijken naar de nominale waarde en geen rekening houden met prijsveranderingen
Selffulfilling prophecy: een voorspelling die uitkomt omdat mensen zich er naar gaan
gedragen
- BV als mensen besluiten om huizen te kopen, omdat ze verwachten dat de prijzen nog
meer gaan stijgen. Dan stijgt de prijzen werkelijk, doordat de vraag steeds toeneemt.
100% hypotheek = hypotheek die gelijk is aan de waarde van het huis
- Overwaarde = waarde van huis ↑
- Onderwaterhypotheken = hypotheken die hoger zijn dan de waarde van de woning waarop
de hypotheek rust
Koers = prijs op de beurs op een bepaald moment
AEX-koersindex = graadmeter voor de Nederlandse beurs
Koerswinst = prijs verkoop > prijs inkoop
Rendement van een belegging = het totaal van opbrengsten in % van het belegde bedrag
- Reële rendement = nominale rendement gecorrigeerd voor de inflatie
Risico-aversie speelt rol bij keuze van beleggers tussen aandelen en obligaties
- Aandelen: hoge risico, niet verplicht om dividend uit te keren
- Obligatiehouders hebben recht op rente (risico staatsobligaties < bedrijfsobligaties)
Hoe hoger het risico hoe hoger het rendement
Koersen van obligaties hangen af van risico’s & beloningen die beleggers in de markt kunnen
verdienen
- Marktrente ↑ → beleggers minder betalen voor obligatie met vaste rente
Hefboomwerking: verschijnsel dat over het vreemd vermogen winst of verlies wordt gemaakt
waardoor het rendement over het eigen vermogen groter of kleiner wordt
→ bv extra inkomsten doordat je de afbetaling van bv een huis met vreemd vermogen (lening)
afbetaald, waardoor je dus eigenlijk “meer” geld hebt. Dat geld kan je bv investeren in andere
huizen en dan heb je meer ‘inkomsten’
Balans Activa = bezittingen Passiva = vermogen
→
Investering door bedrijven door middel van eigen vermogen of vreemd vermogen
- Eigen vermogen (risicodragend vermogen): het door de eigenaren ingebrachte geld
o Waarde van bezittingen van persoon/bedrijf – schulden van persoon/bedrijf
o Vennootschap → uitgeven van aandelen
- Aantrekken van vreemd vermogen: geld lenen (grote bedrijven: obligaties)
Solvabiliteit = de mate waarin een onderneming in staat is haar schulden terug te betalen
- Maatstaf: de verhouding tussen eigen vermogen en totale vermogen
- Leningen verslechteren solvabiliteit
Rente ↓ → lening ‘goedkoper’ → investeringen eerder rendabel → investeringen ↑
Banke Vraag naar vermogen Aanbod van vermogen
n:
Bv spaarders die spaargeld op Bv uitgifte van aandelen
de bank zetten (voor bank: Bv aandeelhouders zetten eigen vermogen in →
vreemd vermogen) kas van bank
, Hypotheekleningen: DEBET (links) balans van bank.
Geldschepping/geldcreatie: banken verlenen krediet zonder dat een toename van eigen
vermogen.
Kredietverlening: een lening met rente waarop rekening-courranttegoed staat, waarmee de
klant over gedurende een bepaalde periode mag beschikken.
- Debiteurenrisico: kans dat klant niet betaalt
Liquiditeit = de mate waarin een bedrijf de kortlopende verplichtingen kan nakomen
ECB houdt toezicht op de banken op de volgende onderdelen:
- Garantieregeling: overheid garandeert de banktegoeden van 100.000 euro pp per bank.
Als bank failliet gaat, draaien andere banken voor de kosten van de garantieregeling op
- Liquiditeitstoezicht: banken moeten voldoende liquide middelen hebben om aan hun direct
opeisbare verplichtingen te voldoen.
- Solvabiliteitstoezicht: banken moet voldoende eigen vermogen aanhouden t.o.v. schulden
(beperking hefboomwerking)
- Toezicht op risicomanagement: banken zijn verplicht tegen leningen met hoger risico een
hoger eigen vermogen aan te houden
- Toezicht op beloningsstructuur (nationaal niveau): variabele beloning < vaste beloning
AFM houdt toezicht op de financiële markten: sparen, beleggen, verzekeren en lenen.
Klassieke economen (Adam Smith) Aanbodkant economie, microeconomie
- Laat elk individu zijn eigen belang nastreven dan zal ieder zich hard inspannen en wordt
de welvaart van de hele samenleving het grootst.
- Overgang van ambachtelijke → industriële eco gaat gepaard met apt↑ door specialisatie
(arbeidsindeling)
- Industriële product met vergaande arbeidsdeling leidt tot ingewikkeld netwerk van
handelaars, leveranciers en afnemers die van elkaar afhankelijk zijn
‘Onzichtbare hand’ zorgt ervoor dat:
- Bedrijven zullen leveren wat consumenten willen kopen door onderlinge concurrentie
- Bedrijven geen woekerwinsten maken door onderlinge concurrentie
- Hulpbronnen efficiënt worden ingezet voor de producten waaraan het meeste behoefte is
- Markten bewegen naar evenwicht tussen vraag en aanbod
Marktmechanisme/prijsmechanisme: De prijs en de verhandelde hoeveelheid van een product
komt tot stand door het vrije spel van vraag en aanbod. (vraag = aanbod)
- Vrije werkingen van marktmechanisme leidt tot evenwicht op alle markten
- Ingrijpen in het marktmechanisme ontregelt het systeem (overheid moet niet bemoeien
met eco leven)
Ondernemingen zullen productiecapaciteit volledig benutten (max. profijt van
schaalvoordelen en laagste kostprijs)
Productie → inkomen → aanschaf van consumptiegoederen en kapitaalgoederen
- Kapitaalgoederen; deel inkomen → sparen (bank) → investering (bedrijven) in gebouwen +
machines
Keynes Vraagzijde economie, macro-economie
Effectieve vraag = vraag van gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland die leidt tot
bestedingen. Het bepaalt op korte termijn hoeveel er wordt geproduceerd en verdiend in een
land.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller studymaterials1122. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.37. You're not tied to anything after your purchase.