Hoofdstuk 1
Psychotrope drugs hebben een effect op het centrale zenuwstelsel en beïnvloeden zo het
gedrag.
Tubocurarine (curare) blokkeert signalen van de zenuwbanen in de ruggengraat naar de
spieren. Deze stof kan niet door de bloed-breinbarrière.
Atropine werkt hetzelfde en wordt gebruikt om de pupil tijdelijk te vergroten. Deze stof kan
wel door de bloed-breinbarrière. Het kan leiden tot draaierigheid en ontspanning.
Een belangrijk onderscheid is dat tussen recreationele drugs en medicamenteuze drugs.
● Recreationele drugs werken belonend, kalmerend en stemmingsverhogend.
● Medicamenteuze drugs worden ingezet om problematisch gedrag te controleren of
veranderen.
Drugs in de vorm van pillen werken traag en gecompliceerd. Voordat de stof in het bloed
terecht komt, moet het door allerlei organen. Dit kan uren duren.
Injectie en inhalatie zorgen voor een veel sneller effect en zijn qua duur ongeveer gelijk aan
elkaar. De snelle effecten op het brein spelen een rol in verslaving. Snuiven gaat ook vrij
snel.
De traagste manier van toediening is via een kauwgom of een pleister.
Medicatie kan op 2 manieren ‘verpakt’ zijn in een pil:
● Een manier met snelle stijging en snelle daling
● Een manier met trage, meer continue afgifte voor een continue concentratie in het
bloed
Een speciale tak van substanties is hormonen. Die gaan via het bloed naar een orgaan om
een signaal over te dragen. Deze overdracht is veel trager dan neurotransmissie.
§2
Caffeïne heeft al bij een lage dosis effect: het is zeer potent. Het maximum effect is snel
bereikt, meer stof zorgt dan niet voor meer effect: het is niet erg efficacious. De laagste
effectieve dosis is minder dan 1 mg/l.
§3
Bij meer alcoholconsumptie treden negatieve effecten op. Deze dosis verschilt per persoon.
Meestal zorgt een 0.05% voor een erge vertraging van reactie.
Bij ADHD treden ook bijwerkingen op, namelijk een verminderde eetlust en problemen met
in slaap vallen.
1
,Therapeutic window: de ondergrens is de laagste gemiddelde dosis waarbij een effect is. De
bovengrens is de hoogste gemiddelde dosis waarbij ongewenste effecten beginnen op te
treden.
§4
De optimale dosis bepaal je middels titratie. Je dient dan een dosis toe en na een
set-periode kijk je naar de uitkomsten. Dit kan lang duren en niet voor iedereen is er een
optimale dosis. Het titratieproces kan ook leiden tot tolerantie.
Wanneer het middel niet lijkt te werken, begin je met de titratie van een ander middel.
§5
Bij het ontwikkelen van medicijnen is het belangrijk om te kijken naar de mechanismen van
andere medicijnen. Als je weet hoe een bijwerking ontstaat, kun je dat proberen te
voorkomen.
Het ontwikkelen gebeurt vaak nog middels toevalsbevindingen. Wel wordt er al meer
gewerkt met explanatory pre-clinical studies.
§6
Als een medicijn effect lijkt te hebben, kun je er met een placebogroep achter komen of dit
wel echt door het medicijn veroorzaakt wordt. Je kunt ook eerst een open label studie doen,
waarbij iedereen weet wie in welke conditie zit. Anders gebruik je een double-blind design.
§7
Na een double-blind is een goede evaluatie belangrijk. Je groepen moeten gelijkwaardig
zijn, anders kun je alsnog niks zeggen over het middel. Ook wil je dat de populatie goed
gerepresenteerd is.
Ook na het op de markt brengen kom je problemen tegen. Mensen rapporteren dan
bijvoorbeeld extra bijwerkingen. Je moet dan analyseren hoe vaak die voorkomen en wat de
ernst is.
Odds ratio voorbeeld: hoeveel mensen in de treatment group zijn impulsief en hoeveel in de
controlegroep? Als hier geen significant verschil in zit, komt de impulsiviteit waarschijnlijk
niet door het medicijn.
§8
Klinisch onderzoek naar nieuwe medicijnen verloopt in 3 fasen:
1. Titratieproces met een kleine groep gezonde mensen. Je onderzoekt tolerantie.
2. Mogelijke therapeutische effecten onderzoeken in een kleine patiëntengroep.
3. Als er een effect is, moeten er nog minstens 2 onafhankelijke studies met grote
groepen worden uitgevoerd.
Na het op de markt brengen worden de bijwerkingen bijgehouden en uitgewerkt.
Voordat het klinisch testen begint, is er vaak al jaren preklinisch onderzoek gedaan. Voor
dieronderzoek worden vaak knaagdieren gebruikt, die zo gemanipuleerd worden dat hun
conditie lijkt op die van de patiënten.
2
,Hoofdstuk 2
§1
MRI: deeltjes worden uit hun balans geduwd. Het terugkeren naar de originele vorm zorgt
dat er energie vrijkomt. Per hersengebied verschilt het weefsel, waardoor je op een scan
gebieden kan onderscheiden.
