In dit document zijn de colleges van Janne Zwaneveld van november - december 2021 uitgewerkt, aangevuld met samenvattingen uit het boek Educational Psychology van Anita Woolfolk, 14e druk. De hoofdstukken 1 tot en met 12 komen aan bod, uitgewerkt zoals ze besproken zijn tijdens de colleges. Definit...
Test Bank For Educational Psychology 14th Edition (Global Edition) By Anita Woolfolk, All Chapters 1-15 ||Complete A+ Guide
Hoofdstuk 10 – Constructivisme en leeromgeving creëren............................................................................25
Hoofdstuk 11 – Sociaal-cognitieve visies op leren en motivatie.....................................................................27
Hoofdstuk 12 – Motivatie in leren en onderwijzen.......................................................................................30
Tabel 11.3 uit het boek (p. 483) – Vier visies op leren...................................................................................34
Hoofdstuk 5 – Taalontwikkeling, taaldiversiteit en onderwijs aan immigranten
1
,Hoofdstuk 1 – Leren, onderwijzen en onderwijspsychologie
Onderwijspsychologie
Onderwijspsychologie is een discipline met zijn eigen theorieën, onderzoeksmethoden, problemen
en technieken. Onderwijspsychologen doen onderzoek naar leren en lesgeven en werken, op
hetzelfde moment, aan het verbeteren van onderwijsbeleid en uitvoering. Ze onderzoeken wat er
gebeurt wanneer iemand iets leert aan iemand anders in een bepaalde situatie. Ze bestuderen de
ontwikkeling van kinderen en adolescenten; leren en motivatie, sociale en culturele invloeden op
leren; leerkrachten en lesgeven en assessments, inclusief toetsen. Focus van onderzoek:
- Jaren ’40 en ’50: individuele verschillen, testen en leergedrag
- Jaren ’60 en ’70: cognitieve ontwikkeling en leren
- Recent: invloed van culturele en sociale factoren op leren en ontwikkelen.
Een goede leerkracht
Teachers sense of efficacy (effectiviteit): het geloof van een leerkracht in zichzelf dat hij zelfs de
meest lastige leerlingen vooruit kan helpen.
- Een van de weinige persoonskenmerken van leerkrachten die leerlingresultaten voorspellen.
- Leerkrachten met een hoge ‘zelfeffectiviteit’ werken harder en blijven langer proberen, ze
hebben minder vaak een burn-out en zijn meer tevreden met hun werk.
- De effectiviteit is hoger bij scholen waarin andere leerkrachten en onderwijs ondersteunend
personeel hoge verwachtingen hebben van leerlingen en waar leerkrachten hulp krijgen van de
directie.
De kwaliteit van de relatie tussen leerkracht en leerling in de kleuterjaren is een goede voorspeller
voor een aantal schoolse en gedragsmatige resultaten tot en met groep 8, specifiek voor leerlingen
met veel gedragsproblemen. Belangrijk voor een goede relatie met de leerling:
- Sensitiviteit voor de behoeften van de leerling
- Frequente en consistente feedback
- Reflectief vermogen van de leerkracht
- Aanpassen van instructie en toetsing (voor meer of minder presterende leerlingen).
Onderzoeksdesigns
Beschrijvend onderzoek
Beschrijvend onderzoek; het beschrijven van gebeurtenissen in een bepaalde situatie.
Correlationeel onderzoek. Een correlatie is een getal dat de sterkte en de richting van een relatie
tussen twee gebeurtenissen of metingen weergeeft. Het is een getal tussen de -1.00 en de +1.00.
Hoe dichter de correlatiecoëfficiënt (aangegeven als r) bij 1 is, hoe sterker te relatie. In een grafiek
(scatterplot) liggen de punten dichter bij elkaar bij een sterker verband.
Een positieve correlatie geeft aan dat beide factoren tegelijk stijgen of afnemen (grafiek: linksonder
naar rechtsboven). Een negatieve correlatie geeft aan dat de ene factor toeneemt terwijl de ander
afneemt (grafiek: linksboven naar rechtsonder).
