100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
samenvatting notities lessen histologie $8.09   Add to cart

Summary

samenvatting notities lessen histologie

 32 views  1 purchase
  • Course
  • Institution

samenvatting van mijn notities en powerpoints tijdens de lessen van Prof. Bogers en Prof. Timmermans

Preview 4 out of 35  pages

  • March 1, 2022
  • 35
  • 2020/2021
  • Summary
avatar-seller
HISTOLOGIE EN CYTOLOGIE
CELORGANELLEN
MITOCHONDRIËN
Voorkomen: alle eukaryote cellen, 2/5 cytoplasma, eivormig of langgerekt, ophoping in gebieden
waar veel E verbruikt wordt, hoeveelheid afh. energiebehoefte van de cel
 hoeveelheid is dynamisch, kan toenemen en afnemen, kan groter of kleiner worden

Opbouw: dubbele membraan met intermembranaire ruimte, buiten membraan omgeeft ganse
mitochondrion, binnenmembraan is sterk geplooid en vormt cristae mitochondriales (hierop
eiwitcomplex voor oxpos), matrix (enzymen krebs)
 buitenmembraan is heel permeabel voor moleculen en binnenmembraan niet permeabel
waardoor er een gradiënt over binnenmembraan kan ontstaan die ATPase kan aandrijven en ATP
gemaakt kan worden, bij apoptose lek kanaal in binnenmembraan waardoor ATPase niet meer kan
werken en mitochondriën geen E meer kunnen maken en cel sterft

Bijzonder: bevatten eigen circulair DNA (bestaat uit proteïne coding regions, linking enzymes, en 2
mtrRNA) en ribosomen (erven van mama), mitochondrieel DNA kan mtRNA maken en heeft eigen
enzymen om proteïne te maken, lijken wat op bacteriën en theorieën dat mt bacteriën zijn die zijn
binnengekomen

Buitenmembraan: bevat vele transporteiwitten, is permeabel voor kleine moleculen inclusief
eiwitten (wat in intermembranaire ruimte zit is zelfde als in cytoplasma), bevat enzymen die
conversie van bepaalde substraten doen, bevat enzymen voor vetsynthese, bevat TOM-complex

Binnenmembraan: sterk geplooid waardoor opp. vergroting, heeft cristae mitochondriales, bestaat ¾
uit eiwitten, minder permeabel buitenmembraan, hoe hoger metabole activiteit hoe meer plooiing,
aan binnenmembraan in een TIM-complex om stoffen door te laten, Hsp70 begeleidt eiwitketen door
TOM en TIM en beschermt tegen afbraak

Matrix: bevat enzymen van vetzuuroxidatie en deel krebs, ronde matrixkorrels zijn neerslagen van
calcium en magnesiumzouten, hier gebeurt oxidatie lipiden, pyruvaat en krebscyclus

Functie: produceert 95% van de E die nodig is (andere procent door gradiënt over celmembraan door
omdraaien NaK-pomp = hydropische generatie), vormt ATP door afbraak organisme moleculen
waarbij CO2 en O2 wordt aangemaakt, metabolisme = katabolisme + anabolisme

Maken mitochondriële eiwitten: meeste gemaakt buiten organel door cytosolische ribosomen,
opname door binding aan receptor proteïne op buitenmembraan en dan via uptake-tageting
sequences herkend en binnengenomen, door 2 membranen soms 2 sequenties en 2
receptorsystemen nodig

RIBOSOMEN
Opbouw: een grote en kleine subunit die versmelten, rRNA (vanuit nucleolus) nodig om subunites te
maken, ronde of langgerekte deeltjes, ongeveer 20nm, bestansdelen zijn rRNA en tientallen andere
eiwitten, kan membraangebonden of vrij, komen meestal voor in groepjes (polyribosomen of
polysomen) bij elkaar gehouden door streng mRNA, 3D vorm met verschillende sites

Functie: assemblage aminozuren tot polypeptideketens, essentieel voor instandhouding cel




1

,Primair eiwit maken: steng is mRNA codon, hierop bind een tRNA anticodon waar het juiste AZ op
past, fasen zijn – initiatie, elongatie, terminatie

ENDOPLASMATISCH RETICULUM
RER = in nauwe verbinding kernmembraan (in kernmembraan nucleaire poriën verbonden met RER
om zo mRNA vanuit kern direct naar ribosomen)

Algemene kenmerken: in alle eukaryote cellen, bestaat ui afgeplatte membranen die onderling
samen hangen, ruimte tussen membraan zijn cisternen, onderscheidt tussen ruw en glas ER, enge
relatie met golgi

Functie: rol in biosynthese (golgi, plasmamembraan, lysosomen gesynthetiseerd hier), bijdrage
aanmaak mitoch. en peroxisomale membranen, startpunt synthese van gesecreteerde proteïnen,
plaats waar extracellulaire matrix in beginsel wordt aangemaakt