§2
De cerebrale cortex bestaat uit windingen (gyri) en spleten (sulci). Samen vormen de gyri en
sulci de grijze stof. Dit zijn voornamelijk samengepakte cellichamen en korte uitlopers (voor
het ontvangen van signalen). In de kern ligt de witte stof, die bestaat uit lange uitlopers (voor
het overbrengen van signalen).
Gliacellen zorgen voor de ontwikkeling en het behoud van de structuur van neuronen en ze
spelen een rol bij de signaaloverdracht.
De meest opvallende sulcus is de mediale longitudinale fissuur. Deze scheidt de hemisferen.
Lager bestaat deze sulcus uit witte stof en vormt het het corpus callosum.
De sulcus sylvii scheidt de laterale delen van de mediale delen (boven de temporaalkwab).
Er worden 4 kwabben onderscheiden met ieder hun eigen functies:
1. Frontaal → motoriek, geheugen, plannen, redeneren, executieve functies
2. Pariëtaal → tast, lichaamssensaties, spatiële perceptie
3. Occipitaal → visuele perceptie
4. Temporaal → gehoor, hogere visuele perceptie, geheugen
§3
De cortex heeft specialistische functies, zowel op kleine als op grote schaal. Verschillende
delen van de motor cortex zijn voor verschillende lichaamsdelen. Voor goede integratie
hebben verschillende gebieden elkaar nodig. Zo zit taal bijvoorbeeld frontaal en pariëtaal in
de linker hemisfeer.
§4
2 delen van het brein vallen niet onder de cerebrale cortex: de 2 hemisferen van het
cerebellum. Het volume van het cerebellum is 10% van het totaal, maar het bevat 75% van
alle neuronen. Die neuronen staan in verbinding met het hele brein. Functies zijn onder
andere coördinatie en alles wat met tijd te maken heeft.
Het cerebellum vormt de verbinding met de ruggengraat. De verbinding loopt tot ongeveer
het corpus callosum en wordt de medulla genoemd. Het bestaat vooral uit grijze stof. De
witte stof verbindt de cortex met het ruggenmerg.
In de pons en de midbrain zitten kernen die zorgen voor het effect van psychotrope drugs.
- Locus coeruleus (norepinefrine): veel banen naar veel gebieden.
- VTA (dopamine): activatie zorgt dat het beloningssysteem getriggerd wordt.
- Substantia nigra: opwaartse connecties zorgen voor de regulatie van motoractiviteit.
3
, §5
De thalamus ligt midden in het hoofd en bestaat uit op elkaar gepakte nuclei. Een daarvan is
de laterale geniculate nucleus, die informatie van de ogen ontvangt en doorstuurt naar de
occipitale cortex. Zo werkt de thalamus als een relay station.
Een groep van 3 clusters rondom de thalamus vormt de basale ganglia/het striatum. Door de
basale ganglia loopt een verbinding van de motor cortex naar de ruggengraat.
Om bij de basale ganglia te komen vanaf daar, moet je eerst via die connectie.
Bij het maken van keuzes stuurt de basale ganglia inhiberende signalen naar de motor
cortex, totdat die aangeeft dat er een keuze gemaakt is. Hiervoor heeft de basale ganglia
een constante stroom van signalen van de substantia nigra nodig.
Onderaan de voorkant van de basale ganglia zit de nucleus accumbens. Deze krijgt vooral
input van de VTA. Deze verbinding is het beloningssysteem, verantwoordelijk voor het
herhalen van belonend gedrag. Je kunt deze verbinding ook stimuleren met bijvoorbeeld
cocaïne en heroïne. Doordat de verbinding een connectie heeft met de basale ganglia en de
prefrontale cortex, kan het gedrag beïnvloeden.
§6
De hippocampus windt zich om de temporaalkwab, mediaal daarvan. Het heeft zijn eigen
cortex, windingen en witte stof. Er zijn vooral veel verbindingen met de temporaalkwab en
samen zorgen ze voor het opslaan van gebeurtenissen in het geheugen. Schade geeft
onder andere typische Alzheimer verschijnselen.
Aan de voorzijde raakt de hippocampus de amygdala, die een rol speelt in emoties.
Sterke, geconcentreerde verbindingen wijzen erop dat je emoties erg goed kunt onthouden.
De amygdala staat ook in verbinding met de hypothalamus, die basale functies reguleert.
Daarom staat die weer in verbinding met de ruggengraat. Via die connecties zorgt de
hypothalamus voor het fysiologische deel van emotionele reacties. Het is dus betrokken bij
hormonale processen.
§7
Diagonaal onder de hypothalamus ligt de hypofyse. Die laat hormonen vrij in het bloed,
zoals ACTH en hormonen die zorgen dat seks- en schildklierhormonen vrijkomen.
ACTH gaat via het bloed naar het bijnierschors, waar het de cortisol secretie stimuleert.
Dit kan snel gaan en het effect kan lang blijven. Langdurige afgifte verstoort het
immuunsysteem en kan de hippocampus beschadigen (cortisol kan door de bloed-brein
barrière).
Cortisol in de hypothalamus zorgt voor een negatieve feedbackloop.
De connectie tussen de hypothalamus en de ruggengraat zorgt voor activatie van het
sympathische zenuwstelsel, dat verbonden is met de organen. Het activeert ook het
bijniermerg, waardoor adrenaline vrijkomt. Dit effect gaat sneller dan via de HPA-as.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Ambervanschaik1006. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.71. You're not tied to anything after your purchase.