Samenvatting: Portaal - Harry Paus en Adri van den Brand
9 views 0 purchase
Module
Nederlands
Institution
Hogeschool InHolland (InHolland)
Book
Portaal
Dit is een van mijn samenvattingen die behoort tot het tentamen kennis taal in de bovenbouw. Dit is de samenvatting van het boek Portaal. De andere twee boeken: Spelling en aanvankelijk en technisch lezen zijn ook lost te kopen, maar ik heb het ook als een bundel. Dit document bestaat uit hoofdstu...
Portaal – Hoofdstuk 4, 5, 6 en 9
Hoofdstuk 4: Mondelinge taalvaardigheid – 31 blz.
Paragraaf 4.1 Achtergronden – blz. 108 t/m 114
Via taal communiceer je met jezelf (intrapersoonlijke communicatie) en met anderen
(interpersoonlijke communicatie). Je kunt nieuwe kennis op doen en delen met anderen en je kan
uiten wat je denkt en voelt door mondelinge taalvaardigheid. Mondelinge taalvaardigheden
ontwikkelen in een omgeving waar taal te horen is en waar kinderen kunnen experimenteren met
taal.
3 onderdelen van mondelinge taalvaardigheid:
Luistervaardigheid: De luisteraar is in staat wat hij hoort te begrijpen, te interpreteren en te
integreren in eigen kennis of om te zetten in handelingen. De structuur in een onbekende
taal is moeilijk om luisterend op te vangen net als samenhang tussen woorden en de
structuur van zinsdelen en zinnen.
Twee manieren van luisteren:
- Actief en passief luisteren: Als je alleen luistert en geen rekening hoeft te houden met de
ander (aantonen dat je alert bent of reageren op de ander) dan luister je passief. Als je op
een actieve wijze laat merken dat je luistert (door te antwoorden, vragen te stellen, te knikken of de
spreker aan te kijken) dan luister je actief.
Spreekvaardigheid: Je moet de juiste klank produceren, de spreektechniek: een goede
uitspraak, een duidelijke articulatie en een begrijpelijke intonatie. Je moet woorden in de
juiste volgorde kunnen plaatse om goede zinnen te maken en je moet weten welke
klankenreeks bij welke betekenis hoort (je moet woorden kennen om via spraak het duidelijk
te maken).
Het boeiend kunnen spreken kan worden bepaald door de klankkleur, het accent, de woordkeus en
de non-verbale communicatie. Ook de status van de spreker is van invloed.
Gespreksvaardigheid: Een gesprek is een wisselwerking tussen spreken en luisteren. In een
gesprek speelt de non-verbale communicatie een grote rol. Tijdens een gesprek gebruik je
verbale taal, lichaamstaal (houding, mimiek en gebaren) en prosodische taal (klankkleur,
ritme, klemtonen, intonatie).
In het onderwijs wordt de mondelinge taalvaardigheid uitgebreid, verfijnd en verbeterd. Er is een
onderscheid te maken in gesprekken over alledaagse dingen DAT (Dagelijks Algemeen Taalgebruik)
en taalgebruik dat moeilijker is en niet bij de leefomgeving van een leerling past CAT (Cognitief
Academisch Taalgebruik).
De school draagt aan mondelinge taalvaardigheid bij door:
Leerlingen de ruimte te geven om te communiceren;
Een veilige omgeving creëren op school en in de klas, zodat de leerlingen geen angst hebben
om te spreken;
Aansluiten bij het niveau van de leerlingen en hen steeds verder brengen door aandacht te
besteden aan spreken, luisteren en gesprekken voeren.
Paragraaf 4.2 Visies – blz. 114 t/m 115
Een leerkracht moet doelgericht aandacht besteden aan mondeling taalonderwijs. Dit moet
betekenisvol en functioneel gemaakt worden. Ook moeten er situaties gecreëerd worden waarin de
leerlingen taalruimte krijgen en zich ontwikkelen in interactieve situaties.
Paragraaf 4.3 Doelen en inhouden – blz. 115 t/m 119
,Het niveau dat aan het eind van groep 8 behaald moet zijn is 1F (het fundamentele niveau). Het
streefniveau voor leerlingen die meer uitdaging nodig hebben is 1S. Kerndoelen zorgen voor een
doel voor de leerkrachten. Referentiekaders zeggen iets over welk niveau de leerlingen aan het eind
van de basisschool bereikt moeten hebben.
Doelen volgens het Referentiekader:
1. Deelnemen aan discussie en overleg.
2. Informatie uitwisselen.
3. Luisteren naar instructies.
4. Luisteren als lid van een livepubliek.
5. Luisteren naar radio en televisie en naar gesproken tekst op internet.
6. Een monoloog houden.
Acht leerlijnen volgens Het Expertisecentrum Nederlands:
1. Deelname aan gesprekken;
2. Interactief leren;
3. Mondeling taalgebruik;
4. Woordenschat;’
5. Begrijpend luisteren;
6. Vertellen en presenteren;
7. Reflectie op communicatie;
8. Reflectie op taal.
Paragraaf 4.6 Praktijk: het oudere kind – 140 t/m 149
Didactiek van onderwijs in mondelinge taal aan oudere kinderen:
- Werk doelgericht aan de taaltaken en vaardigheden;
- Gebruik een duidelijke kapstok: Verschillende gesprekssoorten introduceren. En combineer
het aan een alledaagse situatie. Bijv. een telefoongesprek met een vriend.
