100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Zeer volledige samenvatting voor 21+toets maatschappijleer, zelf een 10 gehaald!!! $18.47   Add to cart

Summary

Zeer volledige samenvatting voor 21+toets maatschappijleer, zelf een 10 gehaald!!!

29 reviews
 1086 views  114 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Zeer overzichtelijke en duidelijke samenvatting voor de 21+ toelatingstoets maatschappijleer voor de start van de hbo-opleiding (in dit geval aan de HvA, Hogeschool van Amsterdam). Door de schema's en kleuren is de stof makkelijk te begrijpen en onthouden. Ik heb zelf een 10 voor deze toets gehaald...

[Show more]

Preview 4 out of 63  pages

  • Yes
  • March 6, 2022
  • 63
  • 2021/2022
  • Summary

29  reviews

review-writer-avatar

By: aliendijkstra • 1 hour ago

review-writer-avatar

By: akuijs70 • 3 weeks ago

review-writer-avatar

By: Possie2511 • 1 month ago

review-writer-avatar

By: martineelderink • 2 months ago

review-writer-avatar

By: talhaprive70 • 4 months ago

review-writer-avatar

By: melvinises2001 • 4 months ago

review-writer-avatar

By: rderuiter • 5 months ago

Show more reviews  
avatar-seller
Samenvatting maatschappijleer (Boek: Thema’s
maatschappijleer havo )
Hoofdstuk 1 Wat is maatschappijleer?
1.1 Waarom maatschappijleer?
In dit vak staan 4 thema’s centraal namelijk:
1) Nederland als rechtsstaat: de rechtsstaat stelt de belangrijkste regels vast voor de burger EN DE
OVERHEID.
> Binnen dit thema staat de volgende vraag centraal: wat is volgens jou het beste evenwicht tussen
rechtsbescherming en rechtshandhaving?
2) Nederland als parlementaire democratie: in een parlementaire democratie wordt de bevolking van het
land vertegenwoordigd door het parlement.
> Binnen dit thema staat de volgende vraag centraal: op welke manier kan NL volgens jou het beste
worden geregeerd?
3) Nederland als pluriforme samenleving: pluriform betekent VEELVORMIG, dus dat er veel mensen
wonen met heel verschillende leefwijzen, normen en waarden en verschillende etnische afkomsten.
> Binnen dit thema staat de volgende vraag centraal: hoe vind jij dat mensen met verschillende leefwijzen
het beste met elkaar kunnen omgaan?
4) Nederlandse verzorgingsstaat: in een verzorgingsstaat zorgt de overheid voor haar burgers bv. door
gezondheidszorg, uitkeringen, onderwijs en volkshuisvesting. Het samenspel tussen overheid, bedrijven
en burgers vormt de rode draad waarbij steeds gekeken wordt wie welke verantwoordelijkheid heeft.
> Binnen dit thema staat de volgende vraag centraal: wanneer moeten mensen volgens jou zelf hun
problemen oplossen en wanneer moet de overheid helpen?
Let op: over deze thema’s komen dilemma’s (= een lastige keuze uit 2 of meer alternatieven) aan de orde.

Kenmerken van een maatschappelijk probleem:
1) Het probleem heeft gevolgen voor grote groepen in de samenleving: voorbeelden zijn
drugsproblematiek, fileproblemen en agressie
2) Het probleem kan alleen gemeenschappelijk worden opgelost, waardoor de overheid zich moet
bezighouden met de oplossing van het probleem: bijvoorbeeld doordat de overheid nieuwe regels en
wetten moet maken om het probleem op te lossen. Hierdoor is het ook meteen een politiek probleem.
3) Het probleem heeft te maken met tegenstellingen: bij het zoeken naar een oplossing moeten
tegengestelde belangen, normen en waarden worden afgewogen. De grootste tegenstellingen bestaan
tussen mensen met verschillende:
1. Politieke visies
2. Geloofs-of levensovertuigingen
3. Maatschappelijke posities: bv. een werkgever wil zo min mogelijk premie betalen en een werkloze wil
een goede uitkering.

1.2 De kernbegrippen
De kernbegrippen die in deze paragraaf centraal staan zijn:
1) Waarden= uitgangspunten of principes die mensen belangrijk vinden in hun leven
> Bepaalde waarden zijn voor iedereen belangrijk en anderen slechts voor een bepaalde groep.
> Voorbeelden: eerlijkheid, hulpvaardigheid, onafhankelijkheid, vrijheid
2) Normen= opvattingen over hoe je je op grond van een bepaalde waarde behoort te gedragen
> waarden leiden tot REGELS over gedrag en dat is een norm
> een norm is vaak een sociale verplichting (= een regel die je wordt opgelegd door je omgeving).
> als je je niet aan de normen houdt volgt er vaak een reactie/kritiek en als je je er wel aan houdt volgt er
vaak een beloning (bv. aardig gevonden worden)
> Veel normen zijn opgeschreven in wetten, maar er zijn ook fatsoensnormen die niet in de wet staan (bv.
niet boeren)
> voorbeeld: uit de waarde ‘eerlijkheid’ volgt de norm dat je niet steelt.
3) Belangen= het voordeel of nadeel dat iemand ergens bij heeft.

