Samenvatting economie
Probleem 1
Elasticiteit = een manier om te meten wat de reactie is op een bepaalde prijsverandering van
een product.
- Elastisch = product reageert sterk.
- Inelastisch = als het product niet sterk reageert.
1. Volkomen elastisch = oneindig in het negatief
a. Deze is te herkennen aan de horizontale curve.
b. Hier is sprake van bij een markt met perfecte competitie. Dit komt in
werkelijkheid dus nooit voor.
c. Een kleine prijsverhoging is al niet mogelijk. Hij zal gelijk dalen tot 0. Dit kan
bijvoorbeeld omdat het product makkelijk te vervangen is.
2. Volkomen/ perfecte inelasticiteit = 0%.
a. Deze is te herkennen aan de verticale curve
b. Bij een prijsverandering zal de vraag niet veranderen.
c. Dit komt voor in twee situaties:
i. Als het product zo extreem goedkoop is dat een prijsverandering de
consument niet eens opvalt. Bijv. paperclip.
ii. Als een product onmisbaar is. Bijv. water.
3. Unitary elastic
a. Deze wordt gekenmerkt door een gelijke helling.
b. De elasticiteit is hier niet op de hele grafiek gelijk. Dit komt omdat je steeds
meer naar beneden gaat, de hoeveelheid (q) wordt hier groter.
c. De omzet is hier maximaal op de plek waar de elasticiteit -1 is.
4. Relatief elastisch = -1% tot negatief oneindig.
a. Bij een elastisch product zorgt een prijsverhoging voor een lagere omzet.
5. Relatief inelastisch = 0% tot -1%.
a. Als een product inelastisch is zal de omzet toenemen bij een prijsverhoging.
Als de elasticiteit precies 1% is, blijft de omzet hetzelfde bij een prijsverandering.
Alles na -1% is elastisch.
, Eenheid-elastische curve: de elasticiteit is
hier overal gelijk, hij is overal precies 1. Een
hogere prijs zorgt overal dus voor een
evenredige daling van de vraag.
Een positief verband is dat als de prijs stijgt de vraag ook stijgt.
Een negatief verband is dat wanneer de prijs stijgt de vraag daalt.
Factoren die elasticiteit bepalen:
- ‘Nature of the good’
o Primaire goederen zijn inelastisch, want mensen hebben deze toch nodig en
moeten ze dus wel kopen.
o Luxegoederen zijn elastisch, want ze zijn niet per se nodig.
- Beschikbaarheid van alternatieven.
o Hoe meer alternatieven, hoe elastischer de vraag.
- De invloed op het budget van de consument.
o Als de prijs van een auto stijgt maakt dit mensen meer uit dan wanneer de
prijs van een paperclip stijgt.
- Tijd
o Op de korte termijn kunnen mensen soms niet opstappen, waardoor het dan
inelastisch is. Op de langere termijn zijn producten vaak elastischer. Een
voorbeeld is elektriciteit of een zorgverzekering.
Er zijn verschillende soorten elasticiteit:
- Inkomenselasticiteit = in hoeverre heeft een verandering van het algemeen inkomen
invloed op de vraag naar een product.
- Prijselasticiteit van het aanbod = in hoeverre stijgt het aanbod van een product als de
prijs stijgt.
- Kruiselasticiteit van de vraag = als de vraag in het ene product verandert, verandert
de vraag naar het andere product. (subsitutie- en complentaire goederen).
Hoe bereken je de prijselasticiteit?
, Driehoekje q = procentuele verandering van de vraag.
Driehoekje p = procentuele verandering prijs.
P oud = oude prijs
Q oud = oude vraag/ hoeveelheid
In woorden:
Verandering in de gevraagde hoeveelheid, uitgedrukt als een percentage van het
gemiddelde van de voor en na hoeveelheden, gedeeld door de overeenkomstige
procentuele verandering in prijs.
Eerste formule Є (Epsilon) = prijselasticiteit = ∆q / ∆p x P oud/ Q oud
Soorten goederen:
- Primaire goederen = voorzien in de eerste levensbehoefte van de consument.
o Voorbeeld: voedsel/ kleding.
o Inelastisch
- Secundaire goederen = luxegoederen.
o Voorbeeld: playstation/ designerkleding.
o Elastisch
- Inferieur goed = een goed waarvan de consument minder gaat kopen wanneer het
inkomen stijgt en waarvan hij meer gaat kopen als het inkomen daalt.
o Voorbeeld: tweedehands kleding.
o Inelastisch
- Giffen-goed = goed waarvan de vraag stijgt als de prijs stijgt.
o Voorbeeld: Rolex/ champagne.
o Elastisch
- Substitutiegoed = alternatief goed voor iets anders.
- Complementair goed = goed die je samen met een ander product koopt.
Probleem 2
In de grafiek rechts is de indifference curve te zien.
- Elke waarde op de curve is voor de
consument gelijk.
- De curves kruisen elkaar niet.
- Hoe hoger de curve, hoe meer producten
voor de consument. De consument wil dus
altijd een hogere curve.
- De curves worden steeds vlakker als ze
richting de as gaan.
- De helling: aan de linkerkant van de curve
ben je meer bereidt om een product op te
geven voor het ander. Dit is andersom aan de rechterkant.
- De helling is altijd negatief.
- Geeft de mogelijke combinaties van producten aan, niet welke combinatie de
consument het liefste heeft.
- Er zijn oneindig veel indifferencecurves omdat er oneindig veel combinaties zijn van
de producten op de assen.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller leoniemeerevoort. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.97. You're not tied to anything after your purchase.