LET OP: een correlatie is niet hetzelfde als een causaal verband! Het een veroorzaakt niet het
ander, er is alleen een onderling verband. Bv: gewicht en lengte hebben een onderlinge
correlatie, maar aankomen in gewicht betekent niet dat je automatisch langer wordt.
Experimenteel onderzoek
Experimenteel onderzoek: onderzoek naar oorzaken en gevolgen (dus wel causaliteit).
- Participanten: de mensen of dieren die onderzocht worden.
- Random: elke participant wordt willekeurig aan een groep toebedeeld.
Quasi-experimenteel onderzoek: als een participant al onderdeel is van een bepaalde groep (bv op
school).
Hoofdstuk 5 – Taalontwikkeling, taaldiversiteit en onderwijs aan immigranten
2
,- Statistisch significant: als een gevonden resultaat niet door toeval is ontstaan. Bij een p < 0.5 is
de kans kleiner dan 5 keer uit 100 dan het resultaat gevolg is van toeval.
- Veldexperiment: als iets onderzocht wordt in het echte leven, ten opzichte van een
gecontroleerde of gesimuleerde situatie in een onderzoeksruimte.
- ABAB-design: om vast te stellen of een interventie of therapie een verandering teweeg kan
brengen. De situatie bij A is de baseline (/nulmeting), bij B wordt de interventie toegepast. Beide
keren wordt gemeten of geteld en A en B wisselen elkaar af.
- Klinische interviews: open vragen in interviews om reacties te krijgen van de respondent,
waarna doorgevraagd wordt.
Case study: als één persoon of situatie intensief onderzocht wordt.
Etnografisch onderzoek: onderzoek naar natuurlijk voorkomende gebeurtenissen (bv. culturele
verschillen).
Longitudinaal onderzoek: als er in de loop der tijd steeds op dezelfde manier metingen plaatsvinden
om een ontwikkeling in kaart te brengen.
Cross-sectioneel onderzoek: waarbij onderzoeksgroepen van verschillende leeftijden worden
onderzocht (als alternatief op longitudinaal onderzoek).
Micro-genetisch onderzoek: waarbij veranderingen in cognitieve processen worden bestudeerd op
het moment dat de veranderingen plaatsvinden. Drie kenmerken:
1. De totale periode van de verandering wordt geobserveerd;
2. Er wordt op verschillende manieren informatie verzameld (opnames, interviews, films).
3. Alles wordt ‘onder de microscoop gelegd’; alles wordt heel gedetailleerd bekeken.
Actie-onderzoek: naar specifieke problemen waarbij systematische observaties worden gedaan,
gedaan door leerkrachten op scholen om het leren van hun leerlingen te verbeteren.
Kwalitatief en kwantitatief
Kwalitatief onderzoek: onderzoek naar begrip en betekenis van bepaalde situaties, vaak door
interviews, etnografie, observaties en andere manieren die zich tot in detail focussen op een klein
aantal personen.
Kwantitatief onderzoek: formeler, gericht op gecontroleerde en objectieve metingen, zoals
experimenten, statistische analyses en gestructureerde observaties.
Mixed methods: zowel kwalitatief als kwantitatief onderzoek. Kan op verschillende manieren; allebei
tegelijk of eerste de een en dan de ander.
Complexe problemen in het onderwijs kunnen vragen om een combinatie van methoden.
Kwalitatief onderzoek verteld ons specifiek wat gebeurd is in één of een klein aantal situaties. De
conclusies kunnen diep gaan, maar gelden alleen voor de onderzochte situatie. Kwantitatief
onderzoek verteld meer algemeen wat er gebeurt in een bepaalde situatie, de conclusie kan vaak
breder getrokken worden.
Hoofdstuk 2 – Cognitieve ontwikkeling
Drie visies op ontwikkeling
- Nature versus nurture: aanleg versus omgeving
- Continue ontwikkeling versus discontinue ontwikkeling (ontwikkeling gaat met vlagen en
stabiliseert soms).
- Kritieke periodes versus sensitieve periodes; ontwikkeling móet in een bepaalde periode
gebeuren, anders gebeurt het niet (kritiek) versus gevoelige periode voor bepaalde
ontwikkelingen, kan anders nog goedkomen.