, > voorbeeld: een financieel voor- of nadeel of schone lucht.
4) Macht= het vermogen om het gedrag of denken van anderen sterk te beïnvloeden.
> Hierbij is een onderscheid in:
1. Formele macht/gezag: als het is vastgelegd in regels of wetten (bv. bevoegdheden van de
burgermeester)
2. Informele macht/invloed: als het niet is vastgelegd in regels of wetten (bv. invloed van een bekendheid
door zijn status).
> Een machtsmiddel= een middel waarmee je het gedrag van anderen kunt beïnvloeden bv. geld, functie,
kennis, status/aanzien, geweld, veel mensen bij elkaar (bv. demonstratie of staking), kennis,
overtuigingskracht.

Normen, waarden, belangen en macht zijn niet voor iedereen hetzelfde, dat heeft vooral te maken met:
1. De plaats waar je woont
2. De tijd waarin je leeft
3. De groep waarbij je hoort
Let op: als veel mensen rekening houden met wat anderen inden en de manier waarop ze leven ontstaat
er meer sociale cohesie= de samenhang tussen mensen in een gemeenschap of samenleving. De
samenleving bestaat dan niet alleen uit losse individuen maar uit groepen mensen die met elkaar iets
gemeenschappelijk hebben.

Analysevragen:
Actoren Politieke besluitvorming Oorzaken en gevolgen Vergelijkingen
1. Wat is het probleem? 1. Wat is het probleem? 1. Wat is het probleem? 1. Wat is het probleem?
2. Wie zijn erbij 2. Welk beleid voert de 2. Wat zijn de oorzaken van 2. Heeft dit probleem te maken
betrokken/wie zijn de overheid m.b.t. dit probleem? dit probleem? met normen, waarden,
actoren? belangen en/of macht? Zo ja,
hoe?
3. Welke belangen hebben 3. Welke wetten gaan over 3. Welke gevolgen heeft de 3. Speelt dit probleem ook in
de actoren? deze kwestie en welke staan kwestie voor de samenleving? andere landen?
ter discussie?
4. Welke normen, waarden 4. Wat binden politieke 4. Op welke manier(en) kan 4. Is dit probleem van deze tijd
en belangen heb jij bij deze partijen van deze kwestie? het probleem worden of speelt het al langer?
kwestie? opgelost?
5. Wat vind jij van dit 5. Welke oplossing heeft jouw 5. Indien van toepassing: hoe is
probleem? voorkeur? het probleem in het verleden of
in het buitenland opgelost?


1.3 Wat is waar en wat is niet waar?
Het is van belang om na te gaan of de informatie die je leest betrouwbaar is, voor de beoordeling daarvan
kan je op het volgende letten:
1) Wordt er een bronvermelding gegeven en is die bron betrouwbaar?
> Voor cijfers is het CBS (centraal bureau voor de statistiek) betrouwbaar
2) Is er een duidelijk onderscheid tussen feiten en meningen?
1. Feiten: deze zijn OBJECTIEF, ze zeggen iets over de werkelijkheid
2. Meningen: deze zijn SUBJECTIEF, ze zeggen iets over hoe iemand erover denkt
3) Wordt het onderwerp van verschillende kanten bekeken?
> het is van belang of hoor en wederhoor (= dat de verschillende betrokkenen zijn gehoord) is toegepast.

Communicatieschema:

,Uitleg bij het schema:
1) Communicatie: het doorgeven van informatie
2) Communicatieruis: als er iets misgaat in het doorgeven van informatie, bv.:
1. De zender zendt de informatie verkeerd uit
2. De ontvanger ontvangt de informatie verkeerd.

De zender van informatie kan bewust de informatie verdraaien, hiervan zijn 3 vormen (in oplopende trap,
het gaat steeds een stapje verder bij deze voorbeelden):
1) Manipulatie: feiten worden opzettelijk weggelaten of verdraaid zonder dat de ontvanger dit merkt (bv.
door een krant of politicus).
2) Propaganda: er wordt bewust eenzijdige informatie gegeven met als doel de mening van mensen te
beïnvloeden. (Bv. door een politieke partij).
3) Indoctrinatie: het langdurig, systematisch en heel dwingend eenzijdig opvattingen en meningen
opdringen met de bedoeling dat het publiek deze opvattingen kritiekloos accepteert. (Zie bv. dictaturen
Noord-Korea en China, daar is geen vrije media).

De ontvanger van informatie neemt informatie nooit objectief waar door:
1) Selectieve waarneming: elke informatie wordt zodanig vervormd zodat het zo veel mogelijk past in ons
referentiekader.
2) Referentiekader: alles wat je bezit aan kennis, ervaringen, normen, waarden en gewoonten (= de bril
waardoor je informatie filtert).

