Huid en Huidderivaten
Algemene opbouw van de huid
Huid heeft verschillende functie, het geeft indirecte bescherming, zoals camouflage, maar ook directe
bescherming, het is een barrière tussen extern-intern, het geeft bescherming tegen: mechanische,
uv-straling, chemisch, thermisch en vochtbalans. De huid geeft ook mogelijkheden tot interactie met
de omgeving, door de aanwezigheid van zenuwvezels kan een organisme zijn omgeving waarnemen
via tast (druk, voor korte tijd), pijn en temperatuur. Het is niet enkel uiterlijk vertoon. De huid heeft
ook secundaire functies, namelijk metabool (opslag vet, aanmaak vitamine D), secretie (talgklier,
zweetklier, melkklier) en thermoregulatie. Het is wel allemaal diersoortspecifiek, er is veel vorm-
functie relatie. De cutis bestaat uit de dermis en de epidermis. Onder de cutus zit de subcutis, dit is
geen officieel onderdeel van de huid, maar wordt er vaak wel toegerekend. De subcutis zorgt voor
een elastische verbinding met het onderliggend (spier)weefsel, het geeft de verschuifbaarheid van de
huid ten opzichte van het onderliggend weefsel. Het is ook rijk voorzien in kleine bloedvaten, die de
cutane plexus vormen, betrokken bij bloedvoorziening en thermoregulatie. Vroeg in de ontwikkeling
is er aanzet tot epidermis, als het ectoderm de embryo bedekt. Over ectoderm komt tijdelijk het
periderm, wat weggaat als de binnenste laag werkelijk epidermis geworden. Uit de epidermis
ontwikkelen ook huidderivaten. De dermis ontwikkeld uit de dermatomen, een onderdeel van de
somieten van het paraxiaal mesoderm en bij ledematen van lateraal mesoderm. De dermis van de
hersenen vormt een uitzondering, een groot deel hiervan komt uit ectoderm van de craniale neurale
buis. In de dermis zitten veel fibroblasten en het heeft veel bloedvaten. De subcutis ontwikkeld ook
uit het mesoderm. Het ectoderm vormt eerst een 1-lagig
epitheel, het gaat dan prolifereren en vormt een meerlagig
plaveisel epitheel. De meest basaal gelegen cellen produceren
factoren, zoals TGFa (transforming growth factor a), die hun
eigen groei stimuleren, autocrien. Contact met onderliggend
mesenchym is ook van belang, ze worden fibroblasten en geven
factoren af, de keratinocyt groeifactor, KGF, een paracrien
proces. Neurale lijstcellen migreren de dermis is en integreren
daar, ze differentiëren dan tot melanoblasten, die melanocyten
produceren, pigmentcellen, en Merkelcellen, betrokken bij
waarneming van tast. Uiteindelijk worden ook de Langerhans cellen opgenomen, die komen uit
precursos van het beenmerg. Door een signaal kan de epidermis de dermis intreden, afhankelijk van
het signaal kan bijvoorbeeld een haar ontstaan. De basiscomponenten van huid zijn dus epidermis,
dermis en subcutis.
De epidermis bestaat uit een meerlagig verhoond plaveiselepitheel. De mate van verhoorning
verschilt per diersoort, maar ook per locatie. De epidermis kan worden verdeeld in 5 lagen. De basale
laag ligt op het basaal membraan, het is de grens tussen dermis en epidermis, het vertoont een hoge
delingsactiviteit. Er is differentiatie als ze omhoog gaan. De cellen van de epidermis, de hoofdmassa,
heten ook wel keratinocyten. De andere 3 celtypen zijn de melanocyten, Merkelcellen en cellen van
Langerhans. De epidermis is in verhouding tot de dermis een stuk minder dik, maar kan verschillen
per locatie. Cellen bij het basaal membraan zijn meer rond en hoekig, meer naar boven platten ze af.
De gehele bovenste lagen laten geen celkernen zien en schilferen af, het is dus meerlagig verhoornd
plaveisel epitheel. De epidermis laat een plooi zien langs de dermis, aan de dermale kant noem je dit
dermale papillen, de functie is dat het contactoppervlak vergroting, waardoor de stevigheid van
aanhechting toeneemt. Er zijn 5 lagen, differentiatie van eerste naar laatste:
Stratum basale: van dermis gescheiden door basaalmembraan, daaraan gehecht via
hemidesmosomen, er is proliferatie. Zijn een soort stamcelcompact van epidermis. In de
, cellen zelf zijn hemidesmosomen verbonden aan keratinefilamenten van het cytoskelet.
Buiten de cel zijn de hemidesmosomen verbonden met het basaal membraan. Als de
hemidesmosomen niet goed kunnen functioneren, ontstaat er een holte tussen dermis en
epidermis, die vult zich met vocht. Er zitten ook melanocyten in stratum basale. De
melanocyten migreren niet, ze blijven hier achter, ze geven hun pigmenten, melanozomen,
op cytocriene wijze af aan keratinocyten. Door pigment wordt de huid beschermd tegen Uv-
licht, de productie melanine neemt toe bij meer blootstelling.
Stratum spinosum: stevigheid door onderlinge hechting via desmosomen. Voedingsstoffen
verspreiden zich vanuit dermis door epidermis, via intracellulair. Histologisch zichtbaar als
een soort lichte sliertjes tussen de cellen. Er zijn cellen met bruin zichtbaar, melanocyten.
Desmosomen zijn intracellulair verbonden met het keratinocyt cytoskelet, deze desmosomen
kunnen stuk, bij bijvoorbeeld blaren, of door auto-antilichamen (pemfigus).
Stratum granulosum: cellen produceren kerathoyaliene granules of lamellaire granules,
cellen platten verder af, raken meer gevuld met keratine. Lipiden worden buiten de cel
gebracht, exocytose, van de lamellaire granules, waardoor het minder doordringbaar wordt
voor water. De bovenste lagen hebben tight junctions tussen de cellen als extra barrière
tegen buiten en vochtverlies beperken. Ze verhinderen intracellulair transport naar
bovenliggende cellen, maar dat is niet erg, want het is het stratum corneum. De cellen van
Langerhans kunnen de tight junctions tijdelijk verbreken, ze kunnen naar het oppervlak van
de huid gaan om een proefmonster te nemen van de omgeving. Zo kan een afweerreactie op
gang komen, hierbij zijn ook fibroblasten en keratinocyten betrokken. Bij atopische
dermatitis is het systeem afwijkend, je krijgt het klinisch beeld van een allergie. Cellen
kleuren histologisch donkerder aan en zijn korreliger. In deze laag wordt ook veel filaggrine
gevormd, dit induceert de aggregatie van keratinefilamenten.
Stratum lucidum: niet standaard aanwezig, vooral bij hele dikke huid. Het heeft een
translucent uiterlijk door aanwezigheid eleidine, is transformatieproduct van keratohyaline.
Stratum corneum: cellen zijn dood, geheel gevuld met keratine, worden bij elkaar gehouden
via lipiden van de lamellaire granules, het schilfert geleidelijk af. Door een sterke, ruimtelijke
organisatie en het vettige substraat, vormt het een barrière, verlies van lichaamsvloeistoffen
en penetratie van stoffen vanuit de omgeving worden zo voorkomen. De mate van
keratinisatie in deze laag is vooral afhankelijk van de nutriënten die de cellen krijgen. Op de
peripapillaire zijde is er meer diffusie (dicht bij dermis), dan interpapillair en bij suprapapillair
is er bijna geen diffusie meer mogelijk.
Dermis is veel ECM met weinig cellen, de epidermis is juist heel veel cellen en weinig ECM, het kleurt
daarom donkerder paars. Neusspiegel van een rund is vrij dik en moet tegen een stootje kunnen, er
is een relatief dikke epidermis, maar ook een dik stratum corneum, er zijn ook forse dermale
papillen, zodat het meer stevig zit. Bij een kat kan er ook tactiele zenuwvezels inzitten om bij
aanraking dit te registreren. Daarbij kan de dermis verdikt zijn om te dienen al een stootcussen. Hoe
meer een huid belast is, hoe meer hoorn er kan ontstaan, het is dus zeer adaptief. Locatie en
belasting geeft de mate van verhoorning. Vogels, zoogdieren en reptielen hebben veel keratinisatie
op hun huid, het is meerdere lagen dik. Bij amfibieën is er een beperkte keratinisatie, de laag is maar
1 of enkele lagen dik. Bij vissen is er geen keratinisatie, maar er is wel een meerlagig
plaveiselepitheel. De epidermis is adaptief, het moet goed gereguleerd worden, zowel dermis en
epidermis zijn belangrijk voor regulatie van proliferatie en differentiatie, dit is paracriene cross-talk.
Dysregulatie kan bij allergische reactie bij allergenen, of meer huidproliferatie van een
papillomavirus, bij het paard heet een sarcoïd. In de epidermis komen normaal gesproken de cellen
van Langerhans, melanocyten en Merkel cellen voor. Er is dus verschil op basis van locatie en
diersoort, zo zie je bij de huid van een varken, die dun is: dunne epidermis, stratum disjunctum
,aanwezig, merocriene zweetklieren afwezig, subcutis aanwezig en veel haren. Bij de planum nasale
van een kalf, die veel dikker is, zie je: dikke epidermis, stratum disjunctum afwezig, merocriene
zweetklieren, geen subcutis en geen/weinig haren. Er is geen stratum disjunctum, doordat het
planum nasale intensief gebruikt wordt, waardoor loszittende schilfers makkelijk losmaken, er is dus
geen stratum disjunctum, doordat het niet de kans heeft om te vormen. De melanocyten blijven op
het basaal membraan en stulpen kleine stukjes cytoplasma met celmembraan af met melanine
pigmenten, ze worden opgenomen door keratinocyten. Hyperkeratose, ook wel ichtyosis, is een
sterke keratinisatie van de epidermis, waardoor het stratum corneum heel dik wordt. Tussen de
hoornplaten vormen vaak huidkloven, doordat inelastische hyperkeratotische huid de ontwikkeling
en groei niet kan volgen. Het kan echter ook zo zijn dat de dermis verdikt is, bijvoorbeeld door
opstapeling/depositie van mucinen.
In de dermis is een roze massa van bindweefsels, met clusters van cellen en ovale, gelaagde cellen,
dit zijn haarfollikels. De dermis bestaat uit bindweefsel, cellen en ECM, dit bevat veel collageen
vezels. Collageen geeft trekvastheid, het geeft treksterkte, als het collegeeen niet goed aanwezig is,
dan krijg je scheurbuik of collageendysplasie. De oppervlakkige dermis vormt papillen, dit is het
stratum papillaire en geeft stevigheid. Het heeft veel cellen en bloedvaten en ligt direct onder de
epidermis. Het diepere deel heet stratum reticulocyten heeft, naast ECM en vast cellen, zoals
fibroblasten en adipocyten, zijn er ook gastcellen van het immuunsysteem, die door de dermis
migreren. De doorbloeding van de dermis is van groot belang voor de voorziening van zuurstof en
voedingsstoffen, maar ook voor de thermoregulatie. In de papillen zitten capilaire lussen, zo wordt
ook de epidermis voorzien van voedingsstoffen en zuurstof. Onder de papillen zit de subpapillaire
plexus, op de plex van dermis en subcutis zit de cutane plexus. Deze is zeer belangrijk voor
thermoregulatie via de huid. Aanvoer en afvoer van immuuncellen is ook een belangrijke functie van
de bloedvaten, er zijn ook veel zenuwvezels.
De subcutis, of hypodermis, is geen officieel onderdeel van de huid, maar is wel van groot belang,
voor bijvoorbeeld het zetten van vaccinaties. De grens tussen dermis en subcutis is niet zo duidelijk,
grotere witte vlakken onder de dermis zijn adipocyten. Er zijn ook veel strengen van bindweefsel, er
zijn ook buisvormige structuren met cellen eromheen, dit zijn zweetklieren. Tussen de adipocyten
zitten kleine bloedvaten. De subcutis kan veel vet opslaan, dit is voor metabole opslag, voor
warmteregulatie en het is een stootkussen, dus mechanische bescherming. De subcutis vormt ook
een soepele beweging tussen huid en onderliggende organen. Als bewegelijkheid niet gewenst is,
dan is de subcutis niet of nauwelijks aanwezig.
Haren en vacht
Tijdens de ontwikkeling van de huid kan de dermis de epidermis induceren tot ingroeien in de
dermis. Uit deze ingroeiing kunnen haarfollikels gevormd worden, beide huiddelen zullen bijdragen
aan een haarfollikel. In de bodem van een haarfollikel zit de dermispapil, hierin zit ook een capillair,
waardoor voedingsstoffen en zuurstof worden aangedragen, maar ook hormonen of andere
factoren. Boven de dermale papil zit de haarbulbus, de epitheliale stamcellen van de haar. Door een
doorgaan deling, krijg je een haar. De haar kun je onderverdelen in de haarwortel, het proximale
deel, en de haarschacht, een distale deel. De haar zelf is opgebouwd uit een merg, daaromheen een
cortex en daaromheen een cuticula, een deklaag. De haarfollikel zit om de haar zelf, het bestaat uit
een wortelschede van epidermale oorsprong en een bindweefselschede van dermale oorsprong. De
epidermale wortelschede is onder te verdelen in een schede cuticula, ligt tegen de haar aan. Dan
krijg je verschillende lagen van de interne wortelschede (IRS), uit de laag van Huxley (korrelig) en laag
van Henle. Om de inwendige wortelschede zit de externe wortelschede, ORS, deze bestaat uit
meerdere lagen epitheelcellen, hij is continu met de epidermis. De buitenste laag wordt gevormd
door de dermale bindweefselschede. Tussen de epidermale wortelschede en dermale
, bindweefselschede zit de basaal membraan van de dermis. Als je ver naar boven gaat, dan zie je geen
IRS, deze degradeert verder naar boven, de ORS blijft wel aanwezig. Tijdens ontwikkeling zie je 2
bulten ontstaan uit epidermis, de eerste is een talgklier, die een beschermende laag om het embryo
vormt en de tweede uitstulping wordt de mm. arrector pilli. De talgklier, een holocriene klier, ligt
vaak naast de haar, maar wordt in de haarfollikel uitgescheiden, dus met de haar mee naar boven. Je
kan het zien als bleke pakketten van grote, gezwollen pakketten. De musculus arrector pili is aan de
haarfollikel aangelegd en door contractie of relaxatie kunnen de haren een andere richting krijgen en
dus opgericht worden. De spier is glad spierweefsel en van mesodermale afkomst. Zowel
temperatuur en emotie spelen een belangrijke rol. Bestuderen van haar onder een microscoop heet
een trichogram, het kan een manier van diagnostiek zijn. Er zijn diersoortverschillen in opbouw van
de merg of cortex. Blonde haren van de mens bevatten relatief weinig pigment, bij geheel wit haar is
er geen pigment aanwezig.
De haargroei in een follikel is onderhevig aan een cyclus, wat beïnvloed kan worden door stoffen uit
het bloed. Je hebt de anagene fase, er is groei diep in de dermis, dan de catagene fase, een follikel
gaat deels in regressie, bij telogeen is groei volledig in rust, het is meer oppervlakkig in de dermis,
vanuit daar kan een nieuwe anagene fase ontstaan. De haarcyclus wordt beïnvloed door meerdere
factoren, zoals daglicht, hormoon en nutriënten(tekort). Bij afwijkingen in 1 of meer factoren kun je
verandering in vacht zien, doordat een fase te lang duurt en hierdoor kan alopecia gezien worden.
Sinusharen zijn gespecialiseerde haartypen, die dienen als tastreceptoren, ze kunnen ook vibraties
waarnemen, ze zitten op functies waar ze goed zitten. De opbouw van een sinushaar is grotendeels
gelijk aan een gewone haarfollikel, maar het verschil is de dermale opbouw van de haar. De haar zelf
en epidermale wortelschede zijn gelijk. De bindweefselschede wordt in 2 lagen verdeeld, in plaats
van 1, je ziet daartussen een bloedsinus, een holte gevuld met bloed. De bloedsinus stelt de structuur
in staat om bewegingen goed waar te nemen, in de bindweefsels zitten dan ook zenuwvezels, die de
beweging kan waarnemen, ze zijn gemyeliniseerd. Haarpigment is afkomstig van epidermale
melanocyten, die zich boven de dermale papil en haarmmatrix zitten. Haarkleur wordt bepaald door
de hoeveelheid, verdeling en type pigment in haarmerg en schors, ook de aanwezigheid van lucht
(wit) in het merg draagt hieraan bij. Talgklieren werken antibacterieel, zorgen voor aaneensluiten van
de vacht en werken waterafstotend. Contractie van de mm. arrectores pilorum geeft
piloerectie/isolatie door de haren overeind te zetten, zodat er luchtpockets komen en de warmte
vastgehouden kan worden. De samenstelling van haar, dus medulla, cortex en cuticula, is
diersoortafhankelijk. Haarfollikels kunnen primair of secundair zijn. Primaire haarfollikels hebben een
grotere diameter en liggen dieper in de dermis, ze zijn vaak geassocieerd met talgklieren en een
arrector pili spier, haar die eruit komt is een primaire haar of dekhaar. Secundaire haarfollikels
hebben een kleinere diameter, liggen dichterbij het oppervlak en zijn soms geasscocieerd met een
talgklier, maar nooit een arrector pili spier, haar die eruit komt is een secundaire haar, onderhaar of
wolhaar. Deze onderharen hebben geen medulla. Vachttypen zijn onder andere afhankelijk van het
aantal primaire en secundaire follikels op de huid. Follikels kunnen ook onderverdeeld worden in
enkele en samengestelde follikels, dit gaat over het aantal haren per opening op het huidoppervlak.
Diverse vachttypen zorgen voor een ander uiterlijk, maar vereisen ook andere verzorging. Een
‘normale’ vacht is stokhaarvacht, dit komt ook voor bij hondachtigen in het wild, de lengte zit tussen
kort- en langharig in, de vacht kent 2 lagen, veel haren zijn secundair. Kortharigen hebben korte
dekharen en bijna geen ondervacht. De vacht van krulharige honden heeft bijna geen dekharen,
maar wel veel lange wolharen. Dieren met halflang haar hebben een korte ondervacht en een wat
langere dekvacht, die weinig stug zijn. Ruwharige dieren hebben een wollige ondervacht en een
bovenvacht met harde dekharen, die recht of gegolfd kunnen zijn, de dekharen zijn minder dik en
dicht aanwezig dan bij stokharige vacht, maar vaak wel langer. Vilthaar is een overvloed aan
wolharen, er vormen klitten en viltstrengen. Er is genetische selectie, maar er worden ook