- Hanteer een herkenbaar lesmodel: Dit geeft structuur in de les.
- Bied strategieën aan: Deel het op in fasen, zodat de leerlingen stap voor stap weten wat ze
moeten doen. Maak duidelijk wat de leerlingen gaan leren en geef didactische aanwijzingen.
- Benoem de luister- en kijkdoelen;
- Verrijk met coöperatieve werkvormen;
- Gebruik metacommunicatie: Feedback geven op de spreektechniek.
- Reflecteer op bedoeling, proces en effect;
- Evalueer systematisch;
- Stimuleer het taalgebruiksbewustzijn: laat de leerlingen op hun eigen mondeling taalgedrag
reflecteren. Laat de kinderen zich van zichzelf bewust worden.
Didactiek die geldt voor onderbouw als bovenbouw:
- Zorg voor verbinding;
- Duidelijke doelen;
- Neem alle leerlingen serieus;
- Gebruik spelsituaties in om in gesprek te gaan met de leerlingen;
- Gebruik materialen;
- Stimuleer alle leerlingen;
- Geef positieve feedback;
- Houd rekening met verschillen in taalgebruik;
- De leerkracht is een model.
Hoofdstuk 5: Geletterdheid: lezen – 32 blz.
, Paragraaf 5.1 Achtergronden – blz. 159 t/m 167
Een veel gehanteerde definitie van lezen is: het achterhalen van de betekenis van geschreven taal.
Om een leesdoel te bereiken, moet je de teksten die je hiervoor gebruikt kunnen begrijpen. Daartoe
zet een lezer kennis in. We maken onderscheid tussen twee soorten kennis: kennis van taal en de
wereld.
Het belang van lezen
Maatschappelijke, culturele en persoonlijke belangen
Om volwaardig deel te kunnen uitmaken van de maatschappij, dat wil zeggen zonder voortdurend
afhankelijk te zijn van anderen, moeten we verschillende teksten kunnen gebruiken en begrijpen.
Mensen die teksten die ze geacht worden te kunnen lezen niet of nauwelijks begrijpen worden
functioneel analfabetisme of laaggeletterdheid genoemd.
Waarom lezen?
In het dagelijks leven lezen mensen om iets te weten te komen, om plezier te beleven van een tekst
of om iets te kunnen uitvoeren. In de definitie van lezen wordt gesteld dat het kunnen begrijpen van
teksten om een drietal redenen van belang is:
- kunnen leren
- kunnen deelnemen aan de maatschappij
- kunnen genieten van lezen.
Lezen en andere taalvaardigheden
Lezen, schrijven, luisteren en spreken zijn taalvaardigheden: middelen die je in staat stellen:
- om jezelf te uiten (expressieve functie)
- om met andere mensen te communiceren (communicatieve functie)
- en om greep te krijgen op de wereld om je heen (conceptualiserende functie).
Taalbeschouwing, woordenschat en spelling staan in dienst van deze vaardigheden.
Lezen en luisteren worden receptieve vaardigheden genoemd
en spreken en schrijven productieve vaardigheden.
Wanneer je lezen en schrijven vergelijkt met luisteren en spreken, zijn er twee opvallende
verschillen:
1. Bij lezen en schrijven is de ‘gesprekspartner’ afwezig.
2. Het taalgebruik in geschreven teksten is formeler. De zinnen zijn grammaticaal complexer, er
worden meer niet-frequente woorden gebruikt en er worden woorden gebruikt die net iets
anders betekenen dan in de ‘dagelijkse’ situatie.
Modellen van het leesproces
Er zijn verschillende soorten modellen die gebruikt kunnen woorden tijdens het leesproces:
Het bottom-up model gaat uit van het idee dat lezen verloopt van lagere-ordeprocessen
(letter- en woordherkenning) naar hogere-ordeprocessen (begrip). De visuele informatie
(letters, woorden) wordt herkend doordat de lezer gebruikmaakt van onderscheidende
kenmerken van die letters (visuele discriminatie). Deze informatie wordt vervolgens
gekoppeld aan een klank (teken-klankkoppeling). Pas daarna kan er een betekenis aan
toegekend worden.
Het top-down model gaat uit van het idee dat lezen verloopt van hogere-ordeprocessen
naar lagere-ordeprocessen. Op basis van visuele informatie activeert de lezer zijn eerder
opgedane kennis en vormt hij tijdens het lezen verwachtingen (hypotheses) over het verdere
verloop van de zin of de tekst.
Het interactieve model gaat ervan uit dat de lagere-ordeprocessen en de hogere-
ordeprocessen elkaar beïnvloeden. Een goed verlopend woordherkenningsproces zorgt dat
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller shannonfeenstra. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.47. You're not tied to anything after your purchase.