Tijdens de overdracht van informatie kunnen zowel bij de zender als de ontvanger communicatieruizen
ontstaan door:
1) Stereotypen: een vaststaand beeld van een hele groep mensen (bv. dom blondje)
2) Vooroordelen: over iets of iemand oordelen zonder die persoon of zaak te leren kennen
3) Discriminatie: wanneer iemand een groep mensen van een bepaalde groep anders behandelt o.g.v.
kenmerken die in de gegeven situatie niet van belang zijn.
Let op: stereotypen leiden tot vooroordelen en die leiden weer tot discriminatie.

Aan het eind van het hoofdstuk worden allerlei krantenberichten gedeeld over drugs en alcoholgebruik,
wat je hiervan moet onthouden is:
1) Over softdrugs:
1. In de Opiumwet staan regels over softdrugs en harddrugs bezit en gebruik.
2. Het kweken van drugs is strafbaar, maar de verkoop wordt gedoogd. Er is een gedoogbeleid: als er
geen overlast is laat de politie het persoonlijke bezit en de kleine handel in softdrugs met rust.
3. Regels coffeeshop: max 5 gram p.p. en geen verkoop onder de 18 jaar anders sluiting.
4. Risico van softdrugs (door de THC): concentratieverlies, geheugenproblemen, reactievermogen
vermindert, angst, depressies, psychoses.
5. Steeds meer jongeren gebruiken het en op steeds jongere leeftijd en hoe jonger hoe schadelijker.

, 6. Centraal dilemma: hoe sta je tegenover legalisatie van softdrugs?
2) Over alcoholgebruik:
1. In de Drank- en Horecawet staan regels over alcohol.
2. Risico van alcohol: korsakovsyndroom (geheugenverlies), maag, lever en hersenschade.
3. Sociale problemen: agressie, ruzies, verlies van werk, verhoogde kans op ongelukken en misdrijven.

1.4 Begrippenlijst
De volgende begrippen moet je kennen:
1.1 Waarom maatschappijleer? 1.2 Kernbegrippen 1.3 Wat is waar en wat is niet waar?
1. Rechtsstaat 1. Waarde 1. Bron
2. Parlementaire democratie 2. Norm 2. CBS
3. Pluriforme samenleving 3. Sociale verplichting 3. Subjectief
4. Verzorgingsstaat 4. Fatsoensnorm 4. Objectief
5. Maatschappelijk probleem 5. Belang 5. Hoor en wederhoor
6. Politiek probleem 6. Macht 6. Communicatie
7. Gezag 7. Communicatieruis
8. Invloed 8. Manipulatie
9. Machtsbron 9. Propaganda
10. Machtsmiddel 10. Indoctrinatie
11. Sociale cohesie 11. Selectieve waarneming
12. Mening 12. Referentiekader
13. Analysevragen 13. Stereotype
14. Vooroordeel
15. Discriminatie


Hoofdstuk 2 Rechtsstaat
2.1 Recht en rechtvaardigheid
In deze paragraaf staat de volgende vraag centraal: Wat hebben rechtsnormen, rechtvaardigheid en de
rechtsstaat met elkaar te maken?

Er is een onderscheid in:
1) Maatschappelijke normen/gedragsregels: dit zijn ongeschreven regels die voortkomen uit geloof,
tradities en gewoonten
2) Rechtsnormen: dit zijn gedragsregels die door de overheid wettelijk zijn vastgelegd
> doel= doelmatigheid en het maatschappelijk leven geordend te laten verlopen.
> voorbeeld: Rosa Parks weigerde haar busplek af te staan aan een blanke vrouw tijdens de apartheid. Na
jarenlange demonstraties is discriminatie verboden bij wet.
> het is belangrijk dat rechtsnormen zoveel mogelijk overeenstemmen met ons gevoel van
rechtvaardigheid.

Er is een onderscheid in diverse staatsvormen:
1) Absolute monarchie: de regeringsvorm waarbij een koning alle macht heeft.
2) De rechtsstaat: burgers worden met grondrechten beschermd tegen machtsmisbruik door de overheid.
> 2 eeuwen geleden ontstaan
> Tegenwoordig hebben de meeste landen een grondwet en is er de verklaring voor de rechten van de
mens (EVRM)

Ontstaan van de rechtsstaat in NL
1) In 1798 de eerste grondwet (tijd van Napoleon)
2) In 1814 werd Nederland onder Willem I een koninkrijk (hij had veel macht)
3) In 1848 werd de macht van koning Willem I grondwettelijk beperkt door Thorbecke
4) In 1917 kregen alle mannen kiesrecht en in 1919 ook de vrouwen.
5) In 1983 werden SOCIALE grondrechten in de grondwet opgenomen (zoals gezondheidszorg en

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Redsamenvattingen. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $18.47. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

80467 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$18.47  114x  sold
  • (29)
  Add to cart