,HC 1.03
Voorbereiding
12.3
Lever
Lever speelt belangrijke rol bij de stofwisseling van koolhydraten, vetten en eiwitten. Bestanddelen
hiervan uit de voeding worden in de dunne darm opgenomen. Ze bereiken via de poortader de lever.
Zo kan de lever als eerste orgaan gebruikmaken van de opgenomen stoffen.
Vetstofwisseling
Lever maakt cholesterol. Deze cholesterol vormt samen met de cholesterol uit voeding de grondstof
voor de hormoongroep steroïden. Cholesterol is bovendien een belangrijk onderdeel van de
celmembraan. Cholesterol die in de lever is gemaakt, wordt daar verpakt in lipoproteïnecomplexen
en aan het bloed afgegeven. Lipoproteïnen worden onderscheiden op grond van hun dichtheid. Hoe
meer lipiden ze bevatten, des te lager de dichtheid. Low-density lipoproteins (LDL) bevatten dus
meer lipiden dan high-density lipoproteins (HDL). Ook de darm maakt na resorptie van
vetbestanddelen lipoproteïnecomplexen. De lipidenconcentratie in het bloed is daardoor mede
afhankelijk van het tijdstip op de dag ten opzichte van de laatste maaltijd.
Eiwitstofwisseling
De lever maakt de plasma-eiwitten albumine, stollingsfactoren en een deel van de globulinen.
De lever kan de aminogroep van aminozuren verwijderen en nieuwe aminozuren maken, althans
niet-essentiële aminozuren. Niet-essentiële aminozuren heten zo omdat ze niet per se via de
voeding moeten worden ingenomen. Het lichaam kan ze namelijk ook zelf maken. Voor essentiële
aminozuren is dat anders; die heten essentieel omdat het lichaam ze juist niet zelf kan maken.
De lever zet de verwijderde aminogroep om in ureum dat door de nieren wordt uitgescheiden.
Gal
De lever produceert per dag ongeveer 1 L gal en scheidt die uit naar de galgangen. De gal wordt
opgeslagen en ingedikt in de galblaas. Tijdens een maaltijd trekt de galblaas enkele keren samen,
waardoor gal naar de twaalfvingerige darm wordt gestuwd.
Gal bestaat uit galzouten, cholesterol, water en zouten en bilirubine. Door indikking van de gal of
een veranderde samenstelling (veranderde verhouding tussen de bestanddelen) kan cholesterol
neerslaan in de vorm van kristallen en kunnen er zo stenen ontstaan. Wanneer een steen klem zit in
een afvoerbuis, ontstaat een acute aanval van heftige buikpijn (koliek). Wanneer de afvoer van gal
uit de lever naar de darm is geblokkeerd, ontstaat door ophoping van bilirubine in de weefsels een
gele kleur: geelzucht (icterus).
Ontgifting
De lever heeft een functie bij het afbreken van giftige stoffen die uit de darm via de poortader de
lever bereiken. Ze worden door de lever geleidelijk uit de circulatie gehaald. Voorbeelden zijn
alcohol en geneesmiddelen. Die zijn daardoor maar een beperkte duur werkzaam. Ook bilirubine,
een gele kleurstof afkomstig van de afbraak van hemoglobine, wordt door de lever onschadelijk
gemaakt. Dat doet de lever door bilirubine te binden aan glucuronzuur, waardoor de bilirubine in de
gal kan worden uitgescheiden.
Alvleesklier
De alvleesklier (pancreas) is een klier die zowel producten uitscheidt naar de darm (pancreassap met
spijsverteringsenzymen; exocriene functie) als naar het bloed (glucoseregulerende hormonen;
endocriene functie). Hier bespreken we de rol van pancreashormonen bij de glucoseregulatie. Daarin
speelt de lever als opslagorgaan voor glucose in de vorm van glycogeen ook een rol.
,Belang van normaalwaarden van glucoseconcentratie
De glucoseconcentratie in het bloed wordt tussen de 4 en 7 mmol/L gehouden. De nuchtere waarde
is ongeveer 4,5 mmol/L. Tijdens en vlak na de maaltijd is de concentratie hoger, bijvoorbeeld 6
mmol/L. Het constant houden van de glucoseconcentratie is van belang voor hersenweefsel en
erytrocyten (erytrocyten zijn de rode bloedlichaampjes in het menselijk lichaam. Doordat deze cellen
een hoge concentratie aan rode bloedkleurstof (hemoglobine) bevatten worden het de rode
bloedcellen genoemd). Voor de energievoorziening is hersenweefsel grotendeels afhankelijk van
glucose. Erytrocyten zijn helemaal afhankelijk van glucose.
Regelen van de glucoseconcentratie
Wanneer de glucoseconcentratie in het bloed tijdens en na een maaltijd
stijgt, scheiden de β-cellen in de eilandjes van Langerhans in de alvleesklier
insuline af naar het bloed. Insuline bevordert de opname van glucose in
cellen. Daardoor wordt de stijging van de glucoseconcentratie in het bloed
beperkt. Cellen die de glucose opnemen kunnen die verbranden of, zoals de
lever- en spiercellen, weer koppelen en opslaan in de vorm van glycogeen:
glycogenese.
Tussen de maaltijden en tijdens vasten gebeurt het omgekeerde. Wanneer
de glucoseconcentratie daalt, geven de α-cellen in de alvleesklier het hormoon glucagon af.
Glucagon zet de lever aan om uit zijn glycogeenopslag glucose vrij te maken en af te geven aan het
bloed. Bovendien bevordert glucagon het maken van glucose uit lactaat, glycerol en aminozuren,
wanneer de levervoorraad glycogeen is uitgeput. Glucagon zorgt dus voor een stijging van de
glucoseconcentratie in het bloed.
