Biologie samenvatting zodat je zeker een voldoende haalt
All for this textbook (1)
Written for
Secondary school
VWO / Gymnasium
Biologie
4
All documents for this subject (5513)
Seller
Follow
jasmijnjeulink
Reviews received
Content preview
Hoofdstuk 2: Cel en leven
2.1 Cellen leven samen
Moleculen = kleinste deeltjes van een stof met nog alle eigenschappen van die stof.
Cellen = basiseenheden van je lichaam. Elk levend wezen of organisme bestaat uit een of meer cellen.
Organisatieniveau = de begrensde biologische structuren, met een duidelijke samenhang tussen de
onderdelen, waarbij elk niveau voortbouwt op de onderliggende niveaus.
Verschillende organisatieniveaus:
- Molecuul (structuur die bestaat uit meerdere atomen met alle eigenschappen van bepaalde stof)
- Organel (onderdeel van een cel met een bepaalde taak)
- Cel (functionele basiseenheid van elk organisme. Cel bevat cytoplasma, erfelijk materiaal en is
omringd door membraan)
- Weefsel (groep cellen met dezelfde bouw en functie)
- Orgaan (verschillende weefsels die samenwerken aan een bepaalde taak)
- Orgaanstelsel (diverse organen die samen een bepaalde taak hebben)
- Organisme (levend wezen)
- Populatie (groep organismen van dezelfde soort in een bepaald gebied. Alle organismen met
vergelijkbare eigenschappen die zich onderling kunnen voortplanten en vruchtbare nakomelingen
kunnen krijgen, horen tot dezelfde soort)
- Levensgemeenschap (alle organismen (die onderlinge relaties hebben) in een bepaald gebied)
- Ecosysteem (begrensd gebied waarin organismen met elkaar en met de levenloze natuur relaties
hebben)
- Systeem Aarde (dynamisch systeem gevormd door alle fysische, chemische en biologische processen
op aarde en hun onderlinge interacties)
Emergente eigenschap = door interactie van delen van een organisatieniveau in een nieuwe eigenschap
ontstaan, zichtbaar op een hoger niveau.
Levenskenmerken = alle kenmerken, eigenschappen en processen die typisch zijn voor het leven zoals wet
het op aarde kennen.
Levenskenmerken zijn in leven organismen en cellen in ieder geval op bepaald moment zichtbaar. Zo
bevatten alle cellen erfelijk materiaal en zetten alle cellen stoffen om in andere tijdens hun stofwisseling.
Elk organisme is opgebouwd uit een of meer cellen en kan groeien, onder andere door celdeling. ‘Leven’
betekent ook reageren op prikkels uit omgeving. Levenskenmerken niet altijd zichtbaar bij elk organisme.
Een rups zal zich niet voortplanten, maar als rups eenmaal vlinder is, gebeurt dat wel.
Hyper = hoog glucosegehalte in het bloed.
Hypo = laag glucosegehalte in het bloed.
Oplossing voor diabetes type 1:
- Transplantatie van de alvleesklier, of alleen eilandjes van Langerhans.
- Gebruik stamcellen
Celdifferentiatie = als de stamcellen gaan verschillen in grootte, vorm en functie.
Eiwitten = organische stoffen, opgebouwd uit aminozuren. Betrokken bij alle levensprocessen.
Gedifferentieerde cellen onderscheiden zich door verschillende eiwitten die ze maken.
Verhouding oppervlak/inhoud beperkt maximale grootte cellen. Kleine cellen hebben relatief groot
oppervlak en klein volume (snel voldoende stoffen uit omgeving opnemen en opslaan). Grote cellen hebben
relatief weinig oppervlak en groot volume (moeten dus op andere manier aan deel van stoffen komen).
, In lichaam is er om cellen in weefsels veel ruimte, gevuld met weefselvloeistof. Stoffen komen vanuit
bloedbaan in weefselvloeistof en omspoelen cellen.
2.2 Cellen
Elk van je cellen is omgeven door celmembraan. Tussen celmembraan en kern bevindt zich cytoplasma
(bestaat uit grondplasma (waterige inhoud cel) en organellen).
Heterotroof = leven van organische stoffen, koolstofverbindingen afkomstig van andere organismen of
resten daarvan.
Dierlijke cellen hebben volgende onderdelen (BINAS 79)
- Celkern (omgeven door kernmembraan met poriën en bevat DNA met bouwinstructies voor maken
eiwitten. Cellen met celkern zijn eukaryoot)
- Ribosoom (organellen die aminozuren aan elkaar koppelen tot eiwitten. Liggen los in grondplasma
of gebonden aan endoplasmatisch reticulum)
- Endoplasmatisch reticulum (netwerk van membranen. Ruw ER bewerkt en transporteert eiwitten
die door ribosomen gemaakt zijn. Glad ER maakt onder andere vetachtige stoffen en maakt giftige
stoffen onschadelijk (lever))
- Transportblaasje (kleine blaasjes met membraan vervoeren eiwitten van ene organel naar andere en
naar celmembraan)
- Golgi-systeem (bestaat uit platte membraanzakken. Eiwitten en vetachtige stoffen uit ER gaan via
transportblaasjes naar Golgi-systeem dat stoffen bewerkt, sorteert en in transportblaasjes verpakt)
- Mitochondrium (bestaan uit buitenmembraan en geplooid binnenmembraan. Breken glucose af met
behulp van O2. Levert energie (ATP) op voor functioneren cel)
- Lysosoom (blaasjes met verteringsenzymen afkomstig van Golgi-systeem. Kunnen versleten
organellen en opgenomen stoffen binnen cel afbreken)
- Celskelet (bestaat uit netwerk eiwitdraden. Geeft cel stevigheid en vorm. Langs deze draden
verplaatsen organellen zich door cel)
- Centrosoom (bestaat uit 2 loodrecht op elkaar staande buisjes eiwitten (centriolen). Hieraan
hechten zich eiwitdraden die nodig zijn voor splitsing DNA bij celdeling. Komt alleen voor bij
menselijke en dierlijke cellen)
Verschillen plantencellen en dierlijke cellen:
- Dezelfde organellen alleen centrosoom ontbreekt in plantencel
- Plantencel is omgeven door celwand
- Volwassen plantencellen hebben grote centrale vacuole
- Cellen in groene delen plant hebben chloroplasten in grondplasma.
- Planten zijn autotrofe organismen (leven van energierijke stoffen die ze zelf kunnen maken uit
anorganische stoffen)
-
Chloroplasten = bladgroenkorrels. Hierin vindt fotosynthese plaats.
Chromoplasten = kleurstofkorrels in grondplasma met andere kleur dan groen.
Amyloplasten = korrels zonder kleur.
Plastiden = chloroplasten, chromoplasten en amyloplasten samen.
Prokaryoot = organismen zonder kern.
Plasmiden = kleine cirkelvormige DNA-moleculen
Groot cirkelvormig DNA-molecuul ligt los in grondplasma bij bacteriecel. Daarnaast bezitten bacteriën
plasmiden. Als 2 bacteriën elkaar tegen komen, kunnen ze plasmiden uitwisselen, zelfs als het geen
soortgenoten zijn.
Celwand = laag gebouwd uit suikers en aminozuren. Biedt de bacterie bescherming.
Kapsel = extra beschermingslaag. Hebben sommige soorten rond celwand.
Flagellen = lange eiwitdraden waarmee ze zich kunnen voortbewegen.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller jasmijnjeulink. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.36. You're not tied to anything after your purchase.