Webcast 1: Introductie en legaliteit
Wat is ‘strafrecht’?
In het centrale studieboek in dit vak wordt een omschrijving gegeven van
wat strafrecht is: het recht van de overheid om burgers te straffen op
grond van normschendingen. Een van de belangrijkste functies van het
strafrecht is het voorkomen van ongerichte wraak door burgers ofwel het
voorkomen van eigenrichting.
Wat is ‘materieel’ strafrecht?
Het rechtsgebied, dat regelt:
Welke gedragingen onder welke omstandigheden strafbaar zijn
Waaruit de straffen bestaan
Onder welke voorwaarden het strafrecht mag worden toegepast
De nadruk ligt op het eerste onderdeel. Het kernbegrip is strafrechtelijke
aansprakelijkheid: de vraag wanneer wie voor welke gedraging strafbaar
is. Die aansprakelijkheid komt tot stand door te kijken naar de wettelijke
regel (de norm) die is geschonden en de feiten en omstandigheden van
het concrete geval. Een bepalende rol hierbij spelen drie pijlers van het
materiële strafrecht:
Legaliteit
Wederrechtelijkheid
Schuld
Deze drie pijlers staan centraal in dit vak. Deze pijlers kunnen vergeleken
worden met het beslissingsmodel in art. 350 Sv. Aan de hand van de drie
pijlers en de vier vragen uit dit artikel wordt een koppeling gemaakt
tussen het formele en materiële strafrecht. Aan die pijlers van het
materiële strafrecht wordt verder invulling gegeven door uitwerking in de
verschillende leerstukken zoals:
Poging
Voorbereiding
Deelneming
Strafuitsluitingsgronden, etc.
Legaliteit
Dit is neergelegd in art. 1 Sr.
Lid 1: geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane
wettelijke strafbepaling.
Lid 2: bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit
begaan is, worden de voor de verdachte gunstigste bepalingen toegepast.
In de literatuur worden drie dimensies onderkend van het
legaliteitsbeginsel:
Constitutionele dimensie. In deze dimensie van het
legaliteitsbeginsel wordt de legaliteit opgevat als de wetgever die bij
wet aan staatsorganen en overheidsfunctionarissen het recht
, verleent tot het straffen van burgers (rechtsstatelijke
instrumentaliteit). Het instrumentele karakter van het strafrecht
hangt direct samen met zijn primaire functie: bestrijding van de
criminaliteit. Over het algemeen wordt het strafrecht gezien als een
stuursysteem van bevoegdheden. De leer van de trias politica
brengt binnen onze constitutionele verhoudingen een belangrijke
taakverdeling tussen verschillende overheidsmachten mee. De
wetgever komt bij uitsluiting van ieder ander de bevoegdheid toe tot
het creëren van strafbare feiten. Bij de wetgever ligt dus de
beslissingsmacht ten aanzien van de formulering van de algemene
voorwaarden waaronder individuen strafbaar zijn.
Rechtsbeschermende dimensie. De wet stelt ook grenzen aan het
recht tot straffen (rechtsstatelijke rechtsbescherming).
Generaal-preventieve dimensie. De wet stelt grenzen aan gedrag. Bij
het primaire doel van het strafrecht, de bestrijding van de
criminaliteit, moeten de grenzen daarvan worden onderkend dus
kan niet meer dan een ‘evenwichtstoestand’ worden nagestreefd. In
de ogen van Feuerbach stelt het strafrecht aan het strafbare feit niet
alleen de eis dat er sprake is van een menselijke gedraging die
wettelijk strafbaar is gesteld, maar ook dat ieder gepleegd strafbaar
feit echt tot bestraffing zal leiden. Hij debiteerde daarmee zijn ‘leer
van de psychologische dwang’ wat inhield dat de burger niet zou
mogen overwegen dat op het delict soms geen straf volgt. Deze leer
is veel te strikt en daarom onhaalbaar. Ook zijn generaal-
preventieve effecten van het strafrecht vrijwel onmogelijk te meten.
Implicaties van het legaliteitsbeginsel (Kelk, p. 106 – 147):
Slechts dat feit is strafbaar, dat is opgenomen in een wettelijke
bepaling. Dit is om willekeur te voorkomen en rechtszekerheid te
bieden aan de burger. De rechter heeft hierbij wel een zekere
interpretatievrijheid. De meest gangbare typen van interpretatie in
het strafrecht zijn:
a) Grammaticale interpretatiemethode. De rechter stemt zijn
interpretatie af op de uit de tekst van de desbetreffende
wettelijke bepaling sprekende betekenis.
b) Wetshistorische interpretatiemethode. De rechter wil zijn
uitleg van een bepaling afhankelijk stellen van de bedoeling
die de wetgever heeft gehad met het opstellen van de wet.
c) Wetssystematische interpretatiemethode. De rechter stemt
zijn interpretatie af op argumenten die hij ontleent aan het
systeem van de regeling waarvan de bepaling deel uitmaakt.
d) Teleologische interpretatiemethode. De interpretatie van een
delictsbestanddeel wordt ontleend aan de strekking of de ratio
van de bepaling waarin het bestanddeel figureert. Het gaat
vooral om de betekenis van de bepaling naar huidige
opvattingen.
e) Functionele interpretatiemethode. De bepaling krijgt een
betekenis voor het concrete geval.
De genoemde interpretatiemethoden kunnen in meer of mindere
mate strikt of in meer of mindere mate uitbreidend, extensief,
, worden gebruikt. Extensieve interpretaties zijn niet verboden maar
wel problematisch. Uitbreidende interpretaties die ten gunste van de
verdachte (ad bonam partem) werken, zijn veel minder bedenkelijk.