Samengevat: bij een hoge glucoseconcentratie in het bloed (hyperglykemie) wordt de afgifte van
insuline bevorderd, waardoor glucose in de cellen wordt opgenomen. Bij een lage
glucoseconcentratie in het bloed (hypoglykemie) wordt de afgifte van glucagon bevorderd, waardoor
glucose vrijkomt uit de cellen.
Naast insuline en glucagon zijn er andere hormonen die invloed hebben op de glucoseconcentratie.
Hiertoe behoren adrenaline en cortisol. Ze verhogen de bloedsuikerspiegel.
12.6.3
Omdat het lichaam continu energie verbruikt, moeten er steeds energierijke stoffen beschikbaar
zijn. Omdat mensen met tussenpozen eten en soms een flinke tijd zonder voeding moeten kunnen
overbruggen, is opslag van energierijke stoffen nodig.
De glycogeenvoorraad in lever en spieren is niet voldoende. Voor opslag in een klein volume zijn
vetzuren het meest geschikt door hun hoge energiegehalte. Opslag van vetzuren vindt plaats in de
vorm van triglyceriden in wit vetweefsel. Het andere vetweefsel, bruin vetweefsel, heeft een rol bij
de temperatuurregeling.
Vetweefsel
Vetdepots zijn geen passieve opslagplaatsen, waar bij een groot aanbod vet wordt opgeslagen en
waaruit bij schaarste vet wordt vrijgemaakt. Vetweefsel is een actief weefsel dat door het autonome
zenuwstelsel en allerlei signaalstoffen wordt aangestuurd. Het vetweefsel produceert zelf ook
signaalstoffen: lokale signaalstoffen en hormonen. Het vetweefsel is een onderdeel van de
regelkringen voor voedselopname.
Wit vetweefsel bestaat uit vetcellen in een dicht capillair netwerk. De vetzuurconcentratie van het
bloedplasma kan daardoor snel aan de behoefte worden aangepast.
Energiebalans
Bij een positieve energiebalans (energieopname > energieverbruik) groeit het vetweefsel. Dat
gebeurt door vorming van nieuwe vetcellen en door opslag van meer vet in de bestaande vetcellen.
, Bij een langdurige negatieve energiebalans laten sommige vetcellen bijna al hun vet los. Er komen
dan vetzuren en glycerol beschikbaar.
Transport van vetzuren
Vrije vetzuren kunnen als zodanig niet door het bloedplasma worden vervoerd. Gebonden aan
albumine in het plasma kunnen ze wel worden vervoerd. Hoeveel vetzuren vetcellen kunnen
afgeven aan het bloed, wordt dus mede bepaald door de hoeveelheid albumine. Bij relatief te veel
vetzuren in het bloed treedt vasoconstrictie op in het vetweefsel en wordt de overmaat aan
vetzuren opnieuw als triglyceride opgeslagen. Albumine speelt dus een belangrijke rol bij de
instandhouding van de osmotische druk in de bloedvaten.
Opname van vetzuren in vetcellen
Vetcellen produceren een enzym (lipoproteïnelipase) dat vetzuren in het bloedplasma vrijmaakt uit
hun eiwitbinding. Dit enzym in het capillair-endotheel regelt de toevoer van de vrijgekomen
vetzuren naar de vetcellen.
Het opslaan en de afbraak van vetten (lipolyse) wordt vooral door het vegetatieve zenuwstelsel
geregeld. Parasympathische prikkeling via de n. vagus (n. vagus is langste en meest complexe zenuw
in het lichaam. Het verbindt het brein met heel veel organen) versterkt het effect van insuline:
opname van glucose en vetzuren in vetcellen. Dat bevordert de opslag van vet en remt de afbraak.
Sympathische prikkeling en adrenaline uit de bijnier hebben het omgekeerde effect. Ze stimuleren
vetafbraak.
Signaalstoffen uit vetcellen
Het vetweefsel produceert enkele signaalstoffen, zoals leptine. Leptine werkt als lokale signaalstof
bij de communicatie tussen vetcellen in het vetweefsel, maar ook als hormoon. Het hormoon leptine
heeft een rol bij het regelen van de voedselopname.
Bij een tekort aan voedsel daalt de leptineconcentratie. De daling van de leptineconcentratie gaat
sneller dan de afname van de hoeveelheid opgeslagen vet. Door de lage leptineconcentratie neemt
de productie van de hormonen thyroxine, luteïniserend hormoon en testosteron af. Daardoor neemt
de energiewisseling af en worden voortplantingsfuncties geremd. Zo wordt zuinig omgesprongen
met de energievoorraad.
12.6.5
Voedingsstoffen moeten in voldoende hoeveelheid in de voeding
aanwezig zijn om in de energiebehoefte van het lichaam te
voorzien. De energiebehoefte wisselt sterk, maar de gemiddelde
energiebehoefte is te berekenen met behulp van de
ruststofwisseling en de energie die nodig is voor uitwendige arbeid:
Evenwicht, positieve en negatieve energiebalans
De energiestofwisseling is in evenwicht wanneer de energieopname met het voedsel even groot is
als het energieverbruik. Wanneer de energieopname groter is dan het verbruik, wordt het teveel als
reserve opgeslagen en neemt de lichaamsmassa toe. Omgekeerd neemt de lichaamsmassa af als het
energieverbruik groter is dan de energieopname. Vermindering van de lichaamsmassa (‘afvallen’) is
alleen mogelijk door energiebeperking in de voeding en/of door een hoger energieverbruik door
meer lichaamsbeweging.
Overgewicht
Overgewicht geldt als een risicofactor voor onder meer hart- en vaatziekten, diabetes type 2 en
artrose.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller mikevdvooren. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.02. You're not tied to anything after your purchase.