Hoofdstuk 5 – Taalontwikkeling, taaldiversiteit en onderwijs aan immigranten
3
, Algemene principes van ontwikkeling:
1. Mensen ontwikkelen zich op hun eigen tempo.
2. Ontwikkeling verloopt relatief ordelijk, voorbeeld; je kruipt voordat je loopt, je brabbelt voordat
je praat. Dit is niet hetzelfde als lineaire of voorspelbare ontwikkeling; je kan snel vooruitgaan,
tijdelijk op hetzelfde punt blijven of zelfs weer achteruit gaan.
3. Je ontwikkelt je gedurende lange tijd. Veranderingen vinden zelden van het één op het andere
moment plaats.
Ontwikkeling van de hersenen
Hersenen bestaan uit neuronen, of de ‘grijze massa’. Neuronen zijn zenuwcellen die informatie
opslaan en vervoeren. Een synaps is ruimte tussen twee neuronen, waartussen informatie
uitgewisseld wordt. De ene kant is een axon, deze verstuurt informatie naar spieren, klieren of
andere neuronen. De andere kant is een dendriet, deze ontvangt informatie en vervoert het terug
naar de neuron.
Neuronen worden ook verbonden door middel van gliacellen. Dit is de ‘witte massa’. Gliacellen
zorgen voor de aanmaak van myeline, een stofje waardoor de informatie tussen de neuronen beter
en efficiënter overkomt.
Neurogenese is de productie van nieuwe neuronen. Pruning is het ‘snoeien’ van ongebruikte
neuronen; dit is een taak van de gliacel. Als een vaardigheid niet meer gebruikt wordt, worden de
neuronen weggehaald. Hier zijn twee vormen van:
- Experience-expectant: als er veel neuronen en synapsen aangemaakt worden in een bepaald
hersengebied, die stimulatie verwachten (expecting).
- Experience-dependent: er worden neuronen en synapsen gevormd op basis van ervaringen.
Hersenen zijn plastisch, wat betekent dat ze in staat zijn om aanpassingen te doen of flexibel te zijn
welke vaardigheden in welke delen van de hersenen ondergebracht worden. Lateralisatie is de
specialisatie van de twee hemisferen (kanten) van de hersenen. Bijvoorbeeld, over het algemeen is
de linker hemisfeer verantwoordelijk voor het verwerken van taal en de rechter hemisfeer voor
ruimtelijk-visuele informatie en emoties (non-verbale informatie).
Piagets theorie over cognitieve ontwikkeling
Volgens Piaget zijn er vier factoren die van invloed zijn op ons denken:
1. Biologische rijping; maturatie. ‘Het ontvouwen van biologische veranderingen die genetisch
vastgelegd zijn.’
2. Interactie met de omgeving; activiteit
3. Interactie met anderen; sociale ervaringen
4. Evenwicht; zoeken naar een balans.
Er zijn twee dingen die de basis van ons denken zijn. Levende wezens hebben de neiging tot twee
dingen:
1. Organisatie; het organiseren van informatie die binnenkomt door middel van schema’s;
2. Adaptie; schema’s aanpassen (accommodatie) of een schema gebruiken om iets te begrijpen
(assimilatie)
Hierbij speelt evenwicht (equilibration) een rol; als je een schema toepast op een situatie en die
werkt, dan heb je een evenwicht te pakken. Werkt het schema niet, dan is er sprake van
disevenwicht (disequilibrium). Daardoor worden we oncomfortabel en gaan we opzoek naar
assimilatie of accommodatie, zodat we weer tot evenwicht komen.
Piaget spreekt ook over vier stadia van cognitieve ontwikkeling.
1. Sensomotorisch stadium (0-2 jaar). Doelgerichte acties (gewoon proberen) en
objectpermanentie; weten dat iets er nog is als je het niet meer ziet.
Hoofdstuk 5 – Taalontwikkeling, taaldiversiteit en onderwijs aan immigranten
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller MarielleJonker. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.44. You're not tied to anything after your purchase.