Samenvatting volledig boek 'Brain and Cognition' van Goldstein, Freberg, Van Hooff, Kalat en Cacioppo (custom). Pag 1 t/m 543
43 views 5 purchases
Course
Cognitie En Gedrag
Institution
Universiteit Utrecht (UU)
Heldere, uitgebreide samenvatting, zelf een 8,8 mee gehaald. Deze samenvatting is gebruikt voor de tentamens van 'Cognitie en Gedrag', een vak wat aan eerstejaars psychologie studenten aan de UU gegeven wordt. Deze samenvatting omvat alle tentamenstof die binnen het hele vak gegeven wordt, maar omd...
Hoofdstuk 1: Introduction
pag. 1 - 21
● cognitieve psychologie: tak van de psychologie die focust op de wetenschappelijke
studie van de geest en hoe deze bereikt wat het doet.
● mind:
- definitie 1: geest die mentale functies creëert en en controleert, waarbij je
moet denken aan perceptie, aandacht, geheugen, emoties, taal,
besluitvorming, denken en redeneren. Focust op verschillende vormen van
cognitie (mentale processen)
- definitie 2: Het is het systeem wat representaties van de wereld creëert zodat
we hierin kunnen handelen om onze doelen te behalen. Focust op hoe de
geest opereert en zijn functie (doelen behalen)
Geschiedenis:
- 1800’s: Idee dat de geest niet bestudeerd kan worden (omdat niks gemeten kan
worden) domineert.
- 1868: F. Donders komt met de eerste experimenten, die focusten op hoe lang het
duurt voordat een beslissing genomen wordt, berustend op reactietijd (hoe lang het
duurt om te reageren na de presentatie van een stimulus). Eerst gebruikte hij de
simple reaction time (zsm reageren op een stimulus) en daarna de choice
reaction time (2 stimuli waarop hetzelfde gereageerd moest worden) In deze laatste
is de keuze belangrijk (besluitvorming), en zo kwamen ze erachter dat besluitvorming
= RT choice - RT simple. Belangrijk experiment, want het toonde aan dat mentale
reacties niet direct gemeten kunnen worden, maar moeten worden afgeleid uit
gedrag. Dit principe geldt in de hele cognitieve psychologie.
- 1879: Wundt richtte het eerste psychologische lab op en had een benadering die
structuralism werd genoemd. Volgens structuralisme is onze gehele ervaring
bepaald door het combineren van basiselementen van ervaring die sensaties werden
genoemd. Hij wilde een periodiek systeem van de geest maken, en dacht dat hij dit
kon bereiken door analytische introspectie, een techniek waarbij getrainde
deelnemers hun gewaarwordingen, gevoelens en denkprocessen beschreven als
reactie op prikkels. Structuralisme werd geen succes, maar Wundt wordt door velen
gezien als een leidende verschuiving in de studie van de geest van de
rationalistische benadering naar de empiristische benadering, waarbij de cruciale
rol van experimenten bij het verwerven van kennis over de menselijke geest wordt
benadrukt.
- 1885’s: Ebbinghaus was geïnteresseerd in het bepalen van de aard van het
geheugen en het vergeten en hoe snel pas geleerde informatie weer verdwijnt.
Gebruikte en kwantitatieve onderzoeksmethode (savings) Een vermindering van de
savings zorgde voor een mate van vergeten, terwijl kleinere savings meer vergeten
betekende. Een savings curve laat ons zien dat het geheugen de eerste twee
dagen na het eerste leren snel afneemt en vervolgens afvlakt. Belangrijk omdat het
aantoonde dat het geheugen kan worden gekwantificeerd en de functie van de
savings curve kan worden gebruikt om een eigenschap van de geest te beschrijven
(hierbij het vermogen om informatie vast te houden)
- 1890: William James bevindingen waren gebaseerd op observaties van zijn eigen
geest. Hij merkte op dat je niet op iets kan focussen, zonder minder op het andere te
focussen (aandacht)
1
, - 1913: Watson begint nieuwe stroming: het behaviourism. Dit deed hij omdat
introspectie verschilt per persoon en het moeilijk te verifiëren resultaten oplevert.
Behaviorisme focust op observeerbaar gedrag. Pavlov komt met zijn klassiek
conditioneren hierbij ook om de hoek kijken. Hij gebruikte dit idee om te beweren
dat gedrag kan worden geanalyseerd zonder enige verwijzing naar de geest. Voor
Watson is wat er zich in ons hoofd afspeelt, fysiologisch of mentaal, niet relevant. Het
enige waar hij om gaf, was hoe het koppelen van een stimulus aan een andere
stimulus het gedrag beïnvloedde.
- 1938: Skinner komt met operant conditioneren, wat focust op hoe gedrag versterkt
wordt door de presentatie van positieve bekrachtigingen, en verminderd door
negatieve bekrachtingingen.