Een aantal interpretatieproblemen in de rechtspraak:
a) Verschuivende betekenissen van termen waarvan de wet zich
bedient. Bv. vroeger werd onder onmacht alleen fysieke
weerloosheid verstaan.
b) Verschuivende maatschappelijke opvattingen.
c) Technologische ontwikkelingen, onder andere bij
vermogensdelicten.
d) Conflicterende rechtsbelangen. Bij concurrerende
interpretaties zal worden gekozen voor de meest overtuigende
redenering in het licht van wat naar het rechtsgevoel het
meest voor de hand liggend of acceptabel is of met het oog op
het resultaat dat men wenselijk vindt.
Men kan zich ook de vraag stellen of er sprake is van een hiërarchie
van interpretatiemethoden.
Slechts die straf mag worden opgelegd, die is opgenomen in een
wettelijke bepaling.
Het betreffende feit dient duidelijk geformuleerd te zijn in de
wettelijke strafbepaling (lex certa-beginsel). Dit wordt ook wel het
Bestimmtheitsgebot genoemd. Dit vereiste is primair gericht aan de
wetgever. De rechter kan ook met dit vereiste te maken krijgen als
iemand zich tegenover de rechter erop beroept dat de strafbepaling
die hij heeft overtreden zo vaag of onduidelijk is geformuleerd dat
niet wordt voldaan aan het lex certa-vereiste en daarom buiten
toepassing zou moeten blijven.
Het principe is ook neergelegd in art. 16 Gw. Formele wetten kunnen
niet aan de Grondwet worden getoetst, lagere wetten wel.
Wetgeving kan ook steeds worden getoetst aan eenieder
verbindende bepalingen uit internationale verdragen.
Voor de wetgever in het strafrecht is het van belang zo min mogelijk
bestanddelen in de delictsomschrijving op te nemen. Hoe meer
bestanddelen de delictsomschrijving omvat, hoe een beperkter
reikwijdte deze zal hebben. De delictsomschrijving moet dus niet te
ingewikkeld zijn met een heldere begrenzing van de strafbaarheid.
Nu het lex certa-vereiste vooral een opdracht voor de wetgever
inhoudt, is het van groot belang dat de wetgever bij de vormgeving
van strafbare feiten een consistente techniek toepast. De strafwet
kent verschillende manieren om delicten te formuleren:
a) In de eerste plaats wordt soms volstaan met een typering van
het delict door middel van uitsluitend een juridische benaming,
een kwalificatie. Een voorbeeld hiervan is art. 300 Sr.
b) Een tweede methode is het opsommen van bestanddelen,
gedragingen en omstandigheden, zonder daarbij een
kwalificatie te noemen. In de praktijk worden aan bepaalde
, delicten informele benamingen gegeven. Denk hierbij aan
huisvredebreuk (art. 138 Sr) en hacking (art. 350a Sr).
c) Een derde manier is een combinatie van het opsommen van
bestanddelen en een juridische benaming. Dit komt men vaak
tegen bij vermogensdelicten. Zie bv. art. 310 Sr: ‘als schuldig
aan diefstal’.
Dat de terminologie duidelijk en precies moet zijn, zorgt ervoor dat
vage termen zoveel mogelijk moeten worden vermeden. Er zijn
echter termen die simpelweg normatief zijn. Delictsomschrijvingen
waarvan zulke bestanddelen deel uitmaken, worden daarmee tot
open delictsomschrijvingen gemaakt. Dat wil zeggen dat ze in
concrete gevallen steeds een ruime interpretatie behoeven
aangezien er veel manieren zijn waarop een delictsomschrijving kan
worden vervuld.
Ook bij descriptieve wettelijke bestanddelen is wel eens een nadere
interpretatie nodig omdat niet altijd gelijk duidelijk is of ze op het
concrete geval toepasbaar zijn.
De HR ziet het vereiste vooral als een inspanningsverplichting voor
de wetgever die niet altijd helemaal kan worden waargemaakt. Het
gebruiken van vage termen in delictsomschrijvingen kan
onvermijdelijk zijn. De toets spitst zich dus vooral toe op de eis dat
de delictsomschrijving voldoende concreet duidelijk maakt welke
gedragingen strafbaar zijn.
Geen analogieredenering toegestaan. Analogie wil zeggen dat uit
een bestaand wettelijk voorschrift een grondregel wordt
gedestilleerd en toegepast op een geval, dat strikt genomen niet
onder dit voorschrift valt maar dat niet essentieel verschilt van een
geval waarvoor het voorschrift wel bedoeld is te gelden. Dit verbod
is vooral te begrijpen vanuit het oogpunt van de constitutionele
dimensie van het legaliteitsbeginsel: wanneer de rechter een
bestaande wettelijke strafbaarstelling analogisch toepast op een
geval waarvoor de strafbepaling niet is geschreven, vult hij
eigenmachtig een lacune in de wetgeving en maakt hij gebruik van
een staatsbevoegdheid die alleen in handen van de wetgever is
gesteld.
Soms kan de rechter door middel van een extensieve grammaticale
interpretatie van een delictsbestanddeel de expliciete toepassing
van een analogische redenering voorkomen en toch tot hetzelfde
resultaat komen: strafbaarheid. Het analogieverbod is van
internationale betekenis.
Gewoonte is geen directe rechtsbron (lex scripta). Alleen de
geschreven wet in materiële zin mag een bron van strafrecht zijn.
Verbod van terugwerkende kracht. Het moet gaan om een
voorafgegane wettelijke strafbepaling. Art. 1 lid 2 Sr is een
uitzondering op dit verbod, maar alleen als dit voor de verdachte
gunstiger is, dus als dit ad bonam partem werkt.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller veerlevangarling. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.05. You're not tied to anything after your purchase.