Ruw endoplasmatisch reticulum: ribosomen aan cytoplasmatische kant, ribosomen synthetiseren
proteïne (transmembraan- en wateroplosbare proteïne), ribosomen hecht aan op RER-membraan via
signal recognition particle (SRP, zegt van deze moet aan ER en deze niet, SRP bindt aan ribosoom
doordat er een signaal eiwitje wordt geproduceerd) en speciaal proteïne translocator (Sec61,
ringvormig bad eentje dat drijft en waar ribosoom vast hecht)

GOLGI-COMPLEX
Opbouw: platte holle pannenkoeken gestapeld en hebben begin kant (cis kant, convex of onrijp) en
eindkant (trans kant, concaaf of rijp)

Algemeen: in alle kernhoudende cellen, rondom aan en afvoer materiaal dat in vesikels wordt
verpakt, centraal meer afgeplatte cisternen en aan de uiteinden iets verbreed, kan beschouwd
worden als ‘doorgangshuis’

Functies: modificatie macromoleculen door toevoeging van suikers om aldus oligosacchariden te
maken, proteolyse van peptiden is actieve vorm, functie bij het sorteren van producten voor
verschillende bestemmingen (hydrolytische enzymen voor lysosomen, membraaneiwitten voor
celmembraan, secretiemateriaal voor extracellulair milieu, specifieke eiwitten voor organellen)

LYSOSOMEN
Algemeen: grootte varieert van 0,1 – 0,5µm, omgeven door membraan, min of meer rond, bevatten
hydrolytische enzymen (= hydrolasen die alles kunnen verteren maar eten hun eigen niet op want
werken enkel op lage pH en worden op hoge pH gehouden als ze niet werken), vormen intracellulair
verteringsapparaat, worden gevormd door afsplitsing gecoate vesikels aan trans-golgi-complex
waarna er fusie plaats vindt met endosomen en andere lysosomen, als het van golgi af gaat hangt er
een label aan (mannose6P) dat zegt dat het bestemd is voor lysosoom

Primaire lysosomen: bevat lytische enzymen, hoge pH, nog niet aan het verteren
Secundaire lysosomen: lage pH, nu wel aan het verteren
 om te kunnen werken pH van 5 of lager door inpompen van protonen

Functie: afbraak vreemd materiaal door lysosomale enzymen, afbraak van cel componenten of
celstructuren die beschadigd zijn = autofagie

ENDOCYTOSE EN VESICULAIR TRANSPORT
endocytose heeft verschillende vormen
receptor gemedieerde endocytose = membraan naar binnen plooien (clatherine kan aan de pas

2

,komen en geeft stabiliteit om vesikel te kunnen afsnoeren), we krijgen dan endosoom
fagocytose = actine gedreven endocytose, voor grote moleculen, uitstulpingen (pseusdopodia) om

moleculen te gaan vangen en we krijgen dan phagosoom
 phagosoom en endosoom versmelten met lysosoom en kunnen dan verteren
Autofagie = het verteren van iets in de cel bv. mitochondriën en wordt dan autofagosoom want
versmelt met lysosoom

Werking bv. LDL: LDL bindt aan LDL receptor op celmembraan, claterine komt aan de binnenkant en
trekt celmembraan naar binnen (is eerst coated pit) en vormt dan vesikels, claterine er af en
endosoom blijft over en bind met primair lysosoom waardoor het secundair lysosoom wordt en kan
verteren, receptor en deel celmembraan worden terug gerecycleerd
 claterine coated vesikels en COP-coated vesikels zijn 2 soorten

Membraan/vesikel fusie: fusie tussen endosoom en lysosoom door receptor op targetmembrane en
de vesikelmembrane die beiden herkenningslabel hebben en elkaar vinden en versmelten

PEROXISOMEN
opbouw: bolvormig membraangebonden organel, enkelvoudig membraan, 0,2-0,8 µm, membranen
gevormd door vrije ribosomen, bevatten 50-tal verschillenden enzymen, catalase is belangrijkste
enzyme (zet waterstofperoxide om naar water wat dit komt vrij bij oxidatie organische stoffen zoals
lange vetzuurketens)

Functie: spelen rol in biosynthese van vetten (cholesterol en galzuren), synthese van plasmalogen
(fosfolipiden en membraanonderdelen in hart en hersenen zoals myeline)
 syndroom van Zellweger is een defect in assemblage peroxisomen waardoor lege peroxisomen en
dat is snel lethaal

ENDOCYTOSE
= verpakken extracellulair materiaal in vesikel aan celoppervlak om materiaal in de cel te brengen

3 soorten:

1. Clathrine-vrije fagocytose: ingestie grote partikels bv. micro-organismen of dode cellen
 wordt gedaan door fagocyten: dit zijn macrofagen, neutrofielen en dendritische cellen
 partikels moet binden op celoppervlak, is getriggerd proces waarbij receptoren
geactiveerd moeten worden (triggers zijn antilichamen)
 antilichaam heeft stuk dat variabel is (herkend bacterie) en stuk dat constant is (herkend
fagocyt), variabel stuk gaat dus binden aan bacterie en constant stuk triggerd fagocyten
(uitzenden pseudopodia)
 de stappen zijn: chemotaxis, adherentie, vorming pseudopodia, vorming fagosoom,
vorming fagolysosoom
2. Clathrin-coated vesikels: kleine macromolecules bv. eiwitten
 endocytotisch deel van de fagocytose begint met vorming clathrin-coated pits, levensduur
is kort (1min)
3. Pinocytose: ingestie van vloeistoffen via kleine vesikels
 vorming vesikels die gevuld zijn met vloeistof
 verloop: indeuking van de celmembraan die zal loskomen als vesikel, versmelten met
lysosoom, opgeloste organische moleculen worden afgebroken door lysosomale enzymen,
nutriënten komen in cytosol door diffusie of actief transport, membraan van vesikel komt vrij
van endolysosoom en keert terug naar celoppervlak

3

,  lipid rafts zijn zwakke plekken in celmembraan met veel cholesterol die veel makkelijker
kunnen plooien en die hebben aan binnenkant caveoline die daar aan trekt en zo membraan
naar binnen plooien = caveolae krijg je dan
4. Receptor-gemedieerde endocytose: veel selectiever dan pinocytose, efficiënt voor opname
specifieke macromoleculen uit extracellulaire vloeistof, macromoleculen binden aan
complementaire transmembraanreceptor proteïnen, accumuleren in coated pits en gaan cel
binnen als receptor-macromolecule complexen

HPV ENTRY
HPV moet manier vinden om in cel te geraken
 L2 eiwit aan buitenkant bind met basale membraan van epitheel en zo reageren met receptor op
epitheel en maakt misbruik van een bepaalde receptor om zo in de cel te geraken

NUCLEUS EN NUCLEOLUS
NUCLEUS
- Kern = controlecentrum van alle cellulaire activiteit
- meeste cellen hebben 1 kern, behalve skeletspieren (meerdere kernen) en erythrocyten (geen kern)
- kern bevat chromosomaal DNA en systeem voor RNA-synthese
- variabele morfologie: kern past zich aan afh. status cel bv. cel die heel metabool actief is heeft grote
en open kern, cel die niet metabool actief is heel kleine gesloten kern
- als kern klein is dan goedaardig, als kern groot en open is dan deelt het snel en kwaadaardig
- open kern: meer euchromatine want om DNA af te schrijven moet het ontrold zijn

Kernmembraan: barrière tussen kern en cytosol, 2 parallelle membranen waartussen perinucleaire
ruimte zit, buitenste membraan is continu met ER, tegen binnenste membraan zit nucleaire lamine/
lamina densa (netwerk fibreuze proteïnen die elektronendens is), openingen in kernmembraan zijn
kernporiën

Nucleaire lamina: opgebouwd uit lamines (intermediaire filamenten), binden aan eiwitten van de
binnenste nucleaire membraan, spelen een belangrijke rol in chromatine organisatie, bouw en ligging
van de kernporiën en het herstel van de kern na deling, kunnen een rol spelen in pathologie (bv.
progeria is een afwijking in nucleaire lamina), transmembranaire eiwitten die hier door zitten en aan
de binnenkant nucleaire lamina en chromatine en aan de andere kant cytoskelet

Kernporiën: uitsparingen in envelop, maken uitwisseling van materiaal tussen cytoplasma en kern
mogelijk, diameter ca. 70nm, afgesloten door poriecomplex, opgebouwd uit specifieke eiwitten dat
controle uitoefent over het transport (gaan enkel open voor speciale signalen), transportkanalen
hebben functionele diameter van 9 nm, transport van kerneiwitten (die in cytoplasma worden
aangemaakt) gebeurt via nucleair lokalisatiesignaal (oligopeptide van 8-10 basische aminozuren,
terug zo een klein adreslabeltje om stof naar kern te sturen), transport = ATP-afhankelijk (actief
transport), aantal poriën hangt samen met niveau van eiwit synthetische activiteit van de cel

TRANSPORT VAN CYTOSOL NAAR NUCLEUS EN TERUG
1. Cytosol naar nucleus: eiwitsignalen die nodig zijn om stoffen van cytoplasma naar kern te
krijgen is zeer specifiek signaal, nucleair lokalisatiesignaal is zeer specifiek, als een AZ
veranderd dan werkt het al ni meer
2. Nucleus naar cytosol: vergelijkbaar systeem met chaperone eiwit en bepaald adresserings
eiwit


4

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Geneeskundesamenvatting. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $8.09. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

67866 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$8.09  1x  sold
  • (0)
  Add to cart