→ er komt veel kritiek op de stimulus-respons theorie. Want waarom zou iemand
een gedraging dan uitvoeren, als hij nog geen reactie heeft gehad? Zo kwam
Tolman met het idee van een ‘cognitieve map’ die niet perse werkt op een handeling
die voortkomt uit een bekrachtiging, maar die van meer cognitieve aspecten afhangt.
Behavioristen konden op steeds meer vragen geen antwoord geven (denk ook aan taal).
Mede dankzij WO2 en de komst van de computer ging behaviorisme in 1950 ten onder.
1. 1950’ - 1967s: Cognitieve revolutie: belangrijkste drijfveer was om de werking van
de geest te begrijpen. Door de komst van de computer kwam de information-
processing-approach om de geest te bestuderen, een benadering die
reeksen van mentale operaties traceert die betrokken zijn bij cognitie.
Denk aan input → verwerking → output. De hersenen werden hiermee
vergeleken. Flow diagrammen laten in een model zien waarin de werking
van de hersenen in stages wordt uitgebeeld.
● dichotic listening experiment: Er is een filter wat niet alle input doorlaat.
● artificial intelligence: kunstmatige intelligentie.
● logic theorist: programma dat in staat was om bewijzen te creëren van
wiskundige stellingen die betrekking hadden op principes van logica.
Moderne tijd:
Modellen spelen een grote rol in het moderne tijdperk. Structurele modellen representeren
specifieke delen in het brein die betrokken zijn bij specifieke functies. Het model kan een
object imiteren of een locatie in bv. het brein. Het hoofddoel van modellen is simplificeren,
dus irrelevante details kun je weglaten. Process models illustreren hoe een process
opereert door bijvoorbeeld connecties weer te geven. Vaak boxen met pijlen.
Veel huidige kennis kan je toepassen in bijvoorbeeld reclame, maar ook het verkeer en
educatie. Maar ook hoe je een betere diagnose kunt stellen.
Educatie/ leren:
● interleaving: wisselen van verschillende onderwerpen in een bepaald domein
verbetert leerprestatie. Komt door leerlingen zo discriminatie tussen onderwerpen,
problemen, concepten of principes oefenen.
● retrieval-based learning: geleerde informatie herhalen zorgt voor betere prestaties.
Wet van Weber (1860): een waarneembaar verschil, bijvoorbeeld tussen twee groottes is
niet absoluut maar relatief. Zintuigen registreren relatieve verschillen.
Δ l :l=K (Weber fractie)
2
,Hoofdstuk 5: het visuele systeem
pag 24 - 61
5.1
Je ziet alleen iets wanneer het licht van een object de activiteit in je hersenen veranderd.
Niet omdat je ‘zicht stralen’ uitzendt als je iets ziet. We zien alleen iets omdat de perceptie
plaatsvindt in de hersenen. Licht moet terugkomen in het oog.
● law of specific nerve energies: De hersenen coderen informatie grotendeels in
termen van welke neuronen actief zijn, en hoe deze actief zijn op het moment.
Impulses in bepaalde neuronen indiceren licht, en impulsen in andere bv gehoor of
tast. Wat een bepaalde zenuw prikkelt, brengt een speciaal soort energie tot stand
die uniek is voor die zenuw.
● pupil: opening in het oog waar het licht doorheen komt.
● retina: netvlies, oppervlakte van het oog, die is bekleed met visuele receptoren. Alle
informatie wordt precies tegenovergesteld opgevangen.
● blind spot: blinde vlek, plek op het netvlies waar de ganglionaxonen uiteinden bij
elkaar komen en de optic nerve vormen. Hier zitten echter geen receptoren.
Gelukkig vullen je hersenen de info in voor je, en kan het ene ook de info die de
andere oog z’n blinde vlek niet ziet, wel zien.
● fovea: centrale punt op je retina waarmee je je fixeert op iets, zodat je detail kunt
zien. Belangrijk: elke receptoren in de fovea heeft zijn eigen bipolaire cel, die naar 1
ganglioncel loopt, die weer is verbonden met de hersenen. Bloedvaten en
ganglioncellen zijn nauwelijks aanwezig rondom de fovea, waardoor niks het zicht
belemmerd. Je visie wordt gedomineerd door wat je ziet rondom de fovea.
● midget ganglion cells: de ganglioncellen in de fovea heten zo, omdat ze klein zijn
en maar responderen naar 1 kegeltje. Elk kegeltje in de fovea heeft een directe route
naar de hersenen.
Route vanaf de retina:
1. berichten gaan van de achterkant van het oog naar bipolaire cellen, die dicht bij het
centrum van het oog liggen.
2. Informatie van de bipolaire cellen gaan naar de ganglioncellen, die nog dichter bij
het centrum liggen. De axonen van de ganglioncellen zitten aan elkaar en reizen
naar de achterkant van de hersenen. (sommige info van de bipolaire cellen gaan
naar amacriene cellen, deze verfijnen de input voordat ze het doorsturen naar de
ganglioncellen en zorgen ervoor dat deze nu kunnen reageren op specifieke vormen,
beweging en veranderingen in bn licht en kleur.)
in de richting van de periferie van het netvlies komen steeds meer receptoren samen in
bipolaire en ganglioncellen. Als gevolg hiervan kunnen de hersenen de exacte locatie of
vorm van de perifere lichtbron niet detecteren. Sommatie helpt hier. Kortom: foveaal zicht
heeft een betere scherpte (gevoeligheid voor detail) en perifeer zicht heeft een betere
gevoeligheid voor zwak licht.
● rods: staafjes: voornamelijk in de periferie, reageren op zwak licht (geen scherp
daglicht)
● cones: kegeltjes, rondom de fovea, vooral in daglicht, essentieel voor kleur.
Er zijn veel minder cones dan rods, toch domineren de rods de input naar het brein (90%).
Hangt wel af of je een nacht- of dagdier bent.
● photopigments: moleculen die energie vrij laten als ze in aanraking komen met licht.
3
, Zichtbaar licht bestaat uit elektromagnetische straling. We noemen deze golflengten 'licht',
alleen omdat de receptoren in onze ogen zijn afgestemd om ze te detecteren.
● trichromatic theory/ Young Helmholtz theory: Volgens deze theorie nemen we
kleur waardoor de relatieve reactiesnelheden van drie soorten kegels, elk maximaal
gevoelig voor een andere set golflengten. De verhouding van reacties tussen de drie
kegels bepaalt de perceptie. Als alle drie de kegels even actief zijn, zien we wit of
grijs. De verhouding van aanwezigheid is bij iedereen anders, maar heeft weinig
invloed op onze kleurperceptie.
- rood: lange golflengte, veel aanwezig
- groen: medium golflengte, medium aanwezig
- blauw: korte golflengte, weinig aanwezig
● Visual field: deel van de wereld dat je kan zien, voordat je zelf de kleur kan
identificeren.
● negative color afterimage: een vervanging van het rood wat je ziet door groen,
groen door rood, geel en blauw door elkaar en zwart en wit door elkaar. Afterimages
hangen af van de hele context, niet het licht op individuele receptoren. De cerebrale
cortex is verantwoordelijk, niet de bipolaire of ganglioncellen.
● opponent-process theory: we nemen kleur waar in termen van
tegengesteldheid. Dat wil zeggen, de hersenen hebben een mechanisme
dat kleur waarneemt op een continuüm van rood naar groen, een ander
van geel naar blauw en een ander van wit naar zwart. Nadat je lang
genoeg naar een kleur op een locatie hebt gestaard, vermoeid je die
reactie en zwaait je naar het tegenovergestelde. Een deel van de
verklaring voor dit proces heeft betrekking op de verbindingen in het
netvlies. Je ziet blauw te lang → wordt moe → normaal betekent weinig
respons geel → je ziet geel.
● color consistency: vermogen om kleuren te herkennen, ondanks veranderingen in
het licht. Uit te leggen door retinex theory. Komt door de context die je hersenen
eraan geven.
● retinex theory: de cortex vergelijkt informatie van verschillende delen van de retina
om de helderheid en kleur van elk gebied te verklaren.
● color vision deficiency: dat je niet alle kleuren goed kunt zien. Komt omdat
sommige mensen een kegel missen, een kegel niet goed ontwikkelt hebben of een
abnormale kegel ontwikkelt hebben. Zit op het X chromosoom.
5.2
●horizontal cells: de kegels en staafjes van de retina maken synapsen met de
horizontale - en bipolaire cellen. De horizontale cellen maken inhiberend contact met
de bipolaire cellen, die weer contact maken met ganglion en amacriene cellen.
Axonen van de ganglioncellen vormen de optic nerve, die naar de optic chiasm gaat. Hier
gaat de helft naar de ene hersenhelft en de andere helft naar de andere.
● lateral geniculate nucleus: deel van de thalamus waar de meeste axonen van
ganglioncellen uitkomen (de andere komen uit bij de hypothalamus of de superior
colliculus). De lateral geniculate thalamus zendt op zijn beurt weer axonen naar
andere delen van de thalamus en de visuele cortex.
Je moet informatie filteren, laterale inhibitie is een voorbeeld hiervan. Dit is de manier
waarop het netvlies contrasten verscherpt om de randen van objecten te benadrukken. Kort
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through EFT, credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying this summary from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Lisavankeulen1. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy this summary for $8.41. You're not tied to anything